Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB9930

Datum uitspraak2007-12-12
Datum gepubliceerd2007-12-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200703125/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 13 maart 2007 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een pelsdierenhouderij gelegen aan de [locatie] te Meijel. Dit besluit is op 22 maart 2007 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200703125/1. Datum uitspraak: 12 december 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de vereniging "Vereniging Milieu Offensief", gevestigd te Wageningen, appellante, en het college van burgemeester en wethouders van Meijel, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 13 maart 2007 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een pelsdierenhouderij gelegen aan de [locatie] te Meijel. Dit besluit is op 22 maart 2007 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 2 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 mei 2007. Bij brief van 3 juli 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en verweerder, vertegenwoordigd door S.H.G.M. Saldan, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghouder, in persoon en bijgestaan door K.A.P.J.E. Weren. 2.    Overwegingen 2.1.    Appellante heeft ter zitting de beroepsgrond over de Wet ammoniak en veehouderij ingetrokken. 2.2.    Appellante voert aan dat de bij het bestreden besluit gestelde geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau onvoldoende bescherming bieden voor de woningen in de omgeving van de inrichting. 2.2.1.    In vergunningvoorschrift 9.1.1 is, kort weergegeven, bepaald dat het door de inrichting veroorzaakte langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bij woningen van derden of andere geluidgevoelige bestemmingen niet meer dan een etmaalwaarde van 45 dB(A) mag bedragen. Dit is conform het beleid van verweerder met betrekking tot geluidhinder. Dit beleid houdt onder meer in dat voor een landelijk gebied met agrarische activiteiten grenswaarden gelden van 45 dB(A), 40 dB(A) en 35 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Deze grenswaarden sluiten volgens verweerder voldoende aan bij het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Verweerder wijst er verder op dat deze grenswaarden gelijk zijn aan de geluidgrenswaarden zoals die zijn gesteld in het Besluit landbouw milieubeheer. Volgens verweerder wordt de geluidbelasting met deze grenswaarden voldoende beperkt, te meer nu de dichtst bij de inrichting gelegen woningen bedrijfswoningen zijn. Verweerder heeft zich gelet op de hem bij de toepassing van de artikelen 8.10 en 8.11 van de Wet milieubeheer toekomende beoordelingsvrijheid in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. 2.3.    Appellante voert aan dat de noodzaak van vergunningvoorschrift 9.1.4 niet is aangetoond. 2.3.1.    In voorschrift 9.1.2 zijn grenswaarden gesteld voor het maximale geluidniveau van 70, 65 en 60 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. Uit voorschrift 9.1.3 volgt dat in afwijking daarvan op zon- en feestdagen gedurende de dagperiode de in voorschrift 9.1.2 voor de avondperiode gestelde grenswaarde geldt. In voorschrift 9.1.4 is bepaald dat voorschrift 9.1.3 niet van toepassing is op het door transportbewegingen en laad- en losbewegingen veroorzaakte geluid. 2.3.2.    Volgens verweerder is vergunningvoorschrift 9.1.4 noodzakelijk om de binnen de inrichting gehouden dieren op zon- en feestdagen van voer en verzorging te kunnen voorzien. Appellante heeft geen argumenten naar voren gebracht die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van dit standpunt. Deze beroepsgrond faalt. 2.4.    Appellante stelt dat verweerder voor het binnen de inrichting aanwezige mestbassin ten onrechte de geluidvoorschriften van het Besluit mestbassins milieubeheer (hierna: het Besluit) aan de vergunning heeft verbonden. 2.4.1.    Het binnen de inrichting aanwezige mestbassin valt onder de reikwijdte van het Besluit. De voorschriften behorende bij het Besluit gelden van rechtswege voor het binnen de inrichting aanwezige mestbassin. Verweerder heeft deze voorschriften niet aan de vergunning verbonden, maar slechts op de gelding van de voorschriften gewezen. Deze beroepsgrond faalt. 2.5.    Appellante betoogt, kort weergegeven, dat de vergunning had moeten worden geweigerd vanwege de effecten van de inrichting op het natuurgebied "De Groote Peel", dat een gebied van communautair belang (hierna: een habitatgebied) in de zin van richtlijn 92/43/EEG (hierna: de Habitatrichtlijn) is. De op grond van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn vereiste bescherming van dit natuurgebied wordt volgens appellante onvoldoende verzekerd door de Natuurbeschermingswet 1998. 2.5.1.    Het habitatgebied "Groote Peel" valt gedeeltelijk samen met het bij besluit van 29 oktober 1986, kenmerk J 4755, door de staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4 van de richtlijn 79/409/EEG (hierna: Vogelrichtlijn) aangewezen gebied "Groote Peel". Ingevolge artikel V, eerste lid, van de Wet van 20 januari 2005 tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen (Stb. 2005, 195), geldt een dergelijke aanwijzing als besluit als bedoeld in artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998.    Waar, zoals hier, artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 toepassing vindt omdat krachtens artikel 10a van deze wet een speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn is aangewezen, terwijl een met deze beschermingszone samenvallend habitatgebied niet is aangewezen, dient artikel 19d Habitatrichtlijnconform te worden geïnterpreteerd. Deze interpretatie houdt in dat bij de toepassing van artikel 19d zowel de instandhoudingsdoelstelling van de speciale beschermingszone als die van het habitatgebied moet worden betrokken.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 29 augustus 2007 in zaak no. 200701498/1 brengt dit mee dat de werking van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn de particulieren bereikt via toepassing van het richtlijnconform geïnterpreteerde artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998. Een rechtstreeks beroep op artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn in de huidige procedure omtrent de verlening van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is gelet hierop in zoverre niet aan de orde. 2.5.2.    Voor zover het habitatgebied "Groote Peel" niet samenvalt met het als speciale beschermingszone aangewezen gebied "Groote Peel", is het krachtens artikel 7 van de Natuurbeschermingswet (oud) aangewezen als beschermd natuurmonument.        Ingevolge artikel 16 van de Natuurbeschermingswet 1998, samen met artikel 65 van deze wet, is het - kort weergegeven - verboden zonder vergunning handelingen binnen of buiten het gebied te verrichten die voor het gebied schadelijk kunnen zijn. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 28 februari 2007 in zaak no. 200604026/1 overwogen dat dit rechtsregime Habitatrichtlijnconform geïnterpreteerd dient te worden. Het betoog van appellante dat in de Natuurbeschermingswet 1998 naast artikel 16 een specifiek op de Habitatrichtlijn toegesneden rechtsregime is opgenomen, geeft de Afdeling geen aanleiding om daar thans anders over te oordelen. Dit betekent dat de werking van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn kan worden verzekerd via toepassing van het richtlijnconform geïnterpreteerde artikel 16 van de Natuurbeschermingswet 1998. Een rechtstreeks beroep op artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn in de huidige procedure omtrent de verlening van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is gelet hierop in zoverre niet aan de orde. 2.5.3.    Verweerder heeft terecht overwogen dat de beoordeling van de gevolgen van de inrichting voor het gehele natuurgebied "Groote Peel" in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 dient plaats te vinden, en niet in het kader van de verlening van de thans bestreden vergunning op grond van de Wet milieubeheer. Deze beroepsgrond faalt. 2.6.    Het beroep is ongegrond. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. H.G. Sevenster, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen    w.g. Van der Zijpp Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2007 262-492.