Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC0507

Datum uitspraak2007-12-19
Datum gepubliceerd2007-12-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200704470/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 14 mei 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) de op 12 oktober 1995 aan de Verenigde Coöperatieve Melkindustrie Coberco B.A. (thans Friesland Foods B.V.) verleende vergunning als bedoeld in artikel 14 van de Grondwaterwet, gewijzigd.


Uitspraak

200704470/1. Datum uitspraak: 19 december 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], 2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], appellanten, en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 14 mei 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) de op 12 oktober 1995 aan de Verenigde Coöperatieve Melkindustrie Coberco B.A. (thans Friesland Foods B.V.) verleende vergunning als bedoeld in artikel 14 van de Grondwaterwet, gewijzigd. Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief van 29 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2007, en [appellant sub 2] bij brief van 11 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 11 juli 2007, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 25 juli 2007. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 26 juli 2007. Bij brief van 24 augustus 2007 heeft het college een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van [appellant sub 1]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2007, waar het college, vertegenwoordigd door A. Hager-Hiemstra en ir. S.A. Buil-van den Bos, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Friesland Foods B.V., vertegenwoordigd door ir. R.M.P.M.J. van Gennip en J. Bouwman. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Grondwaterwet is het verboden grondwater te onttrekken of water te infiltreren, tenzij daarvoor door gedeputeerde staten een vergunning is verleend.    Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen, voor zover hier van belang, aan de vergunning voorschriften worden verbonden ter bescherming van bij het grondwaterbeheer betrokken belangen.    Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Grondwaterwet wordt door vergunninghouder de schade aan een onroerende zaak, welke is veroorzaakt door een onttrekking of infiltratie krachtens een vergunning als bedoeld in artikel 14, eerste lid, indien en voor zover dit redelijkerwijs kan worden gevergd, ondervangen.    Ingevolge het tweede lid van dit artikel is de vergunninghouder verplicht jegens ieder die enig recht op het gebruik of het genot van een onroerende zaak heeft, indien en voor zover de schade niet is ondervangen, die schade te vergoeden. 2.2.    De bij het besluit van 12 oktober 1995 verleende vergunning betreft het onttrekken van 80.000 m3 grondwater per kwartaal met een maximum van 286.000 m3 per jaar ten behoeve van proces- en ketelvoedingswater bij de kaasproductie in het productiebedrijf van Verenigde Coöperatieve Melkindustrie Coberco B.A. aan de Toldijkseweg 21 te Steenderen.    Bij het bestreden besluit is de vergunde hoeveelheid te onttrekken grondwater gewijzigd in maximaal 110.000 m3 grondwater per kwartaal met een maximum van 395.000 m3 grondwater per jaar. 2.3.    Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de invloed van de uitbreiding van de onttrekking van Friesland Foods B.V. zodanig gering is dat vergunning kan worden verleend. 2.4.    [appellant sub 1] is eigenaar van een kikkerpoel waarin zich tal van - ook ingevolge de Flora- en Faunawet - beschermde amfibieën bevinden. Hij vreest dat de periode van droogstaan van deze kikkerpoel in de zomer langer zal worden als gevolg van het verlagen van de grondwaterstand, hetgeen effect heeft op de reproductie van de zich in de poel bevindende amfibieën en daarmee tot aanmerkelijke schade aan de poel en de natuur zal leiden. Omdat een technisch bureau als het IMD geen noemenswaardige conclusies kan trekken over de effecten van de daling van de grondwaterstand op het milieu hadden volgens [appellant sub 1] milieuexperts moeten worden ingeschakeld.     [appellant sub 2] vreest dat de uitbreiding van de hoeveelheid te onttrekken grondwater jaarlijks zal leiden tot incidentele schade bij de gewassen op zijn landgoed en tot blijvende schade bij de hierop staande bomen. Voorts vreest hij dat zijn monumentale pand hierdoor schade zal lijden. 2.4.1.    Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting wordt de grondwaterstand ter plaatse van de kikkerpoel en het landgoed als gevolg van de eerder vergunde onttrekking van Friesland Foods B.V. ongeveer 8 respectievelijk 4 centimeter verlaagd ten opzichte van de natuurlijke grondwaterstand. Bij de beoogde nieuwe onttrekkingshoeveelheid wordt de grondwaterstand van de kikkerpoel en van het landgoed extra verlaagd met 2 à 4 centimeter respectievelijk 1 à 3 centimeter. Hierdoor zal de verlaging ten opzichte van de natuurlijke grondwaterstand door de eerder en thans vergunde onttrekkingshoeveelheid tezamen in totaal 10 à 12 centimeter bedragen ter plaatse van de kikkerpoel en 5 à 7 centimeter ter plaatse van het landgoed.    Uit twee peilbuizen in de omgeving blijkt dat er in de periode januari 2005 tot en met april 2007 een grondwaterfluctuatie is geweest van ongeveer 1,60 meter. Door de ten opzichte daarvan geringe extra verlaging behoefde het college geen zodanig negatieve effecten op de kikkerpoel van [appellant sub 1] en de gewassen en bomen op het landgoed van [appellant sub 2] te verwachten dat hij de vergunning om die reden niet zou hebben mogen verlenen. Het college heeft zich bij de vergunningverlening gebaseerd op het rapport van IMD van 27 oktober 2006. Het college heeft, zoals namens hem ter zitting is gesteld, de juistheid van dit rapport laten controleren door op milieugebied deskundige ambtenaren. Het betoog van [appellant sub 1] dat bij de voorbereiding van het besluit externe milieuexperts hadden moeten worden betrokken, faalt.    Voorts is in een effectenstudie naar de uitbreiding van de huidige grondwateronttrekking aangegeven dat ten gevolge hiervan geen negatieve effecten op de zetting zijn te verwachten, zodat schade aan het pand van [appellant sub 2] niet aannemelijk is geworden.    Deze beroepsgronden treffen geen doel. 2.4.2.    [appellant sub 1] betoogt tevergeefs dat niet had mogen worden volstaan met de bestaande schaderegelingen voor landbouwers en dat het college door het stellen van voorschriften een afzonderlijke schaderegeling voor andere gedupeerden had moeten afdwingen. Hij miskent hiermee dat hoofdstuk IV (Schadevergoeding) van de Grondwaterwet reeds in een regeling voorziet, zodat het college van het verbinden van een voorschrift aan de vergunning met betrekking tot het treffen van een schaderegeling kon afzien.    Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat het college had moeten bezien of Friesland Foods B.V. ontheffing had moeten vragen op grond van de Flora- en Faunawet, kan het beroep evenmin slagen. Het aanvragen van een dergelijke ontheffing bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit valt buiten te reikwijdte van de Grondwaterwet. Bovendien is het college voor de verlening van een ontheffing niet het bevoegd gezag. 2.5.     [appellant sub 2] voert aan dat het boren naar grotere diepten niet verder onderzocht is. Dit had volgens hem de aandacht verdiend, omdat onttrekking op grotere diepten minder gevolgen heeft voor de huidige grondwaterstand in het invloedsgebied van de onttrekking. 2.5.1.    Deze stelling kan niet slagen. Het college heeft onweersproken gesteld dat de verdieping van de onttrekking in het tweede watervoerend pakket tot een diepte van 22 tot 32 meter tot een onttrekking in het derde watervoerend pakket op een diepte van minimaal 75 meter beneden maaiveld ertoe zou leiden dat het zoet-zoutgrensvlak, dat zich momenteel op circa 110 meter beneden maaiveld onderin het derde watervoerend pakket bevindt, zou stijgen met als gevolg het aantrekken van zout water dat niet bruikbaar is voor Friesland Foods B.V. Bovendien zou hiermee gehandeld worden in strijd met het provinciaal beleid dat - ter bescherming van de zoetwatervoorraad - erop is gericht verandering van de grens tussen het zoet en zout grondwater te voorkomen. 2.6.    De beroepen zijn ongegrond. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart de beroepen ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat. w.g. Schaafsma     w.g. Heijerman Lid van de enkelvoudige kamer     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2007 255-209.