Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB9706

Datum uitspraak2007-12-07
Datum gepubliceerd2007-12-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-002276-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

1. Verdachte is op 22 juli 2006 op de Distelberg te Haaren ter hoogte van de kruising Duinoordseweg-Margrietweg met zijn auto de berm in gereden (zie foto pagina 21 van het dossier nr. PL2122/06-016056). Verdachte heeft daarbij een zich aldaar in de berm bevindend schrikhek, alsmede een paal beschadigd welke in eigendom waren van, dan wel in beheer waren bij de gemeente Haaren (zie ter terechtzitting overgelegd faxbericht van de gemeente Haaren, d.d. 20 november 2007). Op basis van bovengenoemde stukken alsmede de verdere inhoud van het dossier is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte heeft gemerkt dat hij tegen het schrikhek en de paal is gereden en aldus redelijkerwijs had moeten vermoeden dat hij als gevolg van het feit dat hij nadat hij met zijn auto de berm is in gereden schade had toegebracht aan de betreffende objecten. Het feit dat verdachte op dat moment dronken was doet aan het vorenstaande niets af nu verdachte zelf verantwoordelijk moet worden geacht voor zijn alcoholgebruik en de gevolgen daarvan. 2. Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte met betrekking tot feit 3. is van de zijde van de verdachte het verweer gevoerd dat verdachte heeft gedwaald omdat hij in de veronderstelling was dat hij mocht blijven rijden. De verdediging voert hiertoe in het bijzonder aan dat verdachte in bezwaar en beroep is gegaan tegen de ongeldigverklaring van het CBR en dat hem toen is medegedeeld dat de ongeldigverklaring gedurende de beslissing op het bezwaar en beroep geschorst zou zijn. Het hof overweegt hieromtrent dat het hof uit het onderzoek ter terechtzitting, in het bijzonder de Justitiële Documentatie van verdachte waaruit blijkt dat hij op 2 februari 2000 bezwaar had aangetekend recent in maart 2006 nog is aangehouden voor overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet, af leidt dat verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring van het rijbewijs en dat hij om die reden niet mocht rijden. Het hof verwerpt de stelling dat hem is medegedeeld dat hij toch zou mogen rijden vanwege de schorsende werking van het bezwaar en beroep tegen de ongeldigverklaring nu deze stelling op geen enkele wijze is onderbouwd door wie en wanneer een dergelijke mededeling aan verdachte is gedaan waarmee de stelling van verdachte derhalve niet aannemelijk is geworden.


Uitspraak

Parketnummer : 20-002276-07 Uitspraak : 7 december 2007 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 13 november 2006, parketnummer 01-847113-06 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 02-607461-05, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats], [adres]. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Omvang van het hoger beroep Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als niet te zijn gericht tegen de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 02-607461-05. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal reeds worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd. Tenlastelegging Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat: 1. hij op of omstreeks 22 juli 2006 te Helvoirt, gemeente Haaren, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Distelberg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten de gemeente Haaren) schade was toegebracht; 2. hij op of omstreeks 22 juli 2006 te Helvoirt, gemeente Haaren, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,79 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn; 3. hij op of omstreeks 22 juli 2006 te Helvoirt, gemeente Haaren, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorieën B en BE, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Distelberg, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1., onder 2. en onder 3. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 22 juli 2006 te Helvoirt, gemeente Haaren, als bestuurder van een motorrijtuig door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Distelberg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander, te weten de gemeente Haaren, schade was toegebracht; 2. hij op 22 juli 2006 te Helvoirt, gemeente Haaren, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, 1,79 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn; 3. hij op 22 juli 2006 te Helvoirt, gemeente Haaren, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten de categorieën B en BE, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorieën was afgegeven, op de weg, de Distelberg, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorieën heeft bestuurd. Ten aanzien van het onder 1. bewezen verklaarde overweegt het hof het volgende. Verdachte is op 22 juli 2006 op de Distelberg te Haaren ter hoogte van de kruising Duinoordseweg-Margrietweg met zijn auto de berm in gereden (zie foto pagina 21 van het dossier nr. PL2122/06-016056). Verdachte heeft daarbij een zich aldaar in de berm bevindend schrikhek, alsmede een paal beschadigd welke in eigendom waren van, dan wel in beheer waren bij de gemeente Haaren (zie ter terechtzitting overgelegd faxbericht van de gemeente Haaren, d.d. 20 november 2007). Op basis van bovengenoemde stukken alsmede de verdere inhoud van het dossier is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte heeft gemerkt dat hij tegen het schrikhek en de paal is gereden en aldus redelijkerwijs had moeten vermoeden dat hij als gevolg van het feit dat hij nadat hij met zijn auto de berm is in gereden schade had toegebracht aan de betreffende objecten. Het feit dat verdachte op dat moment dronken was doet aan het vorenstaande niets af nu verdachte zelf verantwoordelijk moet worden geacht voor zijn alcoholgebruik en de gevolgen daarvan. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde onder 1. is voorzien bij artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet, en strafbaar gesteld bij artikel 176, derde lid van de Wegenverkeerswet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het bewezen verklaarde onder 2. is voorzien bij artikel 8 van de Wegenverkeerswet en strafbaar gesteld bij artikel 176, derde lid van de Wegenverkeerswet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het bewezen verklaarde onder 3. is voorzien bij artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet en strafbaar gesteld bij artikel 176, derde lid van de Wegenverkeerswet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte met betrekking tot feit 3. is van de zijde van de verdachte het verweer gevoerd dat verdachte heeft gedwaald omdat hij in de veronderstelling was dat hij mocht blijven rijden. De verdediging voert hiertoe in het bijzonder aan dat verdachte in bezwaar en beroep is gegaan tegen de ongeldigverklaring van het CBR en dat hem toen is medegedeeld dat de ongeldigverklaring gedurende de beslissing op het bezwaar en beroep geschorst zou zijn. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Uit het onderzoek ter terechtzitting, in het bijzonder de Justitiële Documentatie van verdachte waaruit blijkt dat hij op 2 februari 2000 bezwaar had aangetekend recent in maart 2006 nog is aangehouden voor overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet, leidt het hof af dat verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring van het rijbewijs en dat hij om die reden niet mocht rijden. Het hof verwerpt de stelling dat hem is medegedeeld dat hij toch zou mogen rijden vanwege de schorsende werking van het bezwaar en beroep tegen de ongeldigverklaring nu deze stelling op geen enkele wijze is onderbouwd door wie en wanneer een dergelijke mededeling aan verdachte is gedaan waarmee de stelling van verdachte derhalve niet aannemelijk is geworden. Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf en maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De raadsman heeft namens verdachte verzocht om bij een veroordeling van verdachte een taakstraf op te leggen. Het hof acht oplegging van een taakstraf, gelet op de Justitiële Documentatie van verdachte, echter niet passend en geboden. Verdachte is immers reeds eerder ter zake van (gelijksoortige) verkeersdelicten veroordeeld tot een taakstraf. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om toch weer verkeersmisdrijven te plegen. Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, alsmede de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof terzake van feit 2. en voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 8, 9, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1., onder 2. en onder 3. ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder 1., onder 2. en onder 3. bewezen verklaarde oplevert: 1. Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. 2. Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. 3. Overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Ten aanzien van het onder 1., onder 2. en onder 3. bewezen verklaarde: Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden. Ten aanzien van het onder 2. bewezen verklaarde: Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (twee) jaren. Aldus gewezen door mr. H. Harmsen, voorzitter, mr. A. de Lange en mr. M. Malsch, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx-van Roosmalen, griffier, en op 7 december 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken. mr. H. Harmsen en mr. M. Malsch is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.