Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC0787

Datum uitspraak2007-12-21
Datum gepubliceerd2007-12-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/923726-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De verdachte die uitgeselecteerde postduiven met het oog op slacht van houders bij hem uit de buurt heeft verzameld en heeft afgeleverd is vrijgesproken van overtreding van artikel 5 van de Tijdelijke regeling maatregelen ter wering van Aviaire Infuenza. De wetgever heeft niet de bedoeling gehad deze vorm van tijdelijk verzamelen van gevogelte onder dit artikel te laten vallen. Aan een dergelijke verzameling is geen risico op verspreiding van AI, subtype H5N1, verbonden.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Straf economische politierechter parketnummer: 06/923726-06 uitspraak van: 21 december 2007 tegenspraak / dip na aanhouding: verschenen / oip VONNIS in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [plaats] op [1950], wonende te [adres en plaats]. Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9 juli en 10 december 2007. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 15 september 2006, in de gemeente Voorst, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk gevogelte, te weten (ongeveer) 400, althans een aantal postduiven, afkomstig van verschillende plaatsen tijdelijk op één plaats heeft verzameld; (artikel 5, eerste lid, van de Tijdelijke regeling maatregelen ter wering van Aviaire Influenza; artikel 18, derde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren). Vrijspraak Vast staat dat de verdachte uitgeselecteerde postduiven van duivenhouders bijeen heeft gebracht en die op 15 september 2006 in pluimveekratten in een gesloten aanhanger naar een parkeerplaats in Klarenbeek heeft vervoerd. Daar zijn de kratten met de vogels overgedragen aan [naam]. In de pluimveekratten, die zijn overgeladen in een gesloten vrachtwagen van [naam], bevonden zich circa 400 postduiven. Ter plaatse is een onderzoek ingesteld door een (daar al aanwezige) ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, die verdachte en [naam] heeft gehoord. Verdachte heeft verklaard dat uitgeselecteerde postduiven in het verleden naar de markt in Barneveld werden gebracht. Toen die markt in verband met de uitbraak van Aviaire Influenza (AI) in 2003 niet meer werd gehouden, heeft de Nederlandse Postduivenhouders Organisatie (NPO) het verzamelen van uitgeselecteerde duiven overgenomen. De NPO is inmiddels met het verzamelen gestopt, reden waarom verdachte die arbeidsongeschikt is en wat om handen wilde hebben is begonnen uitgeselecteerde postduiven van houders bij hem uit de buurt, te verzamelen en af te leveren. De Tijdelijke regeling maatregelen ter wering van Aviaire Influenza (Stcrt. 2006, 162; inwerkingtreding: 1 september 2006; hierna: de Regeling), voorziet in maatregelen om de insleep van hoogpathogene AI van het subtype H5N1 te voorkomen. Aan de toelichting op de Regeling valt te ontlenen dat de maatregelen, zoals de afschermverplichting die in het najaar van 2005 en het voorjaar van 2006 van kracht was, gelet op de najaarstrek van wilde vogels, zijn heroverwogen. De kennis van de ontwikkeling en de verspreiding van hoogpathogene AI virus van het type H5N1 die in Europa gedurende 2005 en in het voorjaar van 2006 is opgedaan, is daarbij betrokken. Op basis van de heroverwegingen zijn de maatregelen meer toegespitst op het bestaande risico van insleep van hoogpathogene AI virus. Zo dient de houder zijn gevogelte zodanig af te schermen dat wordt voorkomen dat het in contact kan komen met wilde vogels of hun uitwerpselen. Er bestaan echter uitzonderingen op die afschermverplichting. Zo hoeven duiven die niet voor consumptie worden gehouden niet te worden afgeschermd. De regelgever heeft daarbij overwogen dat duiven nauwelijks gevoelig zijn voor hoogpathogene AI van het H5N1 type. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Regeling is het in afwijking van de artikelen 44 tot en met 46 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s (hierna: de Regeling preventie) verboden gevogelte, met uitzondering van sierduiven, afkomstig van verschillende plaatsen tijdelijk op één plaats te verzamelen. Ingevolge het tweede artikellid is het verbod onder voorwaarden niet van toepassing op het tijdelijk op één plaats verzamelen ten behoeve van wedvluchten, culturele evenementen, tentoonstellingen, keuringen of andere tijdelijke verzamelingen, anders dan markten waar gevogelte wordt verhandeld. De voorwaarden houden onder meer in dat tijdig kennis wordt gegeven aan de Voedsel en Waren Autoriteit en dat het gevogelte door een dierenarts wordt onderzocht. De officier van justitie heeft onder verwijzing naar een 1 oktober 2007 gedateerde schriftelijke verklaring van drs. S.E.H.M. Waelen, beleidsmedewerker bij de AID, zich op het standpunt gesteld dat een verzameling van te slachten postduiven niet valt onder het verbod van artikel 44 van de Regeling preventie doch strikt genomen wel onder het verbod van artikel 5, eerste lid, van de Regeling. Een dergelijke tijdelijke verzameling is mitsdien alleen toegestaan als aan de voorwaarden uit het tweede artikellid is voldaan. Uit een aanvullend proces verbaal van 25 september 2007 komt naar voren dat diezelfde beleidsmedewerker heeft aangegeven dat het de bedoeling van de regelgever was dat een verzameling van postduiven ten behoeve van de slacht niet onder het verbod van artikel 5, eerste lid, van de Regeling viel. Op grond van artikel 44 van de Regeling preventie is een verzameling voor de slacht toegestaan en met (artikel 5, eerste lid, van) de Regeling is niet beoogd hierin verandering te brengen. Aan een dergelijke verzameling is geen risico op de verspreiding van AI verbonden. Mede gelet op de (door de beleidsmedewerker verwoorde) bedoeling van de regelgever is er naar het oordeel van de economische politierechter in het geval dat postduiven bijeen worden gebracht met het oog op de slacht, géén sprake van een tijdelijke verzameling in de zin van artikel 5, eerste lid, van de Regeling. Van belang hierbij is dat de regelgever ervan is uitgegaan dat duiven nauwelijks gevoelig zijn voor hoogpathogene AI van het H5N1 type, zoals ook blijkt uit de uitzondering op de afschermplicht voor duiven die niet voor consumptie worden gehouden en uit het feit dat sierduiven afkomstig van verschillende plaatsen tijdelijk op één plaats mogen worden gehouden, alsook dat zoals ook de officier van justitie heeft onderschreven er geen reden is om aan te nemen dat een afgeschermde verzameling te slachten postduiven risico op de verspreiding van AI subtype H5N1 met zich brengt. De vraag rijst of het aannemelijk is dat de door verdachte bijeengebrachte duiven voor de slacht waren bestemd. Verdachte heeft verklaard dat hij de postduiven aan [naam] heeft overgedragen, er van uitgaande dat de uitgeselecteerde duiven door deze zouden worden geslacht. Daarnaast heeft A.C. Ebben, directeur van de NPO, die ter zitting van 10 december 2007 als getuige deskundige is gehoord, verklaard dat uitgeselecteerde postduiven als regel alleen nog maar geschikt zijn voor de slacht. [naam] heeft op 15 september 2006 tegenover de AID verklaard dat de postduiven mogelijk zouden worden verkocht of zouden worden geslacht en dat hij de duiven die hij niet verkocht mee naar huis zou nemen en in een hok zou plaatsen. Deze verklaring vormt onvoldoende reden om niet in lijn met de verklaringen van de verdachte en de getuige deskundige aannemelijk te achten dat de uitgeselecteerde postduiven voor de slacht waren bestemd. Hierbij is van belang dat [naam], zoals hij ook zelf heeft aangegeven, poelier is en in slachtproducten handelt en dat diens verklaring niet inhoudt dat de eventueel door te verkopen postduiven níet werden geslacht. Verder betekent het gegeven dat een verzameling van uitgeselecteerde en te slachten postduiven in twee partijen wordt opgesplitst, naar het oordeel van de economische politierechter zonder meer nog niet dat (wel) van een tijdelijke verzameling in de zin van artikel 5, eerste lid, van de Regeling sprake is. Vorenstaande vraag moet bevestigend worden beantwoord. De economische politierechter is bijgevolg van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte tijdelijk gevogelte heeft verzameld in de zin van artikel 5, eerste lid, van de Regeling. De verdachte behoort derhalve van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken. Beslissing De economische politierechter: -verklaart niet bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mr. Van Lookeren Campagne, economische politierechter, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2007.