Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC0628

Datum uitspraak2007-12-21
Datum gepubliceerd2007-12-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/994167-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vrijdag 21 december 2007 heeft de economische politierechter uitspraak gedaan in een zaak waarin de houder van een jachtakte in zijn eigen bosgebied roofvogels en beschermde inheemse dieren vergiftigde en doodschoot om op die manier de natuurlijke vijanden van zijn jachtprooien te elimineren. De economische politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete, een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.


Uitspraak

Parketnummer: 03/994167-06 RECHTBANK MAASTRICHT Sector Strafrecht Datum uitspraak: 21 december 2007 Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 december 2007 op tegenspraak gewezen door de economische politierechter in de zaak tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats en datum verdachte], wonende te [adres verdachte]. De tenlastelegging Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 3 februari 2006 tot en met 27 maart 2006, in de gemeente Valkenburg aan de Geul al dan niet opzettelijk één of meer buizerds en/of haviken, in elk geval dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft gedood door deze te vergiftigen; 2. hij in of omstreeks de periode van 10 februari 2006 tot en met 27 maart 2006, in de gemeente Valkenburg aan de Geul al dan niet opzettelijk één of meer vossen en/of dassen, in elk geval dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft gedood door deze af te schieten; 3. hij op of omstreeks 27 maart 2006, in de gemeente Valkenburg aan de Geul, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk één of meer dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten 16, in elk geval een of meer, fazanten, onder zich heeft gehad; 4. hij op of omstreeks 27 maart 2006 in de gemeente Valkenburg aan de Geul al dan niet opzettelijk een bestrijdingsmiddel, te weten Temik althans een middel met de werkzame stof aldicarb, waarvan niet bleek, dat dat bestrijdingsmiddel ingevolge de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 was toegelaten, voorhanden of in voorraad heeft gehad. De bewezenverklaring De economische politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij in de periode van 3 februari 2006 tot en met 27 maart 2006 in de gemeente Valkenburg aan de Geul opzettelijk één buizerd en een havik, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft gedood door deze te vergiftigen; 2. hij in de periode van 10 februari 2006 tot en met 27 maart 2006 in de gemeente Valkenburg aan de Geul opzettelijk één vos en een das, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft gedood door deze af te schieten; 3. hij op 27 maart 2006 in de gemeente Valkenburg aan de Geul opzettelijk dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten 16 fazanten, onder zich heeft gehad; 4. hij op 27 maart 2006 in de gemeente Valkenburg aan de Geul opzettelijk een bestrijdingsmiddel, te weten een middel met de werkzame stof aldicarb, waarvan niet bleek, dat dat bestrijdingsmiddel ingevolge de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 was toegelaten, voorhanden heeft gehad. De partiële vrijspraak De economische politierechter acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 tot en met 4 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen De beslissing van de economische politierechter, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt: t.a.v. feit 1: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 van de Flora- en Faunawet, opzettelijk begaan; t.a.v. feit 2: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 van de Flora- en Faunawet, opzettelijk begaan; t.a.v. feit 3: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan; t.a.v. feit 4: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, opzettelijk begaan. Bijzondere overweging betreffende feit 3: De economische politierechter overweegt dat – hoewel in publicaties de tekst van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet niet volledig is vermeld – een redelijke uitleg van de wettekst inhoudt dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet inhoudt: Het is verboden planten of producten van planten, of dieren dan wel eieren, nesten of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk een beschermde inheemse of beschermde uitheemse diersoort, te koop te vragen, te kopen of te verwerven, ten verkoop voorhanden of in voorraad te hebben, te verkopen of ten verkoop aan te bieden, te vervoeren, ten vervoer aan te bieden, af te leveren, te gebruiken voor commercieel gewin, te huren of te verhuren, te ruilen of in ruil aan te bieden, uit te wisselen of tentoon te stellen voor handelsdoeleinden, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen of onder zich te hebben. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straffen De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 tot en met 4 zal worden veroordeeld tot: - een geldboete van € 2500,--, subsidiair 50 dagen hechtenis; - een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren, alsmede - een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte al voldoende gestraft is doordat tengevolge van de onderhavige feiten de aan hem afgegeven jachtakte is ingetrokken. De raadsman heeft bepleit derhalve aan verdachte geen gevangenisstraf op te leggen. De raadsman heeft verder aangevoerd dat de gevorderde geldboete en taakstraf redelijk zijn. Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de economische politierechter in verband met de op te leggen straffen het volgende. De economische politierechter heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Bij de straftoemeting heeft de economische politierechter ten bezware van de verdachte rekening gehouden met: - de mate waarin het bewezenverklaarde schade aan de fauna teweeg heeft gebracht; - de omstandigheid dat de verdachte heeft erkend zich bovendien schuldig te hebben gemaakt aan andere strafbare feiten, eveneens vervat in het dossier met het parketnummer 03/994167-06, ter zake waarvan de officier van justitie heeft medegedeeld dat de verdachte daarvoor niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd, te weten: - in de periode 2005 tot en met 2 februari 2006 in de gemeente Valkenburg aan de Geul, doden van een of meer buizerds en/of haviken, in elk geval beschermde dieren. Bij de straftoemeting heeft de economische politierechter in het voordeel van de verdachte er rekening mee gehouden dat: - de verdachte nog niet eerder is veroordeeld en - dat na het tijdstip waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels geruime tijd is verstreken. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft de economische politierechter voorts rekening gehouden met de financiële draagkracht van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De economische politierechter overweegt, gelet op het door de raadsman gevoerde verweer, dat hij, naast de hierna te noemen geldboete en een taakstraf, oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk acht om verdachte de onjuistheid van de bewezen verklaarde handelwijze te doen inzien. De economische politierechter overweegt in het bijzonder, gelet op het gevoerde strafmaatverweer, als volgt: Met een beschouwing over morele waarden en normen heeft de raadsman betoogd dat gevangenisstraf ter zake feiten als de onderhavige niet op zijn plaats is, nu geen aspecten de zeden betreffend in het geding zijn. De economische politierechter verwerpt dit verweer. Hij stelt daartoe in de eerste plaats vast dat de morele afweging ter zake reeds door de wetgever is gemaakt door op de overtreding van de verboden gevangenisstraf als sanctie te stellen. Daarnaast overweegt de economische politierechter dat de mede door de gewijzigde inzichten en onder invloed van Europese regelgeving veranderde wetgeving, waaronder de Flora- en faunawet, maar ook wetten als de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, getuigen van een hoger beschermingsniveau voor leven en welzijn van dieren dan voorheen. Het is in het licht van deze veranderde rechtsopvatting, en de daarmee corresponderende gewijzigde algemene moraal, dat ook de jacht onder een verscherpt toezicht is geplaatst en aan striktere regels is gebonden, doch tevens nadrukkelijker dan voorheen moet worden gezien als een vorm van verlengd openbaar bestuur met als taak het beheer van de wildpopulatie. Van houders van een jachtakte mag in dit verband moreel hoogstaand gedrag worden verwacht. Van een dergelijk gedrag is geen sprake indien wild en roofvogels worden vergiftigd met het uitsluitende doel hen als natuurlijke vijand van de jachtprooien te elimineren. t.a.v. het inbeslaggenomene: De in de beslissing als zodanig te noemen, op de beslaglijst onder de volgnummers 1 en 4 genoemde, in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens eigen opgave aan de verdachte toebehorend, zijn – mede in het licht van bovenstaande overweging – vatbaar voor verbeurdverklaring. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat met behulp van deze voorwerpen het onder 2 bewezen verklaarde feit is begaan, aangezien vast is komen te staan: - dat verdachte met het – op de beslaglijst onder volgnummer 1 genoemd – (combinatie)geweer merk Blaser, type 12/.243 met registratie of serienummer 4/39411, de genoemde vos heeft gedood en - dat verdachte met het – op de beslaglijst onder volgnummer 4 genoemd – kogelgeweer, merk onbekend, kaliber 22 lr, registratie of serienummer 178, de genoemde das heeft gedood. De economische politierechter heeft bij deze beslissing rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten aanzien van de overige in beslag genomen voorwerpen overweegt de economische politierechter het volgende. De overige in beslag genomen voorwerpen zijn niet vatbaar voor verbeurdverklaring of voor onttrekking aan het verkeer. Deze voorwerpen zullen derhalve worden teruggegeven aan verdachte, aangezien deze voorwerpen onder hem in beslag genomen zijn en hij bovendien eigenaar is van deze voorwerpen. De officier van justitie heeft weliswaar gevorderd dat deze voorwerpen op grond van het bepaalde in artikel 8 van de Wet wapens en munitie terstond in bewaring dienen te worden gegeven bij de korpschef van politie, daartoe aanvoerende dat verdachte niet meer gerechtigd is wapens en munitie voorhanden te hebben aangezien inmiddels de aan hem afgegeven jachtakte is ingetrokken. Echter ter terechtzitting is niet duidelijk vast komen te staan dat aan verdachte thans géén vergunning (meer) is afgegeven voor het voorhanden hebben van de onderhavige voorwerpen. De toepasselijke wettelijke bepalingen De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 9 en 13 van de Flora- en faunawet, artikel 2 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 en artikel 6 van de Wet op de economische delicten. DE BESLISSINGEN: De economische politierechter: - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 tot en met 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een geldboete van 2500,= Euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 42 dagen hechtenis; - veroordeelt de verdachte tevens tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 100 uren; - beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht,vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast; - veroordeelt de verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden; - beveelt, dat de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. Vluggen, economische politierechter, in tegenwoordigheid van Wouters-Debougnoux, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 21 december 2007.