Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC0236

Datum uitspraak2007-12-14
Datum gepubliceerd2007-12-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-001191-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen TBS voor ontuchtpleger Aard en ernst van de bewezen verklaarde ontuchtige handelingen rechtvaardigen niet een zo vérstrekkende maatregel als de maatregel van terbeschikkingstelling.


Uitspraak

Parketnummer: 20-001191-07 Uitspraak: 14 december 2007 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 maart 2007 in de strafzaak met parketnummer 01-839044-06 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1971], thans verblijvende in PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Omvang van het hoger beroep De benadeelde partij [naam slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot betaling van schadevergoeding tot een bedrag van EUR 7.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij voornoemd toegewezen tot een bedrag van EUR 1.500,00. Voor zover de vordering is toegewezen, duurt de voeging in hoger beroep van rechtswege voort. Nu de benadeelde partij voornoemd zich - binnen de grenzen van zijn eerste vordering - in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van zijn vordering, strekt deze in hoger beroep derhalve tot betaling van een bedrag van EUR 7.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De wettelijke vertegenwoordigers van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2], wonende te [woonplaats], hebben in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot betaling van schadevergoeding tot een bedrag van EUR 1.400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij voornoemd toegewezen tot een bedrag van EUR 500,00. Voor zover de vordering is toegewezen duurt de voeging in hoger beroep van rechtswege voort. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Voor zover in hoger beroep aan de orde strekt de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] derhalve tot betaling van een bedrag van EUR 500,00. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde onder 1 subsidiair en 2 primair zal bewezen verklaren en de verdachte ter zake zal veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege aan de verdachte zal opleggen. Ten slotte behelst de vordering van de advocaat-generaal de hierna weer te geven standpunten ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd. Tenlastelegging Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd: 1. dat hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode 1 januari 2002 tot 28 december 2003 te Eindhoven en/of Nuenen, althans in het arrondissement Den Bosch, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met [naam slachtoffer 1], die de leeftijd van 12 jaar maar nog niet die van 16 jaren had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer 1], hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) - (telkens) zijn/hun penis in de mond en/of de bilspleet en/of de anus van die [naam slachtoffer 1] [naam slachtoffer 1] gebracht en/of gehouden en/of - (telkens) de penis van die [naam slachtoffer 1] afgetrokken en/of -(telkens) verdachtes penis en/of de penis van verdachtes mededader(s) door die [naam slachtoffer 1] laten aftrekken en/of -(telkens) de penis van die [naam slachtoffer 1] in zijn/hun mond genomen en/of gehouden en/of -(telkens) het geslachtsdeel en/of de schaamstreek van die [naam slachtoffer 1] gestreeld en/of zijn/hun geslachtdeel en/of schaamstreek door die [naam slachtoffer 1] laten strelen en/of -(telkens) zijn/hun tong in de mond van die [naam slachtoffer 1] gebracht (tongzoenen), subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode 1 januari 2002 tot 28 december 2003 te Eindhoven en/of Nuenen, althans in het arrondissement Den Bosch, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met [naam slachtoffer 1], die de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) - (telkens) de penis van die [naam slachtoffer 1] afgetrokken en/of -(telkens) verdachtes penis en/of de penis van verdachtes mededader(s) door die [naam slachtoffer 1] laten aftrekken en/of -(telkens) de penis van die [naam slachtoffer 1] in zijn/hun mond genomen en/of gehouden en/of -(telkens) het geslachtsdeel en/of de schaamstreek van die [naam slachtoffer 1] gestreeld en/of zijn/hun geslachtdeel en/of schaamstreek door die [naam slachtoffer 1] laten strelen en/of -(telkens) zijn/hun tong in de mond van die [naam slachtoffer 1] gebracht (tongzoenen), meer subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat hij in of omstreeks de periode 1 januari 2002 tot en met 27 december 2005, te Eindhoven en/of Nuenen, althans in het arrondissement Den Bosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een of meermalen door giften of beloften van geld of goed of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding, een persoon, [naam slachtoffer 1], geboren op [1987], waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat deze de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van verdachte en/of (een van zijn) mededader(s) te dulden, te weten: -(telkens) zijn/hun penis in de bilspleet van die [naam slachtoffer 1] brengen en/of houden en/of -(telkens) de penis van die [naam slachtoffer 1] aftrekken en/of -(telkens) verdachtes penis en/of de penis van verdachtes mededader(s) door die [naam slachtoffer 1] laten aftrekken en/of -(telkens) de penis van die [naam slachtoffer 1] in zijn/hun mond nemen en/of houden en/of -(telkens) het geslachtsdeel en/of de schaamstreek van die [naam slachtoffer 1] strelen en/of zijn/hun geslachtdeel en/of schaamstreek door die [naam slachtoffer 1] laten strelen, welke giften of beloften van geld of goed hebben bestaan uit het (regelmatig) geven van geld en/of shag en/of soft drugs althans enig goed en/of welk misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht erin heeft bestaan dat verdachte en/of (een van zijn) mededader(s) misbruik heeft/hebben gemaakt van het feit dat hij/zij (aanmerkelijk) ouder was/waren dan die [naam slachtoffer 1] en (daardoor) geestelijk overwicht op die [naam slachtoffer 1] had/hadden en/of uit het feit dat bij die [naam slachtoffer 1] sprake was van een zwakkere begaafdheid en/of psychische beperking en/of uit het feit dat de geestelijke en/of emotionele ontwikkeling van die [naam slachtoffer 1] niet overeenkomstig zijn kalenderleeftijd was, althans dat verdachte en/of (een van zijn) mededader(s) misbruik heeft gemaakt van zijn/hun geestelijk overwicht; 2. dat hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 27 januari 2006 te Eindhoven en/of elders in Nederland, met: -[naam slachtoffer 3] (geboren [1990]) en/of -[naam slachtoffer 2] (geboren [1993]) en/of -[naam slachtoffer 4] (geboren [1991]) en/of -[naam slachtoffer 5] (geboren [1990]) en/of -[naam slachtoffer 6] (geboren [1989]), van wie hij, verdachte, wist dat die de leeftijd van zestien jaren nog niet had/hadden bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: -het op die [naam slachtoffer 3] gaan liggen en neukbewegingen maken en/of -(het doende zijn) de broek van die [naam slachtoffer 3] naar beneden te trekken en/of -zichzelf in het bijzijn van die [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 5] en/of [naam slachtoffer 6] af te trekken en die [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 5] en/of [naam slachtoffer 6] zichzelf te laten aftrekken in het bijzijn van verdachte en/of -die [naam slachtoffer 6] (onverhoeds) in diens kruis te grijpen en/of te zoenen op diens wang en in diens nek en/of -die [naam slachtoffer 5] over zijn bovenbeen te wrijven en/of vervolgens de hand van die [naam slachtoffer 5] op zijn, verdachtes, ontblote geslachtsdeel te leggen; subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 27 januari 2006 te Eindhoven en/of elders in Nederland, een of meermalen door giften of beloften van geld of goed of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding, meerdere, althans een perso(o)nen, te weten: -[naam slachtoffer 3] (geboren [1990]) en/of - [naam slachtoffer 2] (geboren [1993]) en/of - [naam slachtoffer 4] (geboren [1991]) en/of - [naam slachtoffer 5] (geboren [1990]) en/of -[naam slachtoffer 6] (geboren [1989]), waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden, te weten: -het op die [naam slachtoffer 3] gaan liggen en neukbewegingen maken en/of -(het doende zijn) de broek van die [naam slachtoffer 3] naar beneden te trekken en/of -zichzelf in het bijzijn van die [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 5] en/of [naam slachtoffer 6] af te trekken en die [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 5] en/of [naam slachtoffer 6] zichzelf te laten aftrekken in het bijzijn van verdachte en/of -die [naam slachtoffer 6] (onverhoeds) in diens kruis te grijpen en/of te zoenen op diens wang en in diens nek en/of -die [naam slachtoffer 5] over zijn bovenbeen te wrijven en/of vervolgens de hand van die [naam slachtoffer 5] op zijn, verdachtes, ontblote geslachtsdeel te leggen; en welke giften of beloften van geld of goed hebben bestaan uit het (regelmatig) geven van geld en/of shag en/of softdrugs althans enig goed en/of welk misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht erin heeft bestaan dat verdachte misbruik heeft gemaakt van het feit dat hij (aanmerkelijk) ouder was dan die [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 5] en/of [naam slachtoffer 6] en (daardoor) geestelijk overwicht op die [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 5] en/of [naam slachtoffer 6] had en/of misbruik heeft gemaakt van het feit dat bij die [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 5] en/of [naam slachtoffer 6] sprake was van een zwakkere begaafdheid en/of psychische beperking, althans dat verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn geestelijk overwicht. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Vrijspraak Het hof is, met de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Essentieel bestanddeel van het onder 1 primair ten laste gelegde is dat de ontuchtige handelingen, die de verdachte volgens de steller van de tenlastelegging met [naam slachtoffer 1] zou hebben gepleegd, (mede) hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van diens lichaam. Hoewel [naam slachtoffer 1] zowel tegenover de politie (zie bijvoorbeeld dossierpagina 170) als op 28 november 2007 ter terechtzitting van het hof heeft verklaard dat hij de penis van de verdachte (eenmaal) in zijn mond heeft moeten nemen en dat de verdachte hem, [naam slachtoffer 1], "in zijn kont heeft geneukt", kan het hof niet met de vereiste mate van zekerheid komen tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde. In dit verband is niet alleen van belang dat de verdachte deze (en andere) vormen van seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer stellig heeft ontkend, maar bovenal dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat er, behoudens de verklaringen van het slachtoffer en de daarvan afgeleide verklaringen van derden, geen ander bewijsmiddel voorhanden is, waaruit met voldoende mate van zekerheid kan worden afgeleid dat sprake is geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer door de verdachte zoals ten laste is gelegd. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande: 1. dat hij in de periode 1 januari 2002 tot 28 december 2003 te Eindhoven met [naam slachtoffer 1], die de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte -(telkens) de penis van die [naam slachtoffer 1] afgetrokken en/of -(telkens) verdachtes penis door die [naam slachtoffer 1] laten aftrekken en/of -(telkens) de penis van die [naam slachtoffer 1] in zijn mond genomen en gehouden en/of -(telkens) het geslachtsdeel en/of de schaamstreek van die [naam slachtoffer 1] gestreeld; 2. dat hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2001 tot en met 27 januari 2006 te Eindhoven, met: -[naam slachtoffer 3] (geboren [1990]) en -[naam slachtoffer 2] (geboren [1993]) en -[naam slachtoffer 4] (geboren [1991]) en -[naam slachtoffer 5] (geboren [1990]) en -[naam slachtoffer 6] (geboren [1989]), van wie hij, verdachte, wist dat die de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit -het op die [naam slachtoffer 3] gaan liggen en het maken van neukbewegingen en het doende zijn de broek van die [naam slachtoffer 3] naar beneden te trekken en/of -het zichzelf in het bijzijn van die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 5] aftrekken en die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 5] zichzelf laten aftrekken in het bijzijn van verdachte en/of -het (onverhoeds) grijpen van die [naam slachtoffer 6] in diens kruis en het zoenen op diens wang en in diens nek en/of -het wrijven van die [naam slachtoffer 5] over zijn bovenbeen en het vervolgens leggen van de hand van die [naam slachtoffer 5] op zijn, verdachtes, ontblote geslachtsdeel. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. Van de zijde van de verdachte is ter zake van het onder 1 ten laste gelegde het verweer gevoerd dat de verklaringen, die [naam slachtoffer 1] bij de politie en ter terechtzitting van het hof heeft afgelegd, inconsistent en zelfs tegenstrijdig zijn en derhalve zó onbetrouwbaar dat geen van die verklaringen voor het bewijs van het ten laste gelegde gebruikt kan worden. Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. [naam slachtoffer 1] is ter terechtzitting van het hof van 28 november 2007 als getuige gehoord. Mede vanwege zijn jonge leeftijd en intellectuele beperkingen heeft het hof met het oog op de toetsing van de betrouwbaarheid van de eerder ten overstaan van de politie door [naam slachtoffer 1] afgelegde belastende verklaringen in het bijzonder acht geslagen op de wijze waarop de getuige zich ter terechtzitting presenteerde. Gelet daarop en op het gegeven dat de getuige ter terechtzitting in essentie is gebleven bij de eerder door hem afgelegde verklaringen heeft de getuige een betrouwbare indruk op het hof gemaakt. Hieraan doet niet af dat de getuige zich bepaalde details, waarover hij eerder had verklaard, niet meer kon of wilde herinneren. Anders dan de verdediging acht het hof derhalve de verklaringen van [naam slachtoffer 1] bruikbaar voor het bewijs van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde. Het hof heeft ook geen reden om aan de juistheid van de door [naam slachtoffer 1] afgelegde verklaringen te twijfelen, aangezien deze, in ieder geval voor wat betreft de seksuele gedragingen die hiervoor onder 1 bewezen zijn verklaard, in belangrijke mate steun vinden in de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, waarbij de verdachte die gedragingen heeft toegegeven. Met betrekking tot het onder 2 bewezen verklaarde overweegt het hof als volgt. Het bewijs dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de ene minderjarige put het hof niet slechts uit de door die minderjarige daaromtrent afgelegde verklaring ten overstaan van de politie, doch ook uit de verklaringen die de andere slachtoffers hebben afgelegd omtrent de ontuchtige gedragingen van de verdachte waarbij zij waren betrokken. De (kern van de) verklaring van ieder van de aangevers betreffende de seksuele handelingen in de woning van de verdachte, zoals onder 2 bewezen verklaard, wordt immers bevestigd gemaakt door de verklaringen van ieder van de andere aangevers over gelijksoortige door de verdachte in de desbetreffende periode en onder vrijwel gelijke omstandigheden jegens hen gepleegde ontuchtige handelingen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat hetgeen door ieder van de minderjarigen is verklaard aansluit bij het gegeven dat de verdachte in de betreffende situatie slechts een beperkte variatie kon aanbrengen in zijn modus operandi. Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van de minderjarigen overweegt het hof nog dat het zich er rekenschap van heeft gegeven dat niet uitgesloten kan worden dat de slachtoffers, voordat zij hun belastende verklaringen bij de politie aflegden, onderling en/of met derden hebben gesproken over hun ervaringen met de verdachte. Naar het oordeel van het hof leidt dit echter niet zonder meer tot de conclusie dat aan de verklaringen geen geloof gehecht kan worden. Het hof neemt hierbij in de eerste plaats in aanmerking dat de verdachte, zoals hiervoor overwogen, zich in de gegeven situatie slechts van een betrekkelijk beperkt scenario aan ontuchtige handelingen kon bedienen. Voorts acht het hof niet aannemelijk dat de verklaringen van de slachtoffers op elkaar zijn afgestemd of dat zij hun ervaringen met de verdachte in hun verklaringen hebben overdreven. Het hof wijst er in dit verband bij wijze van voorbeeld op dat [naam slachtoffer 3], [naam slachtoffer 5] en [naam slachtoffer 6] niet hebben verklaard dat zij en de verdachte zichzelf in elkaars bijzijn hebben afgetrokken. Zouden de verklaringen van de minderjarigen tevoren op elkaar zijn afgestemd dan is waarschijnlijk te achten dat ook genoemde personen, evenals [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 4], hierover verklaard zouden hebben. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde onder 1 en 2 is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Hetgeen bewezen is verklaard wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte In het kader van het onderzoek van de zaak in eerste aanleg hebben de hierna te noemen gedragsdeskundigen de persoonlijkheid van de verdachte onderzocht. In haar rapport van 14 april 2006 concludeert drs. S. Labrijn, GZ-psycholoog, op basis van haar onderzoek onder meer: Er is sprake van pedofilie, gericht op jongens, het niet exclusieve type. Daarnaast is sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO met vermijdende, afhankelijke en antisociale trekken. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was dat als hierboven omschreven en beïnvloedde de ziekelijke stoornis en/of de gebrekkige ontwikkeling van zijn geest-vermogens de gedragskeuzes en gedragingen van de onderzochte zodanig, dat het ten laste gelegde mede daaruit verklaard kan worden. Gezien de persoonlijkheidsproblematiek was er sprake van een verhoogde impulsiviteit, een neiging tot zelfverwenning en tot streven naar lustbeleving zonder daarbij te beseffen wat de consequenties hiervan konden zijn. Onderzoekster adviseert een enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid. Dr. W.J. Canton, justitieel forensisch psychiater, concludeert in zijn rapport van april 2006 onder meer: Bij betrokkene is sprake van een persoonlijkheidsstoornis n.a.o. met ontwijkende, afhankelijke en antisociale kenmerken. Daarnaast is er sprake van pedofilie, gericht op jongens. Ten tijde van het ten laste gelegde was er sprake van bovengenoemde stoornis. Door de persoonlijkheidsstoornis had betrokkene onvoldoende mogelijkheden om te voorkomen dat zijn pedofiele geaardheid daadwerkelijk tot pedoseksueel grens-overschrijdend gedrag zou leiden. Betrokkene kan op basis van het bovenstaande als licht verminderd toerekeningsvatbaar gezien worden. In het kader van de contra-expertise concludeert dr. D.H.J. Boeykens, zenuwarts, in zijn rapport d.d. 31 oktober 2006 onder meer: Betrokkene lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, niet in de zin van een psychiatrisch toestandsbeeld, maar wel in de zin van een pedofiele geaardheid en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en ontwijkende kenmerken. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was er bij betrokkene sprake van een pedofiele geaardheid en van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en ontwijkende kenmerken. De pedofiele geaardheid en de persoonlijkheidsstoornis beïnvloedden de gedrags-keuzen en gedragingen van betrokkene ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde zodanig dat het ten laste gelegde daaruit mede verklaard kan worden. Door zijn pedofiele geaardheid voelde betrokkene zich aangetrokken tot het slachtoffer en zocht hij contact met hem. Vanuit de pedofiele geaardheid was er ook enige druk op de gebrekkige gewetensfunctie van betrokkene om toe te geven aan de verleiding om de hem ten laste gelegde feiten te plegen. Door de antisociale persoonlijkheidsstoornis was het voor betrokkene ook iets moeilijker dan voor de doorsnee inwoner van Nederland om stil te staan bij de gevoelens van de slachtoffers en om niet met hen op een louter instrumentele wijze aan de gang te gaan. De pedofiele geaardheid en de antisociale persoonlijkheidsstoornis leidden niet tot een uitschakeling van het juiste oordeel of van de vrije wil, wel tot een inperking hiervan. Gesproken moet worden van een licht verminderde toerekeningsvatbaarheid. Eveneens in het kader van de contra-expertise heeft drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog, in zijn rapport van 4 december 2006 onder meer geconcludeerd: Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Er is sprake van pedofilie van het niet exclusieve type, gericht op het mannelijke geslacht. Voorts werd lichte zwakzinnigheid vastgesteld en een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en antisociale kenmerken. De ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling bestonden evenzo ten tijde van het ten laste gelegde. De ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling waren van invloed op betrokkenes gedrag ten tijde van het ten laste gelegde, zodanig dat het ten laste gelegde daaruit verklaard zou kunnen worden. Vanuit de pedofilie bestaat er een seksueel verlangen dat gericht is op jonge jongens. Door de antisociale trekken in de persoonlijkheidsstructuur bestaat er een gebrekkig motief om (pedoseksuele) impulsen te beheersen; betrokkene stemt zich niet af op de emotionele reikwijdte van zijn handelen. De drempel naar grensoverschrijdend gedrag is daardoor verlaagd. Door de verstandelijke beperkingen kan betrokkene de gevolgen van zijn handelen niet altijd goed overzien, maar dit heeft hem niet belemmerd om het wederrechtelijke van het ten laste gelegde te beseffen. Aan te nemen is dat betrokkene door zijn ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling minder dan de gemiddelde ander in staat was om zijn wil in vrijheid te bepalen. Rapporteur adviseert het ten laste gelegde in verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen. In het kader van de behandeling van de zaak in hoger beroep hebben de deskundigen H.E. Sanders, psychiater, en dr.drs. L.E.E. Ligthart, klinisch en forensisch psycholoog, de persoonlijkheid van de verdachte opnieuw onderzocht. De deskundige Sanders concludeert in zijn rapport d.d. 28 oktober 2007 onder meer het volgende: Betrokkene lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis NAO, met afhankelijke en vermijdende trekken, en een pedofiele geaardheid. Bovengenoemde psychiatrische stoornissen waren ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. Bovengenoemde psychiatrische stoornissen beïnvloedden betrokkenes gedragskeuzen c.q. gedragingen ten tijde van het hem ten laste gelegde zodanig dat het hem ten laste gelegde daaruit mede verklaard kan worden. Betrokkene voelde zich aangetrokken tot het slachtoffer vanuit zijn specifieke gerichtheid op jonge jongens in de puberleeftijd. Zijn persoonlijkheidsstructuur, met weinig tot volwassenheid uitgekristalliseerde gewetensfuncties, maakte het hem moeilijk aan de "aangeboden verleiding" weerstand te bieden. Desalniettemin was hij voldoende in staat om zijn keuzes hieromtrent in vrijheid te bepalen, en dient er gesproken te worden van een licht verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid. Ten slotte concludeert de deskundige Ligthart in zijn rapport d.d. 13 november 2007 onder meer: Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens in de vorm van een zwakbegaafdheid en eveneens van een ziekelijke stoornis der geestvermogens in de vorm van een niet adequate seksuele oriëntatie en een persoonlijkheidsstoornis met vermijdende en antisociale trekken. Dit was ten tijde van het ten laste gelegde hetzelfde. De ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van de onderzochte zodanig, dat het ten laste gelegde mede daaruit verklaard kan worden. Met betrekking tot de relatie tussen de geconstateerde persoonlijkheidsopmaak en het ten laste gelegde kan men samenvattend stellen dat er bij betrokkene een mogelijk kernpedofiele geaardheid bestaat bij een sterk vermijdende persoonlijkheidsstructuur bij een nog weinig uitgerijpte, kinderlijke persoonlijkheid. Men kan spreken van een persoonlijkheidsstoornis NAO met vermijdende en antisociale trekken en beperkte verstandelijke vermogens. Deze situatie maakt dat betrokkene veel minder dan gemiddeld sturing kan geven aan eigen impulsen en tevens dat er moeilijkheden bestaan met het ontwikkelen van een volwassen seksualiteitsbeleving. De door betrokkene gepretendeerde homoseksuele belangstelling lijkt vooralsnog sterk op minderjarigen gericht te worden. Vermijding, onzekerheid in seksuele contacten , sociaal isolement en het uit de weg gaan van conflicten lijken de boventoon te voeren. Vanuit dit gegeven kan eveneens de relatie tussen de persoonlijkheidsopmaak en het te laste gelegde begrepen worden. In dit opzicht kan men gezien de beperkte intelligentie van betrokkene, gecombineerd met de beschreven persoonlijkheidsproblematiek, spreken van een verminderde toerekeningsvatbaarheid. Het hof neemt voormelde deskundige oordelen, voor zover daaruit volgt dat het ten laste gelegde slechts in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend, over en maakt deze tot de zijne. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf of maatregel De rechter in eerste aanleg heeft de verdachte veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Voorts heeft de eerste rechter aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging opgelegd. De vordering van de advocaat-generaal komt er, kort gezegd, op neer dat het hof aan de verdachte dezelfde straf en maatregel zal opleggen als de eerste rechter. Van de zijde van de verdachte is bepleit om een eventueel aan de verdachte op te leggen behandelingskader ten hoogste gestalte te geven in de vorm van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Met betrekking tot de maatregel van terbeschikkingstelling overweegt het hof als volgt. De hiervoor genoemde gedragsdeskundigen Labrijn en Canton hebben in april 2006 geadviseerd aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging op te leggen. In haar rapport van 14 april 2006 heeft drs. Labrijn, psycholoog, aan haar advies de volgende overwegingen ten grondslag gelegd: In 2001 kwam betrokkene voor het eerst in aanraking met justitie vanwege zijn seksuele voorkeur voor jongere jongens. Indertijd werd hem ten laste gelegd dat hij met jonge jongens stoeide en seksuele activiteiten uitlokte en het in het bezit hebben van kinderporno. Voor dit laatste werd hij veroordeeld tot een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde: hulpverlening. Betrokkene ging in behandeling bij GGzE van 2002 tot augustus 2005. Aangezien er tijdens de behandeling twijfels waren gerezen over eventuele seksuele activiteiten van betrokkene werd hem dringend geadviseerd de behandeling op vrijwillige basis voort te zetten. Betrokkene zegde toe dit te zullen doen, maar haakte af op het moment dat het verplichte kader voorbij was. Er is verband tussen het ten laste gelegde en de persoonlijkheidsproblematiek. De pedofiele voorkeuren van betrokkene zijn bestendig. Het verlangen naar seksueel contact met jongeren zal blijven bestaan. Vanwege de vermijdende trekken van betrokkene verzweeg hij tijdens zijn behandeling de seksuele contacten die niet door de beugel konden. Hij presenteerde zich tijdens de behandeling als aangepast, maar ging naast de behandeling zijn eigen gang. Vanwege de antisociale trekken mist betrokkene remming vanuit het geweten en het gebrekkige empathische vermogen. Bovendien is de impulsiviteit verhoogd en is er sprake van streven naar lustbeleving. Betrokkene overziet de consequenties van zijn daden onvoldoende. Betrokkene heeft reeds gedurende enkele jaren een relatief intensieve therapie achter de rug. Gebleken is dat hij zich tijdens de therapie als relatief aangepast presenteerde, terwijl hij buiten de therapie om zijn eigen leven leidde en pedoseksueel contact had dat hij niet besprak, ondanks dat men hem, na gerezen twijfels, enkele keren indringend hierover ondervroeg. Hij is in staat een dubbelleven te leiden. De hardnekkigheid van de problematiek, gecombineerd met het hoge recidivegevaar, leidt tot de aanbeveling een langdurige intensievere behandeling te volgen, waarbij bovendien afdoende controle is op betrokkene teneinde hernieuwde recidive te voorkomen. Er vond overleg plaats tussen de heer B. Arts, reclasserings maatschappelijk werkende, de heer J. Kruit, psychotherapeut, en mevrouw D. Hendriks, afdelingshoofd bij de forensische polikliniek van GGzE. Er werd onder meer gesproken over de mogelijkheid betrokkene een ambulant therapeutisch traject aan te bieden, intensiever dan het traject dat betrokkene al genoten heeft, waarbij tevens het netwerk van betrokkene betrokken zal worden bij de behandeling. Bij de GGzE kwam men na uitvoerige bespreking van de casuïstiek tot de conclusie dat zij niet in staat waren de veiligheid te waarborgen (recidive te voorkomen) bij een ambulant behandeltraject, ook al geschiedt dit in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Derhalve adviseert onderzoekster een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. In zijn rapport van april 2006 heeft dr. Canton, psychiater, zijn advies als volgt gemotiveerd: Het risico op herhaling van seksueel grensoverschrijdend gedrag naar jongens kan bij betrokkene als hoog worden ingeschat. Omdat er sprake is van een hoog risico, deels ten gevolge van de stoornis van betrokkene, is er beveiliging en behandeling nodig. De eerdere behandeling heeft aangetoond dat een laagfrequente behandeling in een ambulante setting aan betrokkene te veel mogelijkheden geeft om cruciale aspecten van zijn problematiek niet te bespreken en daarnaast onvoldoende veiligheid biedt. Een meer intensieve behandeling in een kader dat voldoende beveiliging biedt is geïndiceerd. Daarbij is in eerste instantie gedacht aan een dagklinische behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. De dagklinische behandeling is intensiever dan de eerder gevolgde behandeling; betrokkene heeft daardoor minder mogelijkheden om voor de therapie belangrijke onderwerpen niet ter sprake te brengen, de omgeving van betrokkene wordt meer bij de behandeling betrokken en de dreiging van het omzetten in een terbeschikkingstelling met dwangverpleging op het moment dat betrokkene wezenlijke regels tijdens de behandeling overtreedt zou als voldoende beveiligend kunnen worden ingeschat om nieuw seksueel grensoverschrijdend gedrag naar minderjarigen te voorkomen. Bovengenoemd advies is besproken met de mederapporteur, mevrouw Labrijn, en met de reclasseringswerker, de heer Arts. Laatstgenoemde heeft hierover uitgebreid overleg gepleegd met de Forensische Dagkliniek van de GGZ Eindhoven. Uit dit overleg is uiteindelijk, met name op basis van de ervaringen met betrokkene in het verleden, de conclusie getrokken dat bovengenoemde behandeling als onvoldoende beveiligend gezien moet worden. In het kader van recidivepreventie en voldoende beveiliging van de maatschappij adviseert onderzoeker dan ook om betrokkene een terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Ook de hiervoor genoemde gedragsdeskundigen Boeykens, psychiater, en Zwegers, psycholoog, hebben in het kader van de door hen verrichte contra-expertise eensluidend geadviseerd aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging op te leggen. Ter onderbouwing van zijn advies heeft dr. Boeykens in zijn rapport van 31 oktober 2006 het volgende overwogen: Betrokkene werd in 2001 veroordeeld voor een pedoseksueel delict. Het betrof het in het bezit hebben van kinderporno. Betrokkene maakte er geen geheim van dat hij voorafgaande aan de veroordeling ook seksuele handelingen met minderjarigen had gehad, maar dat werd afgezien van het doen van aangifte. Betrokkene kreeg een voorwaardelijke straf, een proeftijd van 3 jaar en de verplichting zich te gedragen naar de aanwijzingen van de hulpverleningsinstantie. Hij ging in therapie en deze therapie duurde jaren. Samen met de reclassering vonden drie gesprekken plaats, aangezien men vermoedde dat betrokkene niet eerlijk was over zijn seksuele contacten. Betrokkene evenwel slaagde erin om relevante informatie achter te houden en derhalve kan gesteld worden dat betrokkene gedurende jaren in staat was om een dubbelleven te leiden. Hij ging trouw naar de therapie en onderhield contacten met de reclassering, maar ondertussen had hij seksuele contacten met minderjarigen. Gezien de pedofiele geaardheid van betrokkene, de aanwezigheid van antisociale kenmerken en de voorgeschiedenis van pedoseksuele delicten en het gegeven dat betrokkene er gedurende jaren in geslaagd is om de hulpverleners en de reclassering een rad voor de ogen te draaien, moet gevreesd worden dat hulpverlening en/of begeleiding op vrijwillige en/of ambulante basis niet in staat is om het recidiverisico tot een aanvaardbaar laag niveau te reduceren. Gezien de reële kans op recidive moet dan ook gesteld worden dat met het oog op de veiligheid van personen enkel een terbeschikkingstelling met dwangverpleging de nodige garanties kan bieden. Aan het door hem uitgebrachte advies heeft drs. Zwegers in zijn rapport van 4 december 2006, kort gezegd, de volgende overwegingen gewijd: Door de pedofilie zal betrokkene ook in de toekomst verlangen naar seksueel contact met jonge jongens. Door de gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling zal het motief tot beheersing van seksuele impulsen gebrekkig zijn. Door het ontbreken van een intrinsiek motief om recidive te voorkomen is het risico vrijwel volledig afhankelijk van externe begrenzing en beveiliging. Pogingen om betrokkene te behandelen konden recidive niet voorkomen. Ook zeer recent kwam naar voren dat betrokkene in een behandelingssituatie de interactie met andere pedoseksuele delinquenten aangaat, zodanig dat hij tot grensoverschrijdend gedrag komt. Door de combinatie van voornoemde factoren en condities bestaat er ook tijdens een behandelingstraject gevaar voor herhaling, waarmee duidelijk is dat behandeling in een beveiligde omgeving zou moeten plaatsvinden. Ondergetekende ziet met het oog op de maatschappelijke veiligheid geen andere mogelijkheid dan te adviseren de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging op te leggen. Anders dan de hiervoor genoemde gedragsdeskundigen adviseren de deskundigen Ligthart, psycholoog, en Sanders, psychiater, in hun rapporten van november 2007 eensluidend om aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Uit het rapport van drs. Ligthart voornoemd d.d. 13 november 2007 blijkt onder meer dat hij in aanvulling op het door hem uitgevoerde klinisch psychologisch onderzoek van de verdachte gebruik heeft gemaakt van het risicotaxatie-instrument SVR-20. Volgens de deskundige Ligthart suggereren bevindingen uit buitenlands en Nederlands onderzoek in sterke mate dat het gebruik van een dergelijk instrument de betrouwbaarheid en validiteit van risicotaxaties aanzienlijk kan vergroten en zijn deze aanwijzingen sterk genoeg om de SVR-20 als hulpmiddel in te zetten bij deze rapportages om tot een systematische beoordeling van het dossier te komen. Uit het rapport blijkt vervolgens dat de totaalweging leidt tot een inschatting van een laag risico in de vorm van gewelddadig gekleurd seksueel gedrag maar dat recidive in de vorm van pedoseksuele vergrijpen niet kan worden uitgesloten. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de deskundige nog verklaard dat wanneer de eerdere veroordeling van de verdachte wegens het bezit van kinderporno in de risicotaxatie betrokken zou zijn, de totaalweging niet tot een andere inschatting van het recidiverisico zou hebben geleid. Uit zijn rapport van 13 november 2007 blijkt voorts dat dr. drs. Ligthart aan zijn advies de volgende overwegingen ten grondslag heeft gelegd: Gezien de omstandigheid dat in de ogen van ondergetekende niet met overtuiging van kernpedofilie gesproken kan worden bij een onrijpe, kinderlijke man en een laag uitvallende taxatie ten aanzien van de recidive op gewelddadig seksueel gedrag, adviseert onder-getekende een terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. De reden hiervoor is met name gelegen in de omstandigheid dat betrokkene een meer rigide structuur dient te hebben dan de eerdere behandeling bij GGZ Eindhoven. Dit mede gezien zijn beperkte therapietrouw. De deskundige Sanders heeft in zijn rapport d.d. 2 november 2007 ter onderbouwing van zijn advies, kort gezegd, het volgende overwogen: Betrokkene is een man zonder evidente psychiatrische stoornissen en symptomen maar wel met een persoonlijkheidsstoornis met vooral afhankelijke en vermijdende trekken. Daarnaast is er sprake van een weinig 'consistente' pedofilie, een seksuele belangstelling voor puberjongens, maar niet exclusief: er bestaat ook seksuele belangstelling en gevoel voor volwassen mannen. Betrokkene ontwikkelde zich met zijn betrekkelijk lage intelligentie, binnen een weinig structurerend en chaotisch milieu van oorsprong, tot een moeizame, angstige en vermijdende scholier. Vanaf zijn puberteit openbaarde zich een homofiele geaardheid, die zich aanvankelijk richtte op zijn (mannelijke) leeftijdsgenoten waarmee hij 'experimenteerde' met (wederzijdse) seksuele spelletjes. Hij beleefde binnen deze seksuele 'ontmoetingen' veel meer dan buiten, in de 'gewone' wereld, waar eisen aan hem gesteld werden ten aanzien van leren en werken. Het lijkt er op dat betrokkene in deze fase van zijn ontwikkeling is blijven steken: hij lijkt zelf nauwelijks de puberteit te zijn ontgroeid, en zijn seksuele belangstelling is als het ware in de puberteit gestagneerd geraakt. Terwijl hij zelf volwassen werd heeft hij zich nauwelijks in de wereld van volwassenen kunnen ontwikkelen, hij heeft die wereld eigenlijk vermeden, o.a. door zich in sexualibus te blijven richten op de 'lustobjecten' van zijn puberteitsjaren. Het heeft er alle schijn van dat pas nu, nu hij opnieuw gedetineerd is geraakt, en hij zich al langere tijd uitsluitend in het gezelschap van volwassen mannen bevindt, tot hem door is gedrongen hoezeer hij in het verleden is blijven steken, en tevens, dat hij er ook pas nu last van heeft dat dat zo is verlopen. Vanuit bovenstaande kom ik, ten aanzien van het door een aantal eerdere rapporteurs genoemde advies tot onvoorwaardelijke TBS, tot andere conclusies. Inderdaad heeft betrokkene (opnieuw) een pedoseksueel delict gepleegd, en heeft hij dit, gedurende langere tijd, verzwegen terwijl hij in verband met een eerder delict (kinderporno bezit) een ambulante behandeling volgde. De vraag is echter gerechtvaardigd of hij op enigerlei wijze geprofiteerd heeft van de geboden behandeling. Ik vraag me af of, en zeker in welke mate, betrokkene überhaupt heeft kunnen begrijpen waartoe de behandeling bedoeld was. Het lijkt er eerder op dat hij nauwelijks enige lijdensdruk heeft beleefd toen de ambulante behandeling startte, en van enige intrinsieke motivatie is waarschijnlijk geen sprake geweest. In een dergelijke context is het, ambulant, uiterst moeilijk, zo niet onmogelijk om gedragsverandering te bewerkstelligen, laat staan om een interne, psychologische verandering te laten plaatsvinden, zeker bij deze kinderlijke, laagintelligente man. Hij was er eigenlijk niet aan toe toen hij met de behandeling startte, en met zijn angstige vermijdende persoonlijkheid is het zeker begrijpelijk dat hij heeft vermeden om melding te maken van het feit dat hij (opnieuw) een pedoseksueel contact was aangegaan. Het was, in de belevingswereld van betrokkene ook niet 'echt' een pedoseksueel contact, hoewel hij zich dat gaandeweg overigens zeker wel realiseerde, evenals het ontoelaatbare ervan. Ervan uitgaande dat betrokkene een `echte' pedoseksuele geaardheid heeft, die kostte wat het kost behandeld dient te worden, omdat het gevaar van herhaling van het aangaan van pedoseksuele contacten groot is, is het begrijpelijk dat een klinische (TBS) behandeling wordt geadviseerd, aangezien (zie boven) ambulante behandeling weinig kans van slagen heeft. Echter, nu ik van mening ben dat bovenstaande geaardheid meer een uiting is van de totale onvolwassenheid en gestagneerde ontwikkeling, en dat betrokkene er pas nu, in de huidige detentie, van bewust geworden is dat deze stagnatie hem tot ontoelaatbaar gedrag heeft gebracht, dient mijns inziens een ander traject gevolgd te worden. Betrokkene geeft er blijk van zich te realiseren dat zijn pedofiele gedrag voor een groot deel voortkomt uit en in stand gehouden wordt door zijn vermijdingsgedrag. Hij realiseert zich de volwassenheid als het ware tegen gehouden te hebben, door zich min of meer exclusief te blijven richten op jongens van puberleeftijd. Hij wil stagnatie en dit vermijdingsgedrag niet langer, hij wil zich richten op de volwassen mensenwereld, ook wat betreft zijn seksuele gedrag. Of hem dit gaat lukken, en hij werkelijk kan afzien van verder ontoelaatbaar seksueel gedrag, zal zeker ook afhangen van de vorm van begeleiding die hem geboden zal worden. Binnen een onvoorwaardelijke TBS-behandeling acht ik de kans dat betrokkene zich zal¬ kunnen ontwikkelen in de richting die hij zelf wenst en die maatschappelijk en psychologisch gewenst is, klein. Betrokkene zal binnen de TBS-kliniek namelijk nooit kunnen experimenteren met nieuw gedrag. De 'verleidingen' van terugvallen in het oude gedrag kunnen in een kliniek natuurlijk niet aangeboden worden, daartoe zal betrokkene zich in de maatschappij moeten bevinden. Pas binnen de werkelijkheid van de maatschappij kan hij aan den lijve ondervinden hoe moeilijk hij het nog zal kunnen krijgen met het aangaan van volwassen (seksuele) contacten. De behandeling zal mijns inziens daar op gericht moeten zijn. Ik meen dan ook dat betrokkene het best geholpen zal zijn met een (deels) voorwaardelijke straf, dat kan een voorwaardelijke TBS zijn, maar dat zou ook een andere vorm van (intensieve, liefst dagklinische) begeleiding en behandeling kunnen zijn. Zoals boven beschreven dient betrokkene beschouwd te worden als een `gelegenheidspedofiel': hij bleek zelf nauwelijks de puberleeftijd ontgroeid, en was ook in zijn seksualiteitsbeleving gestagneerd in de aantrekkingskracht van jongens in de puberteit. Deze gestagneerde seksualiteitsbeleving en de gedragingen die daaruit voortvloeien blijken inmiddels minder op de voorgrond te staan bij betrokkene, en zijn behoeften aan volwassen seksueel gedrag lijken consistent. Indien, zoals boven beschreven, betrokkene in een voldoende begeleidende, structurerende behandelomgeving de stagnaties in zijn ontwikkeling kan opheffen, acht ik de kans op herhaling van de hem nu ten laste gelegde gedragingen, klein. Uit de rapporten van de deskundigen Labrijn, Canton, Boeykens en Zwegers leidt het hof af dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging geadviseerd werd teneinde een gedwongen kader te scheppen waarbinnen verdachtes seksuele problematiek met voldoende waarborgen voor wat betreft de veiligheid van personen behandeld kan worden. Bij de formulering van hun adviezen hebben genoemde deskundigen in het bijzonder in aanmerking genomen dat een eerdere behandeling in een minder rigide setting onvoldoende effect heeft gehad, aangezien de verdachte tijdens de destijds ondergane therapie kans heeft gezien zich recidiverend schuldig te maken aan het hiervoor bewezen verklaarde seksueel grensoverschrijdend gedrag ten opzichte van jonge jongens. De deskundige Sanders heeft in zijn rapport een verklaring gegeven voor het mislukken van de eerder door verdachte ondergane therapie. In zijn visie was de verdachte als gevolg van een gebrek aan probleeminzicht destijds nog niet toe aan de hem aangeboden therapie, waardoor de intrinsieke motivatie om behandeld te worden ontbrak. Omdat volgens de deskundige Sanders de verdachte de noodzaak van behandeling inmiddels wel inziet en gemotiveerd is een behandeling te ondergaan - hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft bevestigd -, kan het behandelingskader in de visie van de deskundige Sanders ook geboden worden in de vorm van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. De deskundige Ligthart is dezelfde mening toegedaan. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de heer Arts, reclasseringswerker bij de stichting Reclassering Nederland, unit Eindhoven, onder meer verklaard dat hij in 2006 in overleg met de deskundigen Labrijn en Canton een intakeprocedure heeft geëntameerd bij de GGZ Eindhoven, waar de verdachte eerder behandeld was. De bedoeling van deze intakeprocedure was de mogelijkheden te onderzoeken van opname van de verdachte in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Het verzoek tot opname werd toen door de GGzE afgewezen omdat de GGzE meende de veiligheid (d.w.z. het voorkomen van recidive) in het beoogde behandelkader onvoldoende te kunnen garanderen. Uit de verklaring van de heer Arts blijkt verder dat vervolgens geen intakeprocedures meer zijn gestart bij andere in aanmerking komende (dag)klinische settingen omdat, zo begrijpt het hof, de deskundigen Labrijn en Canton inmiddels op grond van de mislukte intake bij de GGzE concludeerden en adviseerden dat de behandeling van de verdachte niet anders kon plaatsvinden dan in het kader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Aangezien destijds kennelijk geen uitputtend onderzoek is verricht naar mogelijke alternatieve (dag)klinische settingen, waar de verdachte behandeld zou kunnen worden in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, komt het advies van de deskundigen Labrijn en Canton het hof prematuur voor. Bovendien, en dat geldt ook voor de adviezen van de deskundigen Boeykens en Zwegers, lijkt het er op grond van de argumentatie in het rapport van de deskundige Sanders op dat het advies om de behandeling van de verdachte gestalte te geven in de vorm van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging, omdat het hem aan intrinsieke motivatie ontbrak, op inmiddels achterhaalde uitgangspunten was gebaseerd. In ieder geval lijkt de noodzaak van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging vanwege een ontbrekende motivatie bij de verdachte thans niet meer aanwezig. Bij de beantwoording van de vraag of dan het advies van de deskundigen Sanders en Ligthart, strekkende tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, opgevolgd dient te worden, stelt het hof vast dat het op grond van de conclusies van deze deskundigen niet ervan overtuigd is dat is voldaan aan het in de wet voor toepassing van deze maatregel gestelde criterium, dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Uit het rapport van de deskundige Sanders blijkt immers dat hij de kans op herhaling van de hierboven bewezen verklaarde gedragingen klein acht, terwijl uit het rapport van de deskundige Ligthart blijkt dat recidive in de vorm van pedoseksuele vergrijpen weliswaar niet uitgesloten kan worden, maar dat het recidiverisico voor gewelddadig seksueel gekleurd gedrag als laag moet worden ingeschat. In aanmerking nemend dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat de verdachte bij het plegen van de bewezen verklaarde feiten geweld heeft gebruikt of met het gebruik van geweld heeft gedreigd, is het hof vanuit het oogpunt van proportionaliteit voorts van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten oplegging van een zo ingrijpende maatregel als de maatregel van terbeschikkingstelling, in welke vorm dan ook, niet rechtvaardigen. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat het hof de maatregel van terbeschikkingstelling niet zal opleggen en dat het ook geen aanleiding ziet het onderzoek te heropenen teneinde de reclassering opdracht te geven alsnog de mogelijkheden van tenuitvoerlegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden nader te onderzoeken. Met betrekking tot de op te leggen straf overweegt het hof als volgt Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Met de rechter in eerste aanleg en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Hierbij heeft het hof in de eerste plaats rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Bij de straftoemeting heeft het hof ten bezware van de verdachte voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld ter zake van een aan de thans bewezen verklaarde feiten gerelateerd strafbaar feit en met de mate waarin het bewezen verklaarde bij de slachtoffers persoonlijk leed teweeg heeft gebracht. Anderzijds heeft het hof bij de straftoemeting in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat het bewezen verklaarde slechts in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend. Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de hierna te vermelden duur passend en geboden. Uit de hiervoor genoemde gedragsdeskundige rapporten blijkt zonder uitzondering dat verdachtes seksuele problematiek behandeling behoeft in een niet vrijblijvend kader en in een (dag)klinische setting. Gezien de beperkte mogelijkheden die de wet, zoals deze ten tijde van de bewezen verklaarde feiten gold, in dit verband biedt, ziet het hof zich genoodzaakt om zijn streven om een passend kader te creëren waarbinnen de behandeling van de verdachte gestalte kan krijgen, te effectueren door te bepalen dat het hierna te vermelden gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk niet zal worden ten uitvoer gelegd. Het hof zal hieraan een proeftijd van drie jaar verbinden, terwijl het hof voorts, naast de algemene voorwaarde dat de verdachte zich gedurende die proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken, als bijzondere voorwaarden zal stellen: a.dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal stellen onder het toezicht van en zich zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, ressort 's-Hertogenbosch, unit Eindhoven, gevestigd aldaar aan de Polluxstraat 112, zolang die instelling zulks noodzakelijk en wenselijk oordeelt, en b.dat de verdachte zich laat opnemen in een door genoemde reclasseringsinstelling aan te wijzen inrichting voor verpleging voor de duur van ten hoogste de duur van de proeftijd of zoveel korter als de leiding van de inrichting in overleg met de reclassering wenselijk acht. Het hof zal genoemde reclasseringsinstelling opdragen aan verdachte, ter zake van de naleving van deze bijzondere voorwaarden, hulp en steun te verlenen. Voorts wordt met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het hof overweegt ten slotte nog dat het in de zaak van de verdachte een groter deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk zal opleggen dan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf dat het hof in de zaken van de medeverdachten [naam medeverdachte 1] (parketnummer 20-001120-07) en [naam medeverdachte 2] (parketnummer 20-001176-07) in beginsel overwoog op te leggen, omdat in de zaak van de verdachte, anders dan in de zaken van genoemde medeverdachten, niet bewezen is verklaard dat de door verdachte jegens aangever [naam slachtoffer 1] gepleegde ontuchtige handelingen (mede) hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van diens lichaam. Met betrekking tot de voorlopige hechtenis overweegt het hof nog het volgende. Aangezien de verdachte inmiddels, gezien de duur van het onvoorwaardelijk gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf, reeds langere tijd in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht dan de termijn waarop hij op de voet van artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht vervroegd in vrijheid zou zijn gesteld, zal het hof de voorlopige hechtenis opheffen en de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte bevelen. Schadevergoeding De vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] De benadeelde partij [naam slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 7.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 1.500,00. Voor zover de vordering is toegewezen, duurt de voeging in hoger beroep van rechtswege voort. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] strekt in hoger beroep derhalve tot betaling van een bedrag van EUR 7.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] dient toe te wijzen overeenkomstig de beslissing van de rechter in eerste aanleg. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen (immateriële) schade heeft geleden. Het hof begroot deze schade bij wijze van voorschot op na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 8 augustus 2006, zijnde de datum waarop het "voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" door de benadeelde partij is ondertekend. Voor het overige is de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering voor het overige slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. De vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] De benadeelde partij [naam slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 1.400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 500,00. Voor zover de vordering is toegewezen, duurt de voeging in hoger beroep van rechtswege voort. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Voor zover in hoger beroep aan de orde strekt de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] derhalve tot betaling van een bedrag van EUR 500,00. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] dient toe te wijzen overeenkomstig de beslissing van de rechter in eerste aanleg. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks (immateriële) schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof ziet aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 14d, 24c, 36f, 57, 63 en 247 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht; verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij; verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair en het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verklaart dat het bewezen verklaarde onder 1 en 2 telkens oplevert: Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd. verklaart verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden; bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 12 (twaalf) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd; stelt als bijzondere voorwaarden: a.dat verdachte gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van de stichting Reclassering Nederland, regio 's-Hertogenbosch, unit Eindhoven, gevestigd te 5631 ES Eindhoven, Polluxstraat 112, en zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen, door deze instelling te geven in het reclasseringsbelang van verdachte, en b.dat de verdachte zich laat opnemen in een door genoemde reclasseringsinstelling aan te wijzen inrichting voor verpleging voor de duur van ten hoogste de duur van de proeftijd of zoveel korter als de leiding van de inrichting in overleg met de reclassering wenselijk acht; geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen; bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenis-straf geheel in mindering zal worden gebracht; wijst de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] toe tot een bedrag van EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro); veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] voornoemd te betalen een bedrag van EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 augustus 2006 tot aan de dag van de algehele voldoening; verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] in zijn vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij zijn vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [naam slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], aan de Staat te betalen een bedrag van EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 augustus 2006 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis; bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen; wijst de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] (te dezen vertegenwoordigd door zijn wettelijke vertegenwoordiger(s)) toe tot een bedrag van EUR 500,00 (vijfhonderd euro); veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan (de wettelijke vertegenwoordiger(s) van) de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] voornoemd te betalen een bedrag van EUR 500,00 (vijfhonderd euro); veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [naam slachtoffer 2], wonende te [woonplaats], aan de Staat te betalen een bedrag van EUR 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis; bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen; heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte. Aldus gewezen door mr. J.M.W.M. van den Elzen, voorzitter, mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. W.E.C.A. Valkenburg, in tegenwoordigheid van dhr. J.M.A.W. Koningstein, griffier, en op 14 december 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken. Mr. W.E.C.A. Valkenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.