Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC0164

Datum uitspraak2007-12-12
Datum gepubliceerd2007-12-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1600 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen toekenning ziekengeld. Betrokkene terecht niet langer ongeschikt geacht voor haar eigen werk.


Uitspraak

06/1600 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 februari 2006, 05/4594 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 12 december 2007 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2007. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M. Snijder. II. OVERWEGINGEN Appellant ontvangt sinds 1992 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Van 12 mei 2003 tot 1 augustus 2004 is appellant werkzaam geweest als medewerker kinderopvang voor 2 x 4 uur per week. Nadien ontving appellant een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Op 22 december 2004 heeft appellant zich ziek gemeld wegens misselijkheid, duizeligheid en darmklachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding is appellant op 29 april 2005 gezien door een verzekeringsarts, die na onderzoek concludeerde dat de door appellant ervaren klachten geen belemmering vormden om zijn arbeid te verrichten. Bij besluit van 5 mei 2005 heeft het Uwv appellant met ingang van 29 april 2005 geen ziekengeld meer toegekend. In de bezwaarfase is appellant gezien door bezwaarverzekeringsarts M. Keus, die vaststelde dat er voor de darmklachten ondanks uitgebreid onderzoek geen duidelijke oorzaak was gevonden en concludeerde dat appellant ook met een spastische darm werk kon verrichten. Bij besluit van 4 juli 2005 (hierna: het bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 5 mei 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij in het bijzonder betekenis toegekend aan de rapportages van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat van de kant van appellant geen medische informatie in het geding is gebracht op grond waar van zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van de door beide verzekeringsartsen uitgevoerde medische beoordeling. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens aangedragen, die aanleiding kunnen geven voor twijfel aan de conclusie van de betrokken (bezwaar)verzekeringsarts. Naar het oordeel van de Raad is appellant dan ook terecht met ingang van 29 april 2005 niet langer ongeschikt geacht voor het werk als medewerker kinderopvang, zijnde in dit geval de maatstaf voor de arbeid in de zin van artikel 19 van de Ziektewet. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Verrips als grifier, uitgesproken in het openbaar op 12 december 2007. (get.) Ch. van Voorst. (get.) J. Verrips. JL