Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC0167

Datum uitspraak2007-10-24
Datum gepubliceerd2007-12-17
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers1181-B-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Relatieve bevoegdheid in verzoekschriftprocedure in hoger beroep: Het hof zoekt aansluiting bij de dagvaardingsprocedure.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 24 oktober 2007 Rekestnummer. : 1181-B-07 Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-3343 [De moeder], wonende te [woonplaats], verzoekster in hoger beroep, hierna te noemen: de moeder, procureur mr. P. Quist, tegen [de vader], thans verblijvende te [woonplaats], verweerder in hoger beroep, hierna te noemen: de vader. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De moeder is op 14 augustus 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Breda van 15 mei 2007. Van de zijde van de moeder is op 22 augustus 2007 een brief ingekomen. Op 6 september 2007 is bij het hof een faxbericht ingekomen van mr. J.A.J. Saman, de advocaat van de vader, waarin hij zich op verzoek van het hof heeft uitgelaten over de relatieve bevoegdheid. RELATIEVE BEVOEGDHEID VAN HET HOF 1. In geschil tussen partijen is de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie. 2. In casu is de moeder in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Breda, zodat volgens de regels van relatieve competentie in beginsel het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch bevoegd is om van het beroepschrift kennis te nemen. Hoofdregel is immers dat de rechter zijn relatieve bevoegdheid ambtshalve toetst. In afwijking van voornoemde hoofdregel is echter in artikel 270 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaald dat in zaken met betrekking tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed en ontbinding van een geregistreerd partnerschap en daarmee verband houdende verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening of een nevenvoorziening, een verwijzing slechts plaatsvindt indien de andere echtgenoot of geregistreerde partner de bevoegdheid betwist. 3. Nadat de vader door dit hof in de gelegenheid is gesteld om zich over de relatieve competentie uit te laten, blijkt uit de inhoud van het faxbericht van 6 september 2007 dat hij van mening is dat het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch in deze bevoegd is om van het bij dit hof ingediende beroepschrift kennis te nemen, reden waarom hij verzoekt de zaak door te verwijzen naar het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De wederpartij is door dit hof in de gelegenheid gesteld om op voornoemd faxbericht te reageren, doch binnen de door het hof gestelde termijn is van de zijde van de moeder geen reaktie ingekomen. 4. Het hof overweegt als volgt. Ten aanzien van de relatieve competentie is bepalend de beslissing van de Hoge Raad 27 januari 1984 (NJ1984,399), die handelde over een contradictoire zaak. Daarbij is beslist, dat de beoordeling van de relatieve competentie in hoger beroep een kwestie van openbare orde is. Niet valt in te zien, dat in een verzoekschriftprocedure anders zou moeten worden geoordeeld. Uit de wetsgeschiedenis op het sedert 2002 geldende artikel 270 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is verklaard, blijkt niet dat de wetgever heeft willen breken met op dat moment geldende rechtspraak. Het hof zal zich derhalve onbevoegd verklaren en de zaak verwijzen naar het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch voor verdere afdoening. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: verklaart zich relatief onbevoegd om van de zaak kennis te nemen; verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Dusamos en Husson, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2007.