Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB9720

Datum uitspraak2007-12-07
Datum gepubliceerd2007-12-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.605358-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank overweegt dat het als automobilist niet verlenen van voorrang aan een voetganger die oversteekt op een voetgangersoversteekplaats, als een zeer ernstige verkeersovertreding is aan te merken. Voetgangers behoren immers tot de meest kwetsbare verkeersdeelnemers en elk contact tussen een voetganger en een rijdende auto kan fatale gevolgen hebben. Daarom behoren automobilisten extra alert te zijn als zij een voetgangersoversteekplaats naderen en passeren. Dat zijn immers bij uitstek de plaatsen waar rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat voetgangers de rijbaan oversteken, terwijl zij daar bovendien voorrang hebben. Verdachte heeft die extra alertheid niet aan de dag gelegd, integendeel, hij heeft gedurende minimaal enkele seconden in het geheel niet opgelet.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN Sector strafrecht Parketnummer: 19.605358-07 vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 07 december 2007 in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1966, wonende [adres verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 23 november 2007. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen. De officier van justitie mr. S. Kromdijk acht hetgeen primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: * een werkstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis; * 6 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tenlastelegging De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat hij op of omstreeks 08 januari 2007 in de gemeente Coevorden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, van Heutszsingel zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden aangezien hij roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, een, middels bebording aangeduide (te weten een bord L2 als bedoeld in Bijlage I Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990) en op die weg aanwezige voetgangersoversteekplaats, met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur, in elk geval met onverminderde en/of hoge snelheid, is genaderd en opgereden op een moment dat een voetganger ([naam slachtoffer]) zich op die voetgangers-oversteekplaats bevond en/of bezig was aldaar die weg over te steken, waardoor een botsing of aanrijding, althans aanglijding is ontstaan tussen het door verdachte bestuurde voertuig en die voetganger en waardoor een ander (genaamd [naam slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat hij op of omstreeks 08 januari 2007 in de gemeente Coevorden als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, van Heutszsingel, een, middels bebording aangeduide (te weten een bord L2 als bedoeld in Bijlage I Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990) en op die weg aanwezige voetgangers-oversteekplaats, met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur, in elk geval met onverminderde en/of hoge snelheid, is genaderd en opgereden op een moment dat een voetganger ([naam slachtoffer]) zich op die voetgangersoversteekplaats bevond en/of bezig was aldaar die weg over te steken, waardoor een botsing of aanrijding, althans aanglijding is ontstaan tussen het door verdachte bestuurde voertuig en die voetganger en waardoor een ander (genaamd [naam slachtoffer]) ernstig gewond is geraakt, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging. Bijzondere bewijsoverwegingen De raadsman van verdachte heeft onder meer gemotiveerd aangevoerd dat -samengevat- niet valt te bewijzen met welke snelheid verdachte de voetgangersoversteekplaats is genaderd en opgereden zoals in de tenlastelegging is verwoord. In het verlengde daarvan valt ook niet te bewijzen dat verdachte dat naderen en oprijden met onverminderde snelheid heeft gedaan. Omdat het bewijs voor de gereden snelheid ontbreekt, kan niet worden bewezen dat verdachte, een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt. De raadsman heeft daarnaast aangevoerd dat het slachtoffer zelf onvoldoende voorzichtig-heid in acht heeft genomen omdat zij ervan uit ging dat verdachte wel zou stoppen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig bewijs voor handen is dat verdachte met ongeveer 50 km/uur de voetgangersoversteekplaats is genaderd en opgereden. Verdachte heeft dat immers verklaard op 8 januari 2007 kort na het ongeval. De getuige [naam getuige] heeft verklaard dat verdachte niet echt hard reed, maar met een normale snelheid. De officier van justitie is van mening dat verdachte zijn snelheid bij het naderen van de voetgangersoversteekplaats niet fors heeft verminderd zodat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt het volgende. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte [naam slachtoffer] heeft aangereden terwijl zij op een voetgangersoversteekplaats liep en daarbij de Van Heutszsingel overstak. Op grond van de verklaring van de getuige [naam getuige] (pagina 13 van het dossier) en de verklaring van het slachtoffer [naam slachtoffer] (pagina 14 van het dossier) en een door de rechtbank geraadpleegde kaart van Coevorden is de rechtbank van oordeel dat het slachtoffer -gezien verdachtes rijrichting- de weg van rechts naar links is overgestoken. De door de politie gemaakte situatieschets is dan ook niet juist. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zijn snelheid voor de aanrijding ongeveer 50 km/uur bedroeg. Op de terechtzitting heeft verdachte die verklaring wat bijgesteld en heeft aangegeven dat zijn snelheid ongeveer 45 km/uur moet zijn geweest. De getuige [naam getuige] heeft verklaard dat verdachte met een normale snelheid reed, niet echt hard. Op grond van deze verklaringen komt de rechtbank tot het oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte met ongeveer 50 km/uur de voetgangersoversteekplaats is genaderd en is opgereden. In dit verband verstaat de rechtbank onder normale snelheid de snelheid die ter plaatse geldt, dat laatste is naar het oordeel van de rechtbank het referentiekader van de getuige geweest om te kunnen aangeven of verdachte hard of langzaam reed. Verdachte heeft zowel bij de politie als op de terechtzitting verklaard dat hij het slachtoffer in het geheel niet heeft gezien. Hij zag haar ineens voor zijn auto opdoemen. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij vrijwel dagelijks over de Van Heutszsingel rijdt om naar zijn werk te gaan. Het slachtoffer [naam slachtoffer] heeft verklaard dat een auto die voor haar van rechts kwam stopte toen zij overstak. Ook ging zij ervan uit dat verdachte zou stoppen. De getuige [naam getuige] ziet dat het slachtoffer wordt aangereden halverwege de weghelft van het haar ([naam getuige]) tegemoetkomende verkeer. Dit leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de vaststelling dat verdachte, toen hij de voetgangersoversteekplaats naderde het slachtoffer niet heeft gezien en haar ook (nog) niet heeft gezien toen zij zich nagenoeg voor zijn auto bevond op het moment dat verdachte de oversteekplaats was opgereden. Hiervoor kan slechts als verklaring gelden dat verdachte gedurende minimaal een aantal seconden absoluut niet heeft opgelet. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) aankomt op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt volgens de Hoge Raad mee dat niet in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één enkele verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, omdat daarvoor verschillende factoren van belang zijn, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan (HR 1 juni 2004, NJ 2005, 252). De rechtbank overweegt dat het als automobilist niet verlenen van voorrang aan een voetganger die oversteekt op een voetgangersoversteekplaats, als een zeer ernstige verkeersovertreding is aan te merken. Voetgangers behoren immers tot de meest kwetsbare verkeersdeelnemers en elk contact tussen een voetganger en een rijdende auto kan fatale gevolgen hebben. Daarom behoren automobilisten extra alert te zijn als zij een voetgangersoversteekplaats naderen en passeren. Dat zijn immers bij uitstek de plaatsen waar rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat voetgangers de rijbaan oversteken, terwijl zij daar bovendien voorrang hebben. Verdachte heeft die extra alertheid niet aan de dag gelegd, integendeel, hij heeft gedurende minimaal enkele seconden in het geheel niet opgelet. Dit terwijl hij zeer bekend was met de situatie ter plekke en wist van de aanwezigheid van de voetgangersoversteekplaats. Op grond van wat hiervoor is overwogen is verdachte aanmerkelijk onoplettend geweest en kan mitsdien het primair ten laste gelegde worden bewezen. Bewijsmiddelen Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 08 januari 2007 in de gemeente Coevorden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, van Heutszsingel zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden aangezien hij aanmerkelijk onoplettend, een, middels bebording aangeduide (te weten een bord L2 als bedoeld in Bijlage I Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990) en op die weg aanwezige voetgangersoversteekplaats, met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur is genaderd en opgereden op een moment dat een voetganger genaamd [naam slachtoffer] zich op die voetgangersoversteekplaats bevond en bezig was aldaar die weg over te steken, waardoor een aanrijding is ontstaan tussen het door verdachte bestuurde voertuig en die voetganger genaamd [naam slachtoffer] en waardoor aan die voetganger genaamd [naam slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan; De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De verdachte zal van het primair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. Kwalificatie Het primair bewezen verklaarde levert op: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, strafbaar gesteld bij artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994. Strafbaarheid De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Strafmotivering De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: - de aard en de ernst van het gepleegde feit; - de omstandigheden waaronder dit feit is begaan; - hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; - de eis van de officier van justitie; - het pleidooi van de raadsman van de verdachte; - de oriëntatiepunten voor de straftoemeting; - de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatie- register d.d. 14 maart 2007, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld; De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte op 8 januari 2007 [naam slachtoffer] heeft aangereden terwijl zij bezig was over te steken op een voetgangersoversteekplaats. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen zijn voetgangers de meest kwetsbare verkeersdeel-nemers en dienen automobilisten extra alert te zijn als zij een voetgangersoversteekplaats naderen. Verdachte had mogelijk nog alerter moeten zijn omdat het op dat moment regende. Het slachtoffer [naam slachtoffer] is door de aanrijding gewond geraakt aan haar hoofd en pink en heeft een hersenschudding opgelopen. Uit het aanvullend proces-verbaal blijkt dat mw. [naam slachtoffer] eerst na 5 à 6 weken weer volledig hersteld was en vanaf dat moment weer volledig kon werken. Het feit zoals de rechtbank dat bewezen heeft verklaard is in beginsel ernstig genoeg om afgedaan te worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke rijontzegging. De rechtbank zal daartoe niet overgaan en overweegt daartoe het volgende. Verdachte is nog niet eerder veroordeeld als het om misdrijven gaat. Ook laat de rechtbank meewegen dat verdachte zich in ruime mate medelevend heeft opgesteld naar het slachtoffer toe. Over de op te leggen ontzegging van de rijbevoegd zal de rechtbank hierna een oordeel geven. De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke taakstraf van 40 uren werkstraf op zijn plaats is. Motivering ontzegging van de rijbevoegdheid De rechtbank is van oordeel dat aan de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen moet worden ontzegd omdat de verdachte, als verkeersdeelnemer, een aan zijn schuld te wijten ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt. Door of namens de verdachte is aangevoerd dat een ontzegging van de rijbevoegdheid hem onevenredig zwaar zal treffen omdat hij zijn rijbewijs voor zijn beroepsuitoefening nodig heeft en hij in geval van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zijn werkzaamheden in zijn onderneming niet zal kunnen uitoefenen. In de gegeven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte onevenredig zwaar in zijn belangen zou worden getroffen door een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, zodat zij zal volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Toepassing van wetsartikelen De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de artikelen 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Beslissing van de rechtbank De rechtbank verklaart bewezen dat het primair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot * een taakstraf bestaande uit 40 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast; * De rechtbank ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijdsduur van 6 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter en mr. C.M.M. Oostdam en mr. O.J. Bosker, rechters in tegenwoordigheid van D. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 07 december 2007, zijnde mr. Oostdam buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.