Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC0731

Datum uitspraak2007-11-14
Datum gepubliceerd2008-01-02
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers537-H-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Alimentatie en voorlopige voorziening. Wijziging voorlopige voorziening in appel na inschrijving echtscheiding mogelijk. Artikel 824 jo. 822 Rv. In de bodemprocedure wordt het verzoek tot alimentatie afgewezen vanwege het van meet af aan ontbreken van behoefte. Betekent dit dat de voorlopige voorziening, waarbij wèl alimentatie werd opgelegd, met terugwerkende kracht alsnog kan worden gewijzigd?


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 14 november 2007 Rekestnummer. : 537-H-07 Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-5478 [appellant], wonende te Noordwijk, verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: de man, procureur mr. A.M.M. van der Valk, tegen [verweerster], wonende te Noordwijk, verweerster in hoger beroep, hierna te noemen: de vrouw, procureur mr. H.H.M. de Vries-Veringa. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De man heeft het hof op 20 april 2007, in een scheidingszaak die bij het hof aanhangig is, verzocht de beschikking voorlopige voorzieningen van 3 november 2005 van de rechtbank ‘s-Gravenhage te wijzigen. De vrouw heeft op 6 juli 2007 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 21 september 2007 aanvullende stukken ingekomen. Van de zijde van de man zijn bij het hof op 25 september 2007 aanvullende stukken ingekomen. Op 5 oktober 2007 is de zaak, tezamen met de zaak met rekestnummer 319-H-07, mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.A.Th. Klaver, en de vrouw, bijgestaan door haar procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. VASTSTAANDE FEITEN Voor het procesverloop en de beslissing betreffende de voorlopige voorzieningen verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage. Bij die beschikking is een bijdrage ten behoeve van de vrouw, ten laste van de man, toegewezen van € 988,- per maand, met ingang van 26 september 2005. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan: Bij de echtscheidingsbeschikking van 6 december 2006 heeft de rechtbank onder meer het verzoek van de vrouw tot het bepalen van een partneralimentatie afgewezen. De echtscheidingsbeschikking is op 12 maart 2007 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De vrouw is van die beschikking in hoger beroep gekomen, welke procedure bij het hof aanhangig is onder rekestnummer: 319-H-07. DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET VERZOEK 1. De man verzoekt wijziging van voorlopige voorzieningen. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in diens verzoek, omdat dit een verkapt hoger beroep zou betreffen van de beslissing in voorlopige voorzieningen. 2. Het hof zal de man ontvangen in zijn verzoek, nu ook de hoofdzaak ter beoordeling aan dit hof is voorgelegd (in de zaak met rekestnummer: 319-H-07) en het om redenen van proceseconomie de voorkeur verdient om in een dergelijk geval wel van een verzoek tot wijziging van voorlopige voorzieningen kennis te nemen. Het verzoek van de man tot wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen dient, zoals hierna zal worden overwogen, beoordeeld te worden aan de hand van artikel 824 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De door de vrouw aangehaalde omstandigheid dat de echtscheidingsbeschikking inmiddels is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zodat er geen sprake meer is van een aanhangig geding als bedoeld in artikel 822 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, staat de ontvankelijkheid van de man in zijn verzoek niet in de weg. BEOORDELING VAN HET VERZOEK 3. In geschil is de voorlopige alimentatie ten behoeve van de vrouw. 4. De man verzoekt de bestreden beschikking van 3 november 2005 te wijzigen en, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vrouw tot betaling van een bijdrage in haar levensonderhoud van € 1.300,- subsidiair € 1.500,- (het hof begrijpt: per maand) met ingang van 25 september 2005, alsnog af te wijzen, althans te bepalen op nihil, nu de vrouw van meet af aan niet als behoeftig is aan te merken. 5. De vrouw bestrijdt zijn beroep. 6. De man verwijst naar de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van (het hof begrijpt:) 6 december 2006. In die beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een (definitieve) partneralimentatie afgewezen, omdat haar behoefte, gerelateerd aan de welstand tijdens huwelijk, niet is komen vast te staan. Hieruit volgt volgens de man dat de beschikking voorlopige voorzieningen van 3 november 2005 van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord en op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd. Immers, de vrouw heeft geen behoefte (gehad) aan een bijdrage ten laste van de man. De man wenst dan ook wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen, inhoudende dat het verzoek van de vrouw om met ingang van 25 september 2005 een voorlopige alimentatie vast te stellen dient te worden afgewezen en gesteld dient te worden op nihil. 7. De vrouw betwist dat de beschikking voorlopige voorzieningen van 3 november 2005 van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord en op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd. Zij voert daartoe, kort gezegd, aan dat partijen ten tijde van het huwelijk over een aanmerkelijk hoger inkomen beschikten dan het inkomen dat de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking van 6 december 2006, waarnaar de man verwijst, als uitgangspunt heeft genomen. Volgens de vrouw heeft de rechtbank dan ook ten onrechte in de echtscheidingsbeschikking haar verzoek tot het vaststellen van een (definitieve) partneralimentatie afgewezen. De vrouw stelt dat zij wel behoefte heeft (gehad) aan een bijdrage ten laste van de man. De vrouw verwijst voor haar stellingen naar haar appelschrift in de hoofdzaak, met rekestnummer 319-H-07. 8. Het hof overweegt dat de voorlopige voorziening enkel een tijdelijke ordemaatregel is gedurende de loop van het geding en dat in de hoofdprocedure een andere belangenafweging wordt gemaakt. 9. Ingevolge artikel 824 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een beschikking voorlopige voorzieningen worden gewijzigd, indien de omstandigheden na dagtekening van de beschikking in zodanige mate zijn gewijzigd of indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven. Hier gelden strenge eisen ten aanzien van de stelplicht van de partij die de wijziging verzoekt. 10. De man stelt dat uit de beschikking van 6 december 2006 volgt dat de beschikking voorlopige voorzieningen van 3 november 2005 van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord en op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd. De vrouw stelt dat zij wel behoefte heeft aan een bijdrage van de man, en om die reden is zij in hoger beroep gekomen van de beschikking van 6 december 2006. 11. Het hof overweegt als volgt. De voorlopige voorziening vindt mede zijn grondslag in artikel 1:81 BW. De man vraagt met terugwerkende kracht wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen en wel in die zin de alimentatie met ingang van 25 september 2005 alsnog af te wijzen dan wel te bepalen op nihil. De vaststelling van de alimentatie na inschrijving van de echtscheiding vindt zijn grondslag in artikel 1:157 BW. Het feit dat de rechter in eerste aanleg op grond van artikel 1:157 BW niet tot de vaststelling van een alimentatie komt is naar het oordeel van het hof een zodanige wijziging van omstandigheden dat onderzocht dient te worden of de vrouw vanaf die wijziging, zijnde 6 december 2006, nog behoefte heeft aan een voorlopige onderhoudsbijdrage. 12. Nog afgezien daarvan dat de vrouw in de hoofdzaak geen grief heeft gericht tegen het uitgangspunt van de rechtbank dat het inkomen uit de horecaonderneming maatgevend is voor de bepaling van het netto besteedbaar gezinsinkomen, acht het hof dit uitgangspunt juist. 13. Volgens de vrouw bedroeg het netto gezinsinkomen van partijen tijdens hun huwelijk geen € 1800,- maar € 3732,- per maand. Voor de onderbouwing verwijst zij naar de toelichting op grief 1 bij het appelschrift (in de hoofdzaak). Die onderbouwing komt er op neer dat de vrouw een aantal kritische kanttekeningen plaatst bij de jaarrekeningen 1999 tot en met 2003 van de vennootschap onder firma, welke door de man zijn betwist. 14. Het hof ziet in het kader van de voorlopige voorzieningen geen aanleiding van de overgelegde financiële gegevens van de voormalige onderneming van partijen af te wijken, welke naar het oordeel van het hof inderdaad voeren tot een netto-gezinsinkomen in de orde van grootte zoals door de rechtbank in de beschikking van 6 december 2006 tot uitgangspunt genomen. Nu de vrouw in beroep erkent dat haar inkomen uit arbeid € 790,- per maand bedraagt en haar inkomsten uit verhuur kunnen worden gesteld op € 1000,- per maand, heeft zij naar het oordeel van het hof in het kader van een voorlopige voorziening geen behoefte meer aan een onderhoudsbijdrage. 15. Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek van de man gedeeltelijk dient te worden toegewezen. 16. Mitsdien dient als volgt te worden beslist. BESLISSING OP HET VERZOEK Het hof: vernietigt de beschikking voorlopige voorzieningen voor zover die betrekking heeft op de periode na 6 december 2006 en, in zoverre opnieuw beschikkende: bepaalt de voorlopige alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 6 december 2006, op nihil; wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Kamminga en Breederveld, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2007.