Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC0368

Datum uitspraak2007-12-14
Datum gepubliceerd2007-12-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.830139-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank is van oordeel dat de hoeveelheid schoten zodanig is dat daarmee de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij angst had voor zijn leven, "het was hij of ik". Deze angst, gevoegd bij het feit dat de pepperspray tegen alle verwachting in geen effect had gehad, kan worden gezien als een hevige gemoedsbeweging. Deze hevige gemoedsbeweging heeft geresulteerd in het overschrijden van de grenzen van noodzakelijke verdediging. Dit houdt in dat verdachte niet strafbaar is en hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN Sector strafrecht Parketnummer: 19.830139-07 vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 14 december 2007 in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1968, wonende te [adres verdachte] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 30 november 2007. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.J. van Steen, advocaat te Hoogeveen. De officier van justitie, mr. G. Souër, acht hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen, doch hij is van oordeel dat de verdachte niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. Tenlastelegging De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat hij op of omstreeks 11 september 2005 te Nieuw-Buinen, gemeente Borger-Odoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam betrokkene] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een pistool gericht op die [naam betrokkene] heeft geschoten en hem daarbij - in de hals / (linker) schouder heeft geraakt, waarbij het sleutelbeen is gebroken, - in de (linker) bovenarm heeft geraakt, - in de buik / (rechter) heupregio heeft geraakt, waarbij de darmen zijn geraakt, althans, (meermalen) in het lichaam heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat hij op of omstreeks 11 september 2005 te Nieuw-Buinen, gemeente Borger-Odoorn, aan een persoon genaamd [naam betrokkene], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door opzettelijk meermalen met een pistool gericht op die [naam betrokkene] te schieten waarbij hij hem - in de hals / (linker) schouder heeft geraakt, waarbij het sleutelbeen is gebroken, - in de (linker) bovenarm heeft geraakt, - in de buik / (rechter) heupregio heeft geraakt, waarbij de darmen zijn geraakt, althans, (meermalen) in het lichaam heeft geraakt; althans, indien ook terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht volgen, terzake dat hij op of omstreeks 11 september 2005 te Nieuw-Buinen, gemeente Borger-Odoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam betrokkene], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met een pistool gericht op die [naam betrokkene] heeft geschoten en hem daarbij - in de hals / (linker) schouder heeft geraakt, waarbij het sleutelbeen is gebroken, - in de (linker) bovenarm heeft geraakt, - in de buik / (rechter) heupregio heeft geraakt, waarbij de darmen zijn geraakt, althans, (meermalen) in het lichaam heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; Bewijsmiddelen Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 11 september 2005 te Nieuw-Buinen, gemeente Borger-Odoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam betrokkene] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een pistool gericht op die [naam betrokkene] heeft geschoten en hem daarbij - in de hals / linker schouder heeft geraakt, waarbij het sleutelbeen is gebroken, - in de linker bovenarm heeft geraakt, - in de buik / rechter heupregio heeft geraakt, waarbij de darmen zijn geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; De verdachte zal van het primair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert op: Poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht; Niet strafbaarheid van de verdachte De officier van justitie oordeelt de verdachte niet strafbaar en vordert dat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat verdachte heeft gehandeld uit putatief noodweer. De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit noodweer als bedoeld in artikel 41, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft daartoe onder meer aangevoerd dat verdachte gerechtigd en genoodzaakt was zich te verdedigen tegen een levensbedreigende aanval van het slachtoffer [naam betrokkene]. Er was sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf en dat van zijn collega's. Daartoe heeft verdachte allereerst gebruik gemaakt van pepperspray en vervolgens, toen dat geen effect had, van zijn dienstpistool. Hij voldeed daarmee aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank overweegt allereerst dat politiemensen hun werk vaak verrichten onder moeilijke omstandigheden. Zij kunnen in situaties terecht komen waarin burgers of zijzelf aan levensgevaar worden blootgesteld. Waar burgers dat gevaar in het algemeen mogen vermijden, wordt van de politie juist verwacht dat zij gevaarlijke situaties tegemoet treedt. Door juiste bewapening en een goede training is de politie daarop voorbereid en mag van haar verwacht worden dat geweld slechts wordt toegepast binnen de grenzen van de proportionaliteit en de subsidiariteit en binnen de kaders van de geldende geweldsinstructie. De politie heeft daarnaast, net als iedere burger, het recht zich te verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. De rechtbank overweegt verder dat vast staat dat verdachte in zijn hoedanigheid van politieman op 11 september 2005 te Nieuw-Buinen drie keer gericht met zijn dienstpistool heeft geschoten op [naam betrokkene] en dat hij deze daarbij in het lichaam heeft geraakt. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen concludeert de rechtbank dat, voorafgaand aan deze schoten, zich het volgende heeft afgespeeld. Op 10 september 2005 om 23.30 uur kregen verdachte en collega [naam collega] de opdracht te gaan naar Nieuw-Buinen alwaar een brand woedde bij [naam bedrijf]. Op de Glaslaan aldaar werd de brandweer gehinderd bij de bluswerkzaamheden. Het betrof een zogenaamde prio 1 melding, waardoor met sirene en zwaailicht mocht worden gereden. Naast verdachte en [naam collega] zijn nog twee andere eenheden en een hondengeleider ter plaatse gegaan. Voor de komst van de politie heeft de heer [naam betrokkene], de eigenaar van de nabijgelegen tattoo-shop ruiten van het pand van [naam bedrijf] ingegooid, aangemoedigd door het ter plaatse aanwezige publiek. Verdachte en zijn collega arriveren als eerste eenheid. Zowel door de aanwezige brandweerlieden als door de politiemensen wordt aangegeven dat het publiek op dat moment redelijk rustig is. Dit geldt echter niet voor de heer [naam betrokkene] [naam betrokkene] is boos, mede omdat enkele dagen daarvoor in hetzelfde pand brand gewoed heeft en hij net de schade die aan zijn pand was veroorzaakt door roet en bluswater, had opgeruimd. Hij heeft, volgens verklaringen van brandweermensen bij het arriveren van de brandweer tegen de brandweerauto geslagen of getrapt. Hij was het niet eens met de wijze waarop de brandweerauto werd geparkeerd. Ook de politiemensen die ter plaatse komen, schetsen, bevestigd door burgergetuigen, eenzelfde beeld: de heer [naam betrokkene] is over de rooie, opgefokt en door het lint. Vrijwel meteen heeft de heer [naam betrokkene] een confrontatie met de politieman [naam politieman]. [naam politieman] schat in dat de man niet voor rede vatbaar is en roept zijn collega, verdachte, met de mededeling dat de man volgens hem met hen wilde vechten. In de gebeurtenissen die volgen acht de rechtbank met name het volgende van belang voor de beoordeling van het noodweerverweer. - De heer [naam betrokkene] heeft tegen de politiemensen woorden gebruikt in de trant van "Als jij mij beet pakt, ben ik toch sneller dan jou.". - [naam politieman] verklaart dat hij tegen [naam betrokkene] heeft gezegd dat hij nou wel moest weggaan. Anders zouden andere maatregelen genomen moeten worden. Hij zou dan in de politieauto terecht komen. - [naam politieman] heeft omstanders gevraagd om [naam betrokkene] mee te nemen, hetgeen ook gebeurde door [naam omstander]. [naam omstander] kent de heer [naam betrokkene] al 25 jaar en had hem nog nooit zo boos gezien. [naam omstander] staat buik aan buik met de heer [naam betrokkene]. [naam betrokkene] had de arm waaraan [naam omstander] hem vast hield op de rug. - Beide politiemensen sommeren hoorbaar de heer [naam betrokkene] zijn hand te laten zien. [naam betrokkene] heeft hier niet op geantwoord. [naam omstander] wel, maar het antwoord is niet door de politiemensen gehoord. Duidelijk is dat de hand die achter de rug gehouden wordt, niet is getoond. [naam betrokkene] blijft de politiemensen aankijken - Besloten wordt pepperspray te gebruiken. [naam betrokkene] wordt wel geraakt door de pepperspray maar dat heeft niet het gewenste effect. Hij komt van [naam omstander] los en begeeft zich in de richting van verdachte. - Over de wijze waarop de heer [naam betrokkene] in de richting van verdachte loopt bestaat geen eenduidigheid onder de getuigen. Verdachte en één van de getuigen beschrijven een beweging waarbij de heer [naam betrokkene] als het ware voorwaarts schiet in de richting van verdachte. Een getuige verklaart dat de heer [naam betrokkene] een stap naar voren deed en met zijn vinger naar de agent wees, hetgeen in overeenstemming is met de bevindingen van de deskundige omtrent het letsel aan de arm. Het was die getuige die dacht dat de heer [naam betrokkene] op de verdachte schoot. - Verdachte loopt bij de heer [naam betrokkene] vandaan, achterwaarts. Hij ziet de afstand steeds kleiner worden en als de heer [naam betrokkene] op 11/2 tot 1/2 meter is genaderd lost hij kort achter elkaar drie schoten, gericht op het lichaam van de heer [naam betrokkene]. In de direkte omgeving van de plaats waar de heer [naam betrokkene] blijft liggen wordt een driehoekig mesje aangetroffen. Het mesje hoort thuis in het foedraal aan de riem van de heer [naam betrokkene]. Geen van de aanwezigen heeft gezien dat de heer [naam betrokkene] dit mesje in de hand heeft gehad, al spreken enkelen wel over het zien glimmen van een voorwerp in de hand van de heer [naam betrokkene]. De partner van [naam betrokkene] verklaart dat op het moment dat [naam omstander] de heer [naam betrokkene] vast had, zij een klein driehoekig mesje uit het foedraal heeft gehaald. Dit foedraal hing aan de broeksriem van de heer [naam betrokkene]. Zij heeft dit mesje van zich afgeworpen, maar dit heeft geen van de aanwezigen gezien. Zij kan niet zeggen waarom ze dat gedaan heeft, maar ze wilde gewoon dat het mesje bij hem weg was. Kortom, het is niet duidelijk geworden welke rol dit mesje bij de gebeurtenissen heeft gespeeld, wel duidelijk is dat de heer [naam betrokkene] het mesje tijdens de confrontatie voorhanden had. Gelet op al het vorenstaande, waaronder de gedragingen van de heer [naam betrokkene], de omstandigheden waarmee de verdachte werd geconfronteerd, alles in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte mocht denken dat hij door de heer [naam betrokkene] werd aangevallen. De heer [naam betrokkene] hield zijn hand op de rug, de hand werd niet getoond ondanks sommatie, eerder daarvoor was gesproken over het sneller zijn dan de politie, waarmee werd gesuggereerd dat de heer [naam betrokkene] over een vuurwapen beschikte, de pepperspray had niet het effect dat de heer [naam betrokkene] werd "uitgeschakeld"en het feit dat de heer [naam betrokkene], vermoedelijk met enige snelheid op verdachte afliep, maakt dat verdachte mocht denken dat hij voor zijn leven moest vrezen. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Niet duidelijk is geworden waarom verdachte driemaal kort na elkaar heeft geschoten. In zijn eigen beleving heeft hij geschoten totdat hij een andere blik in de ogen van de heer [naam betrokkene] zag. Uit de verklaring van getuigen blijkt dat de drie schoten kort na elkaar zijn gelost. Zo kort na elkaar dat verdachte het effect van zijn schoten redelijkerwijs niet heeft kunnen waarnemen. Gelet op de afstand van een halve tot anderhalve meter had verdachte redelijke zekerheid dat hij zou raken en dat één schot voldoende zou moeten zijn om de aanvaller tegen te houden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de hoeveelheid schoten zodanig is dat daarmee de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij angst had voor zijn leven, "het was hij of ik". Deze angst, gevoegd bij het feit dat de pepperspray tegen alle verwachting in geen effect had gehad, kan worden gezien als een hevige gemoedsbeweging. Deze hevige gemoedsbeweging heeft geresulteerd in het overschrijden van de grenzen van noodzakelijke verdediging. Dit houdt in dat verdachte niet strafbaar is en hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Toepassing van wetsartikelen De rechtbank heeft mede gelet op artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing van de rechtbank De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld. De rechtbank verklaart de verdachte deswege echter niet strafbaar en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging. Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Fuhler, voorzitter, en mr. J.J. Schoemaker en mr. M.A.F. Veenstra, rechters, in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 14 december 2007, zijnde mr. M.A.F. Veenstra buiten staat dit vonnis binnen de daartoe door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.