Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC0423

Datum uitspraak2007-12-18
Datum gepubliceerd2007-12-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07/600598-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Zwaar lichamelijk letsel na behandeling ter verwijdering van tatoeages; voorwaardelijk opzet.
Buiten noodzaak schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander veroorzaken, terwijl ernstige reden bestaat te vermoeden dat schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander wordt veroorzaakt.
Afwijzing van de verplichting tot publicatie in landelijke dagbladen.
Vrijspraak van oplichting omdat het oogmerk tot wederrechtelijke bevoordeling niet bewezen is verklaard.
Artikel 302 Wetboek van Strafrecht. Artikelen 1 en 96 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnummer : 07.600598-05 Uitspraak : 18 december 2007 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte], geboren op [...] 1950 te [...] (Bondsrepubliek Duitsland), wonende te [postcode] [woonplaats], [adres]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2007 en 4 december 2007. De verdachte is bij deze behandelingen niet in persoon verschenen, doch is ter terechtzitting (telkens) verdedigd door mr. F.L. Lischer, advocaat te [woonplaats], die heeft verklaard daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd. De officier van justitie, mr. M. Kamper, heeft ter terechtzitting van 4 december 2007 gevorderd: - de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1., 2. primair, 3. primair, 4. primair, 5. primair, 6. primair en 7. primair ten laste gelegde tot: - een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het verrichten van enige medische handeling als bedoeld in de artikelen 1 en 96 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg; - een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis; - openbaarmaking van het vonnis in de onderhavige strafzaak in de landelijke dagbladen De Telegraaf en Algemeen Dagblad, op kosten van verdachte; - toewijzing van de vorderingen van benadeelde partijen tot na te noemen bedragen: - [benadeelde p[benadeelde partij]: € 3.145,--; - [benadeelde p[benadeelde partij]: € 3.000,--; - [benadeelde[benadeelde partij]: € 3.952,35; - [benadeelde partij]: € 5.024,82; - [benadeelde[benadeelde partij]: € 3.483,12; - [benadeelde partij]: € 2.611,85; - [benadeelde par[benadeelde partij]: € 200,--; - [benadee[benadeelde partij]: € 3.110,56; - [benadeelde [benadeelde partij]] € 3.267,60; - [benadeelde p[benadeelde partij]: € 3.000,--; alsmede oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van deze slachtoffers tot voornoemde bedragen. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS De verdachte dient van de onder 1. ten laste gelegde oplichting te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank is van oordeel dat noch voldoende bewijs aanwezig is, noch de overtuiging bestaat dat verdachte het oogmerk heeft gehad zich, dan wel een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Weliswaar is duidelijk geworden dat verdachte en zijn echtgenote op zeer naïeve en lichtvaardige wijze, mede op basis van informatie verkregen van de [naam fabrikant], zijn overgegaan tot de verweten handelingen, doch dit levert op zich nog geen oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht op. Ten aanzien van hetgeen verdachte onder 2. tot en met 6. ten laste is gelegd ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag geplaatst of bij deze slachtoffers sprake is (geweest) van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in de artikelen 302 en 308 van het Wetboek van Strafrecht. In het geval van de heer [benadeelde partij] (feit 2.) blijkt uit een geneeskundige verklaring van een arts, gedateerd 26 augustus 2004, ondermeer dat er sprake is van een grillig gevormde, ongeveer 10 bij 10 centimeter, grote verwonding waarbij de huid is verdwenen en als het ware door een perkamentachtige substantie is vervangen, een en ander passend bij een verbranding. Uit een verslag van de huisarts, [naam huisarts] blijkt dat op 8 juli 2004 een derdegraads brandwond is gediagnosticeerd en dat plastische chirurgie zal plaatsvinden nadat de wond is uitgerijpt. Uiteindelijk is de heer [benadeelde partij] driemaal geopereerd en hebben zestien bezoeken aan een plastisch chirurg plaatsgevonden. Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij de heer [benadeelde partij]. Uit de op de zaak betrekking hebbende stukken blijkt dat bij de heer [benadeelde partij] (feit 3.) een tweetal (blijvende) littekens zijn ontstaan tengevolge van de behandeling van verdachte op 7 mei 2004. Hiervan bevinden zich foto’s in het dossier. Uiteindelijk is de heer [benadeelde partij] onder behandeling gekomen van een dermatoloog verbonden aan het [ziekenhuis] in [plaatsnaam] en heeft behandeling plaatsgevonden met Prednison. Ook in dit geval acht de rechtbank het letsel zodanig dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Bij de heer [benadeelde partij] (feit 4.) heeft een behandeling plaatsgevonden van tatoeages op zijn beide benen. Deze behandeling heeft tot verschillende complicaties geleid en tot een verwijzing door de huisarts naar het ziekenhuis in Utrecht alwaar werd gevreesd voor een bloedvergiftiging. Na een antibioticakuur heeft het herstel zich ingezet waarna eind december 2004 werd geconstateerd dat de wond dicht was. Wel zijn (grote) littekens achtergebleven op beide benen, hetgeen met foto’s is gestaafd. Ook hier acht de rechtbank derhalve zwaar lichamelijk letsel aan de orde. In het geval van de heer [benadeelde partij] (feit 5.) zijn na de behandeling door verdachte op 9 augustus 2004 complicaties ontstaan in die zin dat het behandelde oppervlak op de rechter onderarm is gaan ontsteken en langdurig pijnlijk is gebleven en nog steeds is. Uiteindelijk is een litteken ontstaan van 10 bij 6 centimeter, zoals blijkt uit een brief van de bedrijfsarts [naam bedrjifsarts] d.d. 25 maart 2005. Ook in dit geval acht de rechtbank zwaar lichamelijk letsel aan de orde. De heer [benadeelde partij] (feit 6.) heeft als gevolg van de behandeling op 6 september 2004 veel pijnklachten ondervonden waarna hij een huisarts heeft bezocht. Vervolgens heeft een antibioticakuur plaatsgevonden en heeft verwijzing plaatsgevonden naar een plastisch chirurg. Op 13 januari 2005 heeft een transplantatie van huid plaatsgevonden waarbij huid van het been is weggenomen om de wond te kunnen voorzien van nieuwe huid. De heer [benadeelde partij] heeft zeven dagen in ziekenhuis gelegen. Gelet op vorenstaande acht de rechtbank ook hier zwaar lichamelijk letsel aan de orde. Ter zake het onder 2. primair, 3. primair, 4. primair, 5. primair en 6. primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat verdachte en de medeverdachte tatoeages hebben verwijderd, althans getracht hebben te verwijderen, zonder te beschikken over de daartoe benodigde medische kennis en/of scholing. Bij het verrichten van deze handelingen hebben zij gebruik gemaakt van een elektrochirurgisch apparaat (merk Micromed, type MK1 van de [naam fabrikant]) na slechts éénmaal een (video)demonstratie ter zake de werking en het gebruik van dit apparaat te hebben bijgewoond inclusief één behandeling van een proefpersoon. Vervolgens heeft behandeling bij de slachtoffers plaatsgevonden met een elektrochirurgisch apparaat zonder enige begeleiding daarbij van ter zake (medische) deskundigen. Ook de ter terechtzitting van 4 december 2007 aanwezige deskundige, dr. F.B. Niessen, plastisch chirurg, is blijkens zijn verklaring van oordeel dat pas kwalitatief verantwoorde behandeling met een dergelijk apparaat kan plaatsvinden na scholing en opleiding van enige duur gericht op die behandeling, zeker nu het gaat om een apparaat dat minder zorgvuldig haar werk doet dan bijvoorbeeld in het geval van laseren. Voorts hebben verdachte en de medeverdachte nagelaten vervolgafspraken te maken om de benodigde nazorg te verrichten (zoals ook in de handleiding van de MK1 staat voorgeschreven) en tijdig te kunnen ingrijpen. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte en de medeverdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan dat de door hen behandelde personen. De rechtbank acht, gelet op het hiervoor overwogene, wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2. tot en met 7. (telkens) primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding) Van het onder 2. primair, 3. primair, 4. primair, 5. primair, 6. primair en 7. primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Feiten 2. primair, 3. primair, 4. primair, 5. primair en 6. primair: Medeplegen van het misdrijf: zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 7. primair: Medeplegen van het misdrijf: niet ingeschreven staande in een register, bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg buiten noodzaak schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander veroorzaken, terwijl hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat hij schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander veroorzaakt, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 96 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De feiten en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met de ernst van de aan verdachte verweten gedragingen, waarbij aan meerdere personen zwaar lichamelijk letsel is toegebracht in de vorm van brandwonden, ernstige complicaties en blijvende littekens en waarbij de slachtoffers (erge) pijn hebben geleden of nog steeds lijden, hetgeen een enorme impact heeft gehad en nog immer heeft op het leven van deze slachtoffers. Anderzijds houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie. Het is op deze gronden dat de rechtbank de na te melden straf passend acht en mitsdien deze straf aan verdachte zal opleggen. Met betrekking tot de vordering van de officier van justitie tot publicatie van het onderhavige vonnis in de landelijke dagbladen De Telegraaf en Algemeen Dagblad overweegt de rechtbank dat nu verdachte van het onder 1. ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, een wettelijke grondslag voor openbaarmaking van het vonnis ontbreekt en mitsdien de vordering ter zake dit deel zal worden gepasseerd. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 8 november 2007. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 36f, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht. Benadeelde partij [benadeelde partij] Voor aanvang van de terechtzitting heeft de heer [benadeelde p[benadeelde partij] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte onder 2. en 7. ten laste gelegde feiten. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 8.145,--. Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de onder 2. en 7. bewezen verklaarde feiten. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 2.750,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege bij wijze van voorschot toewijsbaar. De vordering van de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het meer gevorderde niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in zijn vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 2.750,-- ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]. Benadeelde partij [benadeelde partij] Voor aanvang van de terechtzitting heeft de heer [benadeelde p[benadeelde partij] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte onder 3. en 7. ten laste gelegde feiten. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 10.387,-. Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de onder 3. en 7. bewezen verklaarde feiten. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 2.737,--, te weten een bedrag aan immateriële schade van € 2.250,-- en advocaatkosten van € 487,--, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege bij wijze van voorschot toewijsbaar. De vordering van de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het meer gevorderde niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in zijn vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 2.737,-- ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]. Benadeelde partij [benadeelde partij] Voor aanvang van de terechtzitting heeft de heer [benadeelde[benadeelde partij] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte onder 5. en 7. ten laste gelegde feiten. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 13.907,--. Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de onder 5. en 7. bewezen verklaarde feiten. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 3.397,35, te weten een bedrag van € 3.000,-- aan immateriële schade, € 75,-- aan daggeldvergoeding voor ziekenhuisopnames en € 322,35 aan reiskosten, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege bij wijze van voorschot toewijsbaar. De vordering van de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het meer gevorderde niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in de vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 3.397,35 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]. Benadeelde partij [benadeelde partij] Voor aanvang van de terechtzitting heeft de heer [benadeelde partij] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte onder 6. en 7. ten laste gelegde feiten. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 16.864,82. Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de onder 6. en 7. bewezen verklaarde feiten. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 3.364,82, te weten een bedrag van € 3.000,-- aan immateriële schade, een bedrag aan reiskosten van [€ 91,39 + € 95,74 + € 2,69=] € 189,82 en een bedrag van € 175,-- aan dagvergoeding voor ziekenhuisopnames, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege bij wijze van voorschot toewijsbaar. De vordering van de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het meer gevorderde niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in zijn vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 3.364,82 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]. Benadeelde partij [benadeelde partij] Voor aanvang van de terechtzitting heeft de heer [benadeelde partij] – daartoe vertegenwoordigd door mr. M.M. Bolleurs – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 7. ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 5.671,86. Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 7. bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 2.973,86, te weten een bedrag van € 2.750,--, aan immateriële schade, een bedrag van [€ 6,72 + € 176,40 =] € 183,12 aan reiskosten en een bedrag van € 40,74 aan door noodzakelijke operaties gederfd loon, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege bij wijze van voorschot toewijsbaar. De vordering van de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het meer gevorderde niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in zijn vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 2.973,86 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]. Benadeelde partij [benadeelde partij] Voor aanvang van de terechtzitting heeft mevrouw [benadeelde partij] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 7. ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 2.611,85. De vordering van de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat zij in haar vordering niet ontvankelijk is en dat haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Benadeelde partij [benadeelde partij] Voor aanvang van de terechtzitting heeft mevrouw [benadeelde partij] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 7. ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 4.990,--, waarvan een bedrag van € 2.500,-- aan immateriële schade reeds in een civiele procedure is toegewezen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 7. bewezen verklaarde feit. Boven de reeds in de civiele procedure toegewezen immateriële schade is hoogte van die schade genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 90,-- aan kosten voor rechtsbijstand, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege bij wijze van voorschot toewijsbaar. De vordering van de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het meer gevorderde niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in de vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 90,-- ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]. Benadeelde partij [benadeelde partij] Voor aanvang van de terechtzitting heeft de heer [benadeelde partij] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 7. ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 3.110,56. Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 7. bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1.712,96, te weten een bedrag van € 1.500,-- aan immateriële schade en een bedrag van € 212,96 aan reiskosten, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege bij wijze van voorschot toewijsbaar. De vordering van de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het meer gevorderde niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in zijn vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 1.712,96 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]. Benadeelde partij [benadeelde partij] Voor aanvang van de terechtzitting heeft de heer [benadeelde partij] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 7. ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 3.267,60. Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 7. bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1.539,60, te weten een bedrag van € 1.500,-- aan immateriële schade en een bedrag van € 39,60 aan reiskosten, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege bij wijze van voorschot toewijsbaar. De vordering van de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het meer gevorderde niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in de vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 1.539,60 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]. Benadeelde partij [benadeelde partij] Voor aanvang van de terechtzitting heeft de heer [benadeelde partij] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 7. ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 8.000,--. Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 7. bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 2.500,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege bij wijze van voorschot toewijsbaar. De vordering van de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het meer gevorderde niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in zijn vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 2.500,-- ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]. BESLISSING Het onder 1. ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 2. primair, 3. primair, 4. primair, 5. primair, 6. primair en 7. primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 2. primair, 3. primair, 4. primair, 5. primair, 6. primair en 7. primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het verrichten van enige medische handeling als bedoeld in de artikelen 1 en 96 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 200 uren. De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf. De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag. Benadeelde partij [benadeelde partij] De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 2.750,-- (zegge: tweeduizend zevenhonderdvijftig euro), bij wijze van voorschot, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.750,-- ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 47 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Benadeelde partij [benadeelde partij] De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats] van een bedrag van € 2.737,-- (zegge: tweeduizend zevenhonderdzevenendertig euro), bij wijze van voorschot, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.737,-- ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 47 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Benadeelde partij [benadeelde partij] De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats] van een bedrag van € 3.397,35 (zegge: drieduizend driehonderdzevenennegentig euro en vijfendertig cent), bij wijze van voorschot, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.397,35 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 58 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Benadeelde partij [benadeelde partij] De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 3.364,82 (zegge: drieduizend driehonderdvierenzestig euro en tweeëntachtig cent), bij wijze van voorschot, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.364,82 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 58 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Benadeelde partij [benadeelde partij] De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 2.973,86 (zegge: tweeduizend negenhonderddrieënzeventig euro en zesentachtig cent), bij wijze van voorschot, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.973,86 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 51 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Benadeelde partij [benadeelde partij] De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Benadeelde partij [benadeelde partij] De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde par[benadeelde partij], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 90,-- (zegge: negentig euro), bij wijze van voorschot, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 90,-- ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Benadeelde partij [benadeelde partij] De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 1.712,96 (zegge: duizend zevenhonderdtwaalf euro en zesennegentig cent), bij wijze van voorschot, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.712,96 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 29 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Benadeelde partij [benadeelde partij] De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats] van een bedrag van € 1.539,60 (zegge: duizend vijfhonderdnegenendertig euro en zestig cent), bij wijze van voorschot, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.539,60 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 26 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Benadeelde partij [benadeelde partij] De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde p[benadeelde partij], wonende te [woonplaats] van een bedrag van € 2.500,-- (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), bij wijze van voorschot, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.500,-- ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 43 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. H.P.H.I. Cleerdin en H.M. Schaak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2007.