Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC0848

Datum uitspraak2007-12-21
Datum gepubliceerd2007-12-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/600938-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/600938-07 Datum uitspraak: 21 december 2007 Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [1669] te [geboorteplaats], wonende te [adres] Raadsman: mr. C.A. Jonkers. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 december 2007. De tenlastelegging Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat Primair hij op of omstreeks 24 augustus 2007 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 9670 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst II; art 3 ahf/ond A Opiumwet Subsidiair hij op of omstreeks 24 augustus 2007 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 9670 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; art 3 ahf/ond B Opiumwet Het bewijs en de beoordeling daarvan Ten aanzien van de bewezenverklaring overweegt de rechtbank het volgende. De hierbij aangegeven verwijzingen naar paginanummers betreffen de pagina’s van het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd PL0911/07-013758, PL0915/07-013758A en PL0915/07-013758B, welke pagina’s vanaf het eerste dossiernummer zijn doorgenummerd. Op basis van de bekennende verklaring van verdachte zelf (bij de rechter-commissaris d.d. 14-11-2007) en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] staat vast dat verdachte op 24 augustus 2007 een partij hennep van [medeverdachte 1] heeft gekocht en geleverd heeft gekregen. Deze partij is aangetroffen in de Opel Zafira met kenteken [kenteken] (p. 37-40) en had een gewicht van 9670 gram (p. 123). Voorts staat vast dat verdachte voornemens was deze partij naar Duitsland te vervoeren. Daartoe overweegt de rechtbank dat verdachte heeft verklaard dat hij woonachtig is in Duitsland en dat hij de drugs had gekocht voor eigen gebruik als medicijn (p. 106 en 147). De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hierna is vermeld. hij op 24 augustus 2007 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 9670 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst II; Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen onder primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De strafbaarheid van het feit Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sanctie De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 183 dagen waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van het voorarrest. Ten aanzien van het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag heeft de officier van justitie gerequireerd tot verbeurdverklaring. Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van de verdachte en de gevolgen die het begaan van een dergelijk feit voor de samenleving heeft. Wat de ernst van de feiten betreft overweegt de rechtbank het volgende. Weliswaar heeft Nederland ten aanzien van hennep een gedoogbeleid, maar ook dit beleid kent duidelijke grenzen. Het gedogen is vooral gericht op het gebruik van hennep. De rechtbank beseft dat er door het gedoogbeleid, met name waar het de zogenaamde achterdeur van de coffeeshop betreft, sprake is van een schemergebied. Dit neemt niet weg dat het handelen in hoeveelheden zoals door verdachte is gebeurd en het uitvoeren van hennep nadrukkelijk niet gedoogd wordt en strafbaar is. Deze praktijken zijn niet ‘schemerig’, maar dienen zonder meer als ‘duister’ te worden gekwalificeerd. Met name voor wat betreft de uitvoer van hennep kan hier geen misverstand over bestaan, gelet op de in het buitenland gevoerde politiek ten aanzien van softdrugs. Met zijn handelwijze heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs. Het mag als bekend worden verondersteld dat niet alleen aan het gebruik van - en de handel in softdrugs vele maatschappelijke bezwaren kleven, maar ook dat de grensoverschrijdende handel pleegt te leiden tot bijkomende criminaliteit van vaak ernstige aard en tot verstoring van internationale verhoudingen. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 27 augustus 2007, waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder voor dit soort delicten met justitie in aanraking is geweest. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden duur aangewezen en gepast. Een voorwaardelijk strafdeel is op zijn plaats, om verdachte in te scherpen dat hij zich niet meer met strafbare feiten moet inlaten. Teruggave in beslag genomen goederen: Met betrekking tot het in beslag genomen geldbedrag van € 2.600,00 voorwerp, zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie dit voorwerp in beslag is genomen. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 11 van de Opiumwet. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 183 (HONDERDDRIEENTACHTIG) dagen. Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 100 (HONDERD) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast. Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: - de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Gelast de teruggave aan verdachte van een geldbedrag van € 2.600,00. Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op. Dit vonnis is gewezen door mrs. W. Foppen, G.A. Bos en J. Ozinga, bijgestaan door mr. J.A. van Wageningen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 december 2007, zijnde mr. Ozinga buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.