Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC0846

Datum uitspraak2007-12-21
Datum gepubliceerd2007-12-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/600940-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/600940-07 Datum uitspraak: 21 december 2007 Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [1950] te [geboorteplaats], wonende te [adres] thans gedetineerd in P.I. Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein. Raadsman: mr. V.P.J. Tuma. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 december 2007. De tenlastelegging Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het onder 1 ten laste gelegde feit ter terechtzitting toegestaan. Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt – na wijziging – tenlastegelegd dat 1. Primair hij op of omstreeks 24 augustus 2007 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) andere(en), althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 9670 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst II; artikel 3 onder A Opiumwet subsidiair [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 24 augustus 2007 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 9670 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst II en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 23 augustus 2007 tot en met 24 augustus 2007 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door (telefonisch) een afspraak te maken met die [medeverdachte 2] voor de levering van hennep en/of het ontvangen van die [medeverdachte 2] op voornoemde afspraak; artikel 3 onder A Opiumwet juncto artikel 48 Wetboek van Strafrecht meer subsidiair hij op of omstreeks 24 augustus 2007 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 9670 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; artikel 3 onder B/C Opiumwet meest subsidiair [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 24 augustus 2007 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 9670 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 23 augustus 2007 tot en met 24 augustus 2007 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door (telefonisch) een afspraak te maken met die [medeverdachte 2] voor de levering van hennep en/of het ontvangen van die [medeverdachte 2] op voornoemde afspraak; artikel 3 onder B/C Opiumwet juncto artikel 48 Wetboek van Strafrecht 2. hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 23 augustus 2007 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; art 3 ahf/ond B Opiumwet art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht De geldigheid van de dagvaarding De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard voor wat betreft feit 2. De raadsman heeft daartoe aangevoerd, dat het verwijt dat verdachte wordt gemaakt te algemeen is omschreven, zodat verdachte niet weet wat hem specifiek wordt verweten. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. De omschrijving van het onder 2 tenlastegelegde feit is naar het oordeel van de rechtbank voldoende geconcretiseerd en voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Tegen de achtergrond van het dossier is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk wat verdachte verweten wordt en waartegen hij zich heeft te verdedigen. Dit oordeel vindt bevestiging in de gang van zaken tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Vrijspraak Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Het bewijs en de beoordeling daarvan Ten aanzien van de bewezenverklaring overweegt de rechtbank het volgende. De hierbij aangegeven verwijzingen naar paginanummers betreffen de pagina’s van het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd PL0911/07-013758, PL0915/07-013758A en PL0915/07-013758B, welke pagina’s vanaf het eerste dossiernummer zijn doorgenummerd. Feit 1 Op basis van de verklaring van verdachte (p. 132), de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] (p. 155), alsmede de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] (bij de rechter-commissaris d.d. 14-11-2007) staat vast dat [medeverdachte 1] op 24 augustus 2007 een partij hennep aan [medeverdachte 2] heeft geleverd en dat verdachte bij deze deal betrokken is geweest, in die zin dat hij telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 2] en deze heeft opgevangen in de werfkelder waar even later de overdracht van de drugs heeft plaatsgevonden. De partij drugs is aangetroffen in de Opel Zafira met kenteken DN-HE2464 (p. 37-40) en had een gewicht van 9670 gram (p. 123). Voorts staat vast dat [medeverdachte 2] voornemens was deze partij naar Duitsland te vervoeren. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte heeft verklaard dat hij woonachtig is in Duitsland en dat hij de drugs had gekocht voor eigen gebruik als medicijn (p. 106 en 147). Ter zitting is door de raadsman het verweer gevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem onder 1 ten laste gelegde feit, aangezien de rol van verdachte noch kan worden gekwalificeerd als medeplegen, noch als medeplichtigheid. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte met grote tegenzin [medeverdachte 2] heeft opgevangen hetgeen niet kan worden aangemerkt als hulp, alsmede dat verdachte weliswaar een vermoeden had dat het ging om een (internationale) drugsdeal maar dat niet zeker wist. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. In de eerste plaats is de rechtbank op basis van de eigen verklaring van verdachte van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij op de hiervoor omschreven wijze betrokken werd bij een internationale drugsdeal. Zo heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] elkaar al 3 a 4 jaar kennen en dat [medeverdachte 2] sindsdien regelmatig wiet heeft gekocht bij [medeverdachte 1] (p. 234), alsmede dat hij, verdachte, [medeverdachte 1] vaak genoeg had gewaarschuwd dat hij met die buitenlandse handel op moest houden en, vrijwel direct aansluitend, dat hij absoluut geen zin had om [medeverdachte 2] op te vangen (p. 132). Op grond van deze verklaringen van verdachte in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank voorwaardelijke opzet op betrokkenheid bij een internationale drugsdeal aanwezig. In de tweede plaats kan naar het oordeel van de rechtbank de handelwijze van verdachte wel degelijk worden gekwalificeerd als medeplichtigheid, nu verdachte door het - telefonisch - maken van een afspraak voor de daadwerkelijke overdracht van de drugs en het opvangen van [medeverdachte 2] in afwachting van [medeverdachte 1] opzettelijk inlichtingen heeft verschaft en behulpzaam is geweest bij voornoemde drugstransactie. Feit 2 De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van dit feit op grond van de verklaring van verdachte zelf en de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3], die tot 6 weken voor hun aanhouding gezamenlijk de coffeeshop Sarasani runden, hebben beiden verklaard dat [medeverdachte 1] de inkoop van de voorraad van de coffeeshop Sarasani deed (p. 135 en 161). Wanneer een bepaald soort van de softdrugs op was, ging [medeverdachte 1] er op uit, naar growshops. Wekelijks werd door hem voorraad ingekocht, waarbij het gewicht van de ingekochte partij varieerde van 400/500 gram tot enkele kilo’s (p. 161-164). Vanaf medio 2006 werd daarbij de hulp ingeschakeld van verdachte. Laatstgenoemde heeft verklaard zich sinds medio 2006 bezig te hebben gehouden met de inkoop van wiet voor Sarasani (p. 239). De opdracht hiertoe kreeg hij de ene keer van [medeverdachte 1], de andere keer van [medeverdachte 3]. Het bedrag van ruim € 46.000,--, dat in de auto van verdachte is aangetroffen, was bestemd voor de inkoop van wiet voor Sarasani (p. 131-132). Verdachte had dit inkoopgeld ontvangen van [medeverdachte 1] (verklaring verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 27 augustus 2007). Uit voornoemde verklaringen in samenhang bezien blijkt dat voor wat betreft de inkoop van de voorraad voor Sarasani sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]. Uit verdachtes verklaring blijkt voorts dat de handel in wiet niet beperkt was tot de inkoop voor Sarasani. Zo werden partijen, waarvan de kwaliteit niet goed genoeg werd bevonden voor Sarasani ([medeverdachte 3] beoordeelde deze partijen), doorverkocht aan growshops of andere coffeeshops (p. 239). Ook voor deze parallelle handel naast de inkoop van voorraad voor Sarasani is verdachte verantwoordelijk, nu ook deze plaatsvond op basis van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] (p. 230, 238-239). Voor zover zich in het kader van deze bedrijfsvoering gedragingen fysiek buiten het arrondissement Utrecht zouden hebben afgespeeld, kunnen deze, naar het oordeel van de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, juridisch worden geacht mede te zijn gepleegd binnen het arrondissement Utrecht. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als hierna is vermeld. 1. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 24 augustus 2007 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland hebben gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 9670 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst II en bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 23 augustus 2007 tot en met 24 augustus 2007 te Utrecht, opzettelijk inlichtingen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest, door telefonisch een afspraak te maken met die [medeverdachte 2] voor de levering van hennep en het ontvangen van die [medeverdachte 2] op voornoemde afspraak; 2. hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 23 augustus 2007 in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een of meer (grote) hoeveelheden hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 telkens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde: Medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod. Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sancties De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van het voorarrest. Ten aanzien van de in beslag genomen goederen heeft de officier van justitie gerequireerd tot verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 36.585,00, een geldbedrag van € 10.000,00, een geldbedrag van € 4.000,00, een geldbedrag van € 1.280,45 en een personenauto van het merk Mercedes-Benz, voorzien van het kenteken 51-FZ-HN. Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van de verdachte en de gevolgen die het begaan van dergelijke feiten voor de samenleving heeft. Wat betreft de ernst van de feiten overweegt de rechtbank als volgt. Weliswaar heeft Nederland ten aanzien van hennep een gedoogbeleid, maar ook dit beleid kent duidelijke grenzen. Het gedogen is vooral gericht op het gebruik van hennep. De rechtbank beseft dat er door het gedoogbeleid, met name waar het de zogenaamde achterdeur van de coffeeshop betreft, sprake is van een schemergebied. Dit neemt niet weg dat het handelen en uitvoeren van hennep nadrukkelijk niet gedoogd wordt en strafbaar is. Deze praktijken zijn niet ‘schemerig’, maar dienen zonder meer als ‘duister’ te worden gekwalificeerd. Met name voor wat betreft de uitvoer van hennep kan hier geen misverstand over bestaan, gelet op de in het buitenland gevoerde politiek ten aanzien van softdrugs. Met zijn handelwijze heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel - in en het gebruik van softdrugs. Het mag als bekend worden verondersteld dat niet alleen aan het gebruik van - en de handel in softdrugs vele maatschappelijke bezwaren kleven, maar ook dat de grensoverschrijdende handel pleegt te leiden tot bijkomende criminaliteit van vaak ernstige aard en tot verstoring van internationale verhoudingen. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 27 augustus 2007, waaruit blijkt dat hij eerder voor dit soort delicten met justitie in aanraking is geweest. De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de inhoud van een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van Reclassering Nederland d.d. 21 september 2007, opgemaakt door M. van Elst, reclasseringswerker. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden duur evenals een geldboete van na te melden hoogte aangewezen en gepast. Een voorwaardelijk strafdeel is op zijn plaats, om verdachte in te scherpen dat hij zich niet meer met strafbare feiten moet inlaten. Nu verdachte zich uit louter financiële motieven heeft beziggehouden met de strafbare handel in softdrugs acht de rechtbank, naast een gevangenisstraf, een geldboete een passende sanctie. Gelet op de grote schaal waarin verdachte in softdrugs heeft gehandeld en de enorme bedragen die met deze handel zijn te verdienen en naar de rechtbank aanneemt zijn verdiend, is de rechtbank van oordeel dat verdachte door de geldboete niet onevenredig in zijn vermogen wordt getroffen. Verbeurdverklaring: De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen die aan verdachte toebehoren, te weten: - een geldbedrag van € 10.000,00; - een geldbedrag van € 36.585,00; - een geldbedrag van € 4.000,00; - een personenauto, merk Mercedes-Benz, voorzien van het kenteken 51-FZ-HN. zullen worden verbeurd verklaard, aangezien met behulp van deze voorwerpen het bewezenverklaarde is begaan. Teruggave in beslag genomen goederen: Met betrekking tot het in beslag genomen voorwerp, te weten een geldbedrag van € 1.280,45 zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie dit geldbedrag in beslag is genomen. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 33, 33a, 47, 48 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 11 van de Opiumwet. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 subsidiair en 2 telkens meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 8 (ACHT) maanden. Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 (VIER) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast. Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: - de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf. Veroordeelt de verdachte voorts tot betaling van een GELDBOETE van € 10.000,00 (tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 80 dagen. Verklaart verbeurd: - een geldbedrag van € 10.000,00; - een geldbedrag van € 36.585,00; - een geldbedrag van € 4.000,00; - een personenauto, merk Mercedes-Benz, voorzien van het kenteken 51-FZ-HN. Gelast de teruggave aan verdachte van een geldbedrag van € 1.280,45. Dit vonnis is gewezen door mrs. W. Foppen, G.A. Bos en J. Ozinga, bijgestaan door mr. J.A. van Wageningen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 december 2007, zijnde mr. Ozinga buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.