Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC0203

Datum uitspraak2007-12-06
Datum gepubliceerd2007-12-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 06-5267 WW44
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen procesbelang bij beroep tegen uitgewerkte tijdelijke bouwvergunning. Gestelde schade van kosten aanvraag nieuwe tijdelijke bouwvergunning geen direct gevolg van bestreden besluit. Samenvatting De instandhoudingtermijnen tot 3 oktober 2006, genoemd in het bestreden besluit, zijn inmiddels verstreken. Voorts is een nieuwe tijdelijke bouwvergunning verleend met een instandhoudingstermijn tot 31 oktober 2009. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat haar procesbelang gelegen is in eventuele schadeclaims van derden en in het verkrijgen van een schadevergoeding voor de kosten van de aanvraag om een nieuwe vergunning. Gelet op vaste jurisprudentie kan schade een procesbelang zijn wanneer aannemelijk wordt gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit. Ten aanzien van de eventuele schadeclaims van derden is hieraan niet voldaan, nu eiseres deze nog niet heeft ontvangen en niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij deze zal ontvangen. Ten aanzien van de kosten van de nieuwe aanvraag is de rechtbank van oordeel dat een direct verband tussen de schade en het bestreden besluit door eiseres onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Uit het bestreden besluit vloeien geen verplichtingen voort die zien op de juridische situatie na 3 oktober 2006. Eiseres heeft zelf de keuze gemaakt om een bouwvergunning aan te vragen op de wijze zoals zij gedaan heeft. De kosten die daarmee gemoeid zijn kunnen daarom niet worden aangemerkt als schade voortvloeiend uit het bestreden besluit.


Uitspraak

Rechtbank Amsterdam Sector Bestuursrecht Algemeen enkelvoudige kamer UITSPRAAK in het geding met reg.nr. AWB 06/5267 WW44 tussen: Stichting “Het Stenen Hoofd”, gevestigd te Amsterdam, eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.H.A. van der Grinten, en: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.C.H. van Dijk. Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen: D.R. van Hemert Stakenburg, wonende te Amsterdam. 1. PROCESVERLOOP De rechtbank heeft op 31 oktober 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 20 september 2006 (hierna aangeduid als: het bestreden besluit). Het onderzoek is gesloten ter zitting van 23 oktober 2007. 2. OVERWEGINGEN Eiseres heeft op 28 januari 2006 verzocht om verlenging tot 3 oktober 2006 van de instandhoudingstermijn voor 12 containers en een romneyloods ten behoeve van culturele manifestaties op een terrein gelegen tegenover Westerdoksdijk [nummer] (Stenen Hoofd). Voor de romneyloods en de daaraan bevestigde containers heeft verweerder bij besluit van 14 juli 2000 een bouwvergunning, met ontheffing krachtens artikel 2.5.32 van de Bouwverordening Amsterdam 2003 (hierna: de Bouwverordening), verleend met een instandhoudingstermijn van vijf jaar. Voor de overige containers heeft verweerder op 3 oktober 2001 een bouwvergunning verleend, eveneens met ontheffing krachtens artikel 2.5.32 van de Bouwverordening, met een instandhoudingstermijn tot 1 november 2003. Bij besluit van 28 juni 2004 heeft verweerder laatst genoemde instandhoudingstermijn verlengd tot 1 november 2005 en bij besluit 23 mei 2006 heeft verweerder beide instandhoudingstermijnen verlengd tot 3 oktober 2006. Tegen het besluit van 23 mei 2006 hebben eiseres en belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres, conform het advies van de bezwaarschriftencommissie, ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder overwogen dat de juistheid van verleende ontheffingen niet opnieuw getoetst hoeft te worden, omdat de verleende bouwvergunningen inmiddels formele rechtskracht hebben gekregen. Verder heeft verweerder, naar aanleiding van het bezwaar van belanghebbende, de verlenging van de instandhoudingstermijn tot 3 oktober 2006, voor zover die betrekking heeft op de romneyloods en daarmee verbonden containers, ingetrokken. Daartoe heeft verweerder overwogen dat tijdelijke bouwvergunningen zijn verleend in de zin van artikel 45 van de Woningwet. Ter plaatse geldt geen bestemmingplan, waardoor artikel 17 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) niet van toepassing is. Wel is ontheffing van de bouwverordening verleend. Nu verzocht is om verlening van de instandhoudingstermijn dient volgens verweerder opnieuw beoordeeld te worden of sprake is van een tijdelijke behoefte. De tijdelijkheid van de bouwwerken is volgens verweerder een gegeven, omdat de plannen voor het gebied nog in ontwikkeling zijn. Het is daardoor immers nog niet duidelijk of eiseres de activiteiten ten behoeve waarvan de bouwwerken zijn gebouwd kan blijven uitoefenen. Ook blijkt de tijdelijkheid uit de aard van de bouwwerken en uit het feit dat de aanvrager verzocht heeft om verlenging van de instandhoudingstermijn met een jaar. Ook artikel 45 van de Woningwet staat volgens verweerder niet in de weg aan verlenging van een tijdelijke bouwvergunning voor een bouwwerk dat al vijf jaar staat, maar, gelet op de bedoeling van artikel 2.5.32, tweede lid, van de Bouwverordening, waarvan de bewoordingen overeenkomen met artikel 17, eerste lid, van de Wro, kan ontheffing voor een periode langer dan vijf jaar niet worden toegestaan. Voor de romneyloods en de containers bij de loods loopt de periode van vijf jaar af op 14 juli 2005, waardoor de instandhoudingstermijn daarvoor niet tot 3 oktober 2006 verlengd kan worden. Voor de andere containers loopt de periode van vijf jaar af op 3 oktober 2006. In beroep heeft eiseres hiertegen aangevoerd dat verlenging van de instandhoudingstermijnen wel mogelijk is. Artikel 45 van de Woningwet stelt namelijk geen grenzen aan de duur van een verlenging voor tijdelijke niet tot bewoning bestemde bouwwerken. Verweerder is volgens eiseres ten onrechte niet ingegaan op haar bezwaar dat van overschrijding van de voorgevelrooilijn geen sprake is en ontheffing zoals verleend dus niet noodzakelijk is. Voorts voert eiseres aan dat verweerder in ieder geval had moeten bekijken of in kon worden gegaan op het voorstel van eiseres om ontheffing te verlenen op een andere grondslag die meer recht doet aan het bepaalde in artikel 45 van de Woningwet en die de verlenging niet beperkt tot vijf jaar. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt vast dat instandhoudingtermijnen, genoemd in het bestreden besluit, inmiddels verstreken zijn. Voorts is ter zitting gebleken dat op 12 april 2007 een nieuwe tijdelijke bouwvergunning is verleend met een instandhoudingstermijn tot 31 oktober 2009 voor de romneyloods en acht containers. Naar aanleiding hiervan heeft de rechtbank ter zitting de vraag aan de orde gesteld of eiseres nog belang heeft bij een rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij belang heeft bij een rechtmatigheidsoordeel in verband met eventuele schadeclaims die zij kan ontvangen van derden. Voorts stelt eiseres dat haar belang gelegen is in het verkrijgen van een schadevergoeding voor de kosten die zij heeft moeten maken in verband met de aanvraag om een nieuwe vergunning. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting gesteld dat de kosten die samenhangen met de nieuwe bouwaanvraag niet gemaakt hadden hoeven worden als eiseres in het gelijk was gesteld. In de stelling dat (financiële) schade is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming, kan op zichzelf wel een procesbelang worden gevonden. Daartoe is echter naar vaste jurisprudentie van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State vereist dat aannemelijk wordt gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit. De rechtbank is van oordeel dat voor zover deze schade zou bestaan uit eventuele schadeclaims van derden hieraan niet is voldaan, nu eiseres ter zitting heeft gesteld dat zij nog geen schadeclaims heeft ontvangen en ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij deze zal ontvangen. Ten aanzien van de kosten van de aanvraag om een nieuwe bouwvergunning, die bestaan uit de daarvoor betaalde leges en de kosten van het opstellen van de benodigde bouwtekeningen, is de rechtbank van oordeel dat een direct verband tussen deze schade en het bestreden besluit door eiseres onvoldoende aannemelijk is gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe dat in het bestreden besluit slechts een beslissing is genomen over de vraag of de instandhoudingstermijn van de in geding zijnde loods en containers kon worden verlengd tot 3 oktober 2006. Uit het bestreden besluit vloeien geen verplichtingen voort die zien op de juridische situatie na 3 oktober 2006. Gelet hierop is onvoldoende aannemelijk dat het bestreden besluit een rechtsgevolg teweeg brengt met betrekking tot een nieuw in te dienen bouwaanvraag. Eiseres heeft zelf de keuze gemaakt om een bouwvergunning aan te vragen op de wijze zoals zij gedaan heeft. De kosten die daarmee gemoeid zijn kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als schade voortvloeiend uit het bestreden besluit. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van procesbelang. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding. Beslist wordt als volgt. 3. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan op 6 november 2007 door mr. M. Vaandrager, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Speksnijder, griffier, en bekend gemaakt door toezending aan partijen op de hieronder vermelde datum. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s Gravenhage. Afschrift verzonden op: DOC: B