Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC0946

Datum uitspraak2007-11-07
Datum gepubliceerd2007-12-28
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers86163 / HA ZA 07-549
Statusgepubliceerd


Indicatie

Recht van retentie op auto. Schuldenaar gaat failliet. Garagehouder verkoopt de auto en ontneemt zo de curator de mogelijkheid om de auto op de voet van art. 60 lid 2 Fw op te eisen


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Civiel – Afdeling Handel zaaknummer / rolnummer: 86163 / HA ZA 07-549 Vonnis in verzet van 7 november 2007 in de zaak van MR. DRS. ROBERTUS HENDRICUS PAULUS VAN DE VENNE, wonende te Zutphen, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [eiser], wonende te Hengelo Gld. (gemeente Bronckhorst), eiser, gedaagde in het verzet, procureur mr.drs. R.H.P. van de Venne tegen [gedaagde], wonende te Lochem, gedaagde, eiser in het verzet, procureur mr. M.A. Amende. Partijen zullen hierna de curator en [gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 27 juni 2007 - het proces-verbaal van comparitie van 26 september 2007. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Op 6 juni 2002 heeft [eiser], hierna te noemen [eiser], van Frans Munsterhuis Exclusief Zwolle B.V. een Jaguar S 40 met kenteken FX-ZD-92 uit 1992, hierna te noemen de Jaguar, gekocht voor de prijs van € 11.000,--. 2.2. [gedaagde] heeft in Borculo een garage in de vorm van een eenmanszaak gedreven onder de naam Harry's Classics. In december 2002 heeft [eiser] de Jaguar bij [gedaagde] achtergelaten voor onderhouds- en/of herstelwerkzaamheden. Voor deze werkzaamheden heeft [gedaagde] aan [eiser] op 14 januari 2003 een rekening gestuurd voor een bedrag van € 3.749,02. [eiser] kon deze rekening niet betalen. [eiser] heeft de Jaguar achtergelaten bij [gedaagde]. 2.3. Op 30 januari 2003 is Mway Holding B.V door deze rechtbank in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. drs. R.H.V. van de Venne tot curator. Enig bestuurder van deze vennootschap was [eiser]. 2.4. Op 6 februari 2003 heeft deze rechtbank [eiser] in staat van faillissement verklaard. Op diezelfde dag heeft [gedaagde] het kenteken van de Jaguar op zijn naam laten zetten. 2.5. Op 15 februari 2003 heeft [gedaagde] de Jaguar verkocht voor € 6.000,-- en is het kenteken van de Jaguar op naam van de koper gezet. 2.6. Bij vonnis van deze rechtbank van 11 april 2007 is [gedaagde] bij verstek onder meer veroordeeld tot betaling van € 6.000,-- aan de curator. 2.7. Bij dagvaarding van 9 mei 2007 is [gedaagde] in verzet gegaan tegen voormeld vonnis. Daarbij heeft hij gevorderd hem te ontheffen van zijn veroordeling en de curator alsnog niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering althans aan hem deze vordering te ontzeggen met veroordeling van de curator in de kosten. 3. De vordering 3.1. De curator heeft gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis I. [gedaagde] zal veroordelen om aan de curator te betalen een bedrag van € 6.000.--; II [gedaagde] zal veroordelen om aan de curator te betalen de wettelijke rente over € 6.000,-- vanaf 20 augustus 2003 tot aan de dag der algehele voldoening; III [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van de procedure. 3.2. Aan deze vorderingen legt de curator in het licht van de feiten de volgende stellingen ten grondslag. [gedaagde] was niet bevoegd de auto op zijn naam te zetten en aan een derde te verkopen omdat [eiser] op dat moment in staat van faillissement verkeerde. [eiser] is geen inbetalinggeving van de auto met [gedaagde] overeengekomen. Mocht dat wel het geval zijn, dan gebeurde dat onverplicht. Beiden behoorden ook te weten dat benadeling van de crediteuren van [eiser] daarvan het gevolg zou zijn omdat de waarde van de Jaguar het bedrag van de openstaande factuur overtrof. [eiser] heeft [gedaagde] geen opdracht gegeven om voor hem de auto te verkopen. Mocht dat wel zijn gebeurd, dan is deze volmacht geëindigd op het moment dat [eiser] in staat van faillissement werd verklaard. [gedaagde] kon weten dat [eiser] in staat van faillissement was verklaard. [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met zijn retentierecht. Dit recht hield immers niet in dat hij de auto mocht verkopen. [gedaagde] heeft gezien het vorenstaande onrechtmatig jegens de boedel gehandel aangezien hij de bevoegdheid van de curator om de auto op grond van artikel 60 van de Faillissementswet (Fw) op te eisen heeft gefrustreerd. 4. Het verweer 4.1. [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en daartoe het volgende betoogd. [gedaagde] heeft reparaties verricht aan de Jaguar van [eiser]. Omdat [eiser] aangaf dat hij de rekening niet kon betalen, zijn [eiser] en [gedaagde] op 4 februari 2003 overeengekomen dat [eiser] de Jaguar en het kentekenbewijs van de auto ter compensatie aan [gedaagde] zou overdragen. [eiser] was hiertoe ook bevoegd want op die dag was hij nog niet in staat van faillissement verklaard. [gedaagde] heeft vervolgens op 15 februari 2003 de Jaguar verkocht voor € 6.000,--. [gedaagde] mocht dit ook doen nu hij ingevolge de overeenkomst met [eiser], rechthebbende op de Jaguar was geworden. [eiser] diende aan [gedaagde] niet alleen € 3.749,02 te betalen maar ook nog € 2.102,24 aan gemaakte kosten aan de Jaguar en € 148,74 aan rente en kosten opstal, in totaal dus € 6.000,--. De opbrengst van de verkoop van de Jaguar is geheel gebruikt ter betaling van dit bedrag. Voor zover geoordeeld wordt dat [gedaagde] nog enig bedrag aan de curator verschuldigd is, geldt dat deze schuld een schuld betreft die behoorde tot de eenmanszaak die [gedaagde] destijds had. Nu deze eenmanszaak per 1 januari 2006 is ingebracht in de (inmiddels gefailleerde) besloten vennootschap Harry's Classics B.V. dient de curator zijn vordering tegen de curator in dat faillissement in te stellen. 5. De beoordeling 5.1. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [gedaagde] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen. 5.2. Het verweer van [gedaagde] dat niet hij persoonlijk maar Harry's Classics B.V. in rechte betrokken had moeten worden, treft geen doel. De schuldoverneming door Harry's Classics B.V. heeft pas werking tegenover de curator indien laatstgenoemde zijn toestemming heeft gegeven nadat [gedaagde] en Harry's Classics B.V. hem van deze overneming kennis hebben gegeven. Niet gesteld of gebleken is dat dit het geval is geweest. 5.3. Vastgesteld moet worden dat [gedaagde] niet eenduidig is in zijn overige verweren. Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld aan te voeren dat [eiser] ter voldoening van de openstaande factuur de Jaguar op 4 februari 2003 aan [gedaagde] heeft verkocht, zal aan dit verweer worden voorbijgegaan. Zoals hiervoor vermeld bedroeg de openstaande rekening € 3.749,02 en zonder nadere toelichting die ontbreekt, valt niet in te zien dat [eiser] ter betaling van deze rekening zijn auto voor dat bedrag heeft verkocht, terwijl hij nog geen half jaar daarvóór € 11.000 voor de auto heeft betaald. 5.4. Het dossier bevat meerdere aanknopingspunten om ervan uit te gaan dat [gedaagde] het verweer voert dat [eiser] op 4 februari 2003 de auto aan hem ter beschikking heeft gesteld met de bedoeling dat hij zou proberen de auto te verkopen waarna (een deel van) de opbrengst kon worden verrekend met de openstaande factuur. De rechtbank heeft daarbij allereerst het oog op de brief van [gedaagde] aan [eiser] van 4 februari 2003 (productie 6 bij de dagvaarding van de curator). Daaruit wordt hier aangehaald: "Daar u niet in staat bent om het factuurbedrag, te weten € 3.749,02 te voldoen heeft u er voor gekozen om uw Jaguar XJ40 (…) ter compensatie aan mij over te dragen. Er van uitgaande dat de verkoop van de auto het openstaande factuurbedrag dekt. " De brief van [gedaagde] van 10 juni 2003 (productie 7a bij de dagvaarding van de curator), waarvan aangenomen moet worden dat die aan de curator is gericht, wijst in diezelfde richting, nu [gedaagde] daarin onder meer schrijft: "Hij [[eiser], rb] verzocht mij dan ook de auto voor hem te verkopen (hij overhandigde mij de bijbehorende kenteken delen)" Datzelfde geldt voor de brief van [gedaagde] aan de curator van 15 augustus 2003 (productie 13 bij de dagvaarding van de curator) waarin, voor zover relevant, valt te lezen: "In uw schrijven meldt u dat dhr. [eiser] betwist opdracht gegeven te hebben tot de verkoop van zijn auto. Dit is echter wel het geval, zelfs onder het bijzijn van een getuige heeft hij opdracht gegeven zijn auto te verkopen." Ook aan de brief van [gedaagde] van 22 oktober 2004 aan de curator (productie 7b bij de dagvaarding van de curator) komt in dit verband betekenis toe. Die luidt onder meer: "De auto van dhr. [eiser] had ik vrijwillig van hem ontvangen met de bijbehorende papieren om deze te verkopen in de hoop dat de verkoopprijs de kosten (…) zou dekken." 5.5. [gedaagde] stelt zich verder op het standpunt dat [eiser] deze afspraak op 4 februari 2003 kon en mocht maken omdat [eiser] toen nog niet in staat van faillissement verkeerde. Op grond van deze afspraak was [gedaagde] bevoegd de auto te verkopen, ook nadat [eiser] failliet was verklaard, nu [gedaagde] dat niet wist en niet hoefde te weten. 5.6. Aan de betwisting door de curator dat [eiser] en [gedaagde] voormelde afspraak hebben gemaakt, zal voorbij worden gegaan. Volgens de curator heeft hij [eiser] op 30 januari 2003 ervan op de hoogte gesteld dat hij er rekening mee moest houden dat hij persoonlijk aansprakelijk zou kunnen worden gesteld voor de tekorten van Mway Holding B.V. Ook heeft de curator naar voren gebracht dat [eiser] en hij in dat kader op 3 februari 2003 hebben afgesproken dat de Jaguar in onderling overleg zou worden verkocht en dat [eiser] aan hem op 4 februari 2003 heeft laten weten dat hij een gegadigde voor de auto had. Ook heeft hij gesteld dat [eiser] op 10 februari 2003 hem heeft bericht dat de auto bij de garage stond en vermoedelijk € 4.000,-- en € 5.000,-- zou opbrengen. Al deze omstandigheden sporen met het verweer van [gedaagde] dat hij op 4 februari 2003 met [eiser] heeft afgesproken dat hij de auto voor hem zou verkopen. Ook de door de curator in het geding gebrachte verklaringen van [eiser] wijzen in deze richting. Zo verklaart [eiser] (productie 8 van de curator) weliswaar: "Absoluut incorrect in de brief van Harry's Classics's is dat ik opdracht gegeven zou hebben de auto te verkopen." Doch de verklaring luidt vervolgens: "Mijns inziens had de auto (eventueel aan een klant van [gedaagde]) goed verkocht kunnen worden" Voorts verklaart [eiser] op 15 mei 2005 (productie 9 van de curator): "Mijn bedoeling was om de auto neer te zetten bij Dhr. [gedaagde] zodat deze door hem, namens mij verkocht kon worden. Hij wist waarschijnlijk wel iemand. Dhr. [gedaagde] wist ook wat de auto mijns inziens op moest brengen, namelijk minimaal € 10.000." Hierbij komt nog dat de curator niet heeft bestreden dat [eiser] alle papieren van de Jaguar aan [gedaagde] ter beschikking had gesteld hetgeen doorgaans alleen gebeurt met het oog op een voorgenomen verkoop. 5.7. Ingevolge artikel 3:290 van het Burgerlijk Wetboek had [gedaagde], toen hem bleek dat [eiser] zijn rekening niet kon betalen, de bevoegdheid om de afgifte van de Jaguar aan [eiser] op te schorten. Hoewel partijen hun stellingen niet expliciet hebben toegesneden op dit aan [gedaagde] toekomende recht, kan uit het dossier worden opgemaakt dat partijen ervan bewust zijn geweest dat aan [gedaagde] dit recht toekwam. Zo stelt de curator onder meer dat [gedaagde] in strijd met dit recht heeft gehandeld door de Jaguar te verkopen en in zijn hiervoor genoemde brief van 10 juni 2003 schrijft [gedaagde]": "Na overleg met onze juridische adviseur deelde hij mij mede dat ik het retenterecht had op deze auto". Hierop antwoordde de curator bij brief van 5 januari 2004: "Correct lijkt me dat u een retentierecht op het voertuig had (zoals blijkens uw brief van 10.6.2003 ook uw juridisch adviseur stelt). Op grond van dit recht was u echter niet bevoegd om het voertuig te verkopen, nu u mij geen termijn stelde om tot verkoop over te gaan." 5.8. Beoordeeld moet nu worden of - zoals door de curator naar voren is gebracht - [gedaagde] de Jaguar niet heeft mogen verkopen nu hij door dit te doen de uitoefening door de curator van diens bevoegdheid de zaak op te eisen op de voet van artikel 60 lid 2 Fw heeft gefrustreerd dan wel, zoals [gedaagde] stelt, hij de Jaguar mocht verkopen omdat hij en [eiser] dit vóór diens faillissement hadden afgesproken. 5.9. Het verweer van [gedaagde] dat hij de Jaguar mocht verkopen zal worden gepasseerd. De omstandigheid dat [eiser] vóór zijn faillissement de onderhavige afspraak met [gedaagde] kon maken waardoor [gedaagde] als houder voor [eiser] bevoegd werd de Jaguar te verkopen heeft niet tot gevolg dat [gedaagde] ná 6 februari 2003 bevoegd bleef de Jaguar te verkopen. Door het faillissement was [eiser] niet meer beschikkingsbevoegd ten aanzien van de Jaguar en daardoor ontviel ook gelet op artikel 3:72 van het BW de grondslag aan de afspraak met [gedaagde], waaraan deze de bevoegdheid ontleende om de auto voor [eiser] te verkopen. 5.10. Voor zover het verweer van [gedaagde] zo moet worden begrepen dat hij zich beroept op artikel 52 Fw, treft dit beroep geen doel. Niet gesteld of gebleken is dat de afspraak dat [gedaagde] de Jaguar zou gaan verkopen voor [eiser], op [gedaagde] een zodanige verbintenis legde dat [gedaagde] die diende na te komen. Een dergelijke verbintenis is pas ontstaan nadat [gedaagde] de Jaguar daadwerkelijk had verkocht op 15 februari 2003, dus ná het faillissement van [eiser], in de vorm van de verplichting tot betaling aan [eiser] van de opbrengst van de auto. 5.11. Met de curator wordt dus geconcludeerd dat [gedaagde] de Jaguar onbevoegd heeft verkocht en de boedel heeft benadeeld doordat de curator de Jaguar niet heeft kunnen opeisen. Reeds hierom dient de veroordeling van [gedaagde] in stand te blijven. [gedaagde] zal desgewenst zijn vordering op [eiser] kunnen indienen bij de curator. 5.12. Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen. [gedaagde] had in het kader van zijn retentierecht, het recht van parate executie mits hij op de voet van artikel 60 lid 2 Fw aan de curator een redelijke termijn had gesteld om de Jaguar op te eisen. Nu onbetwist is dat [gedaagde] dit niet heeft gedaan, had hij ook om die reden de Jaguar niet mogen verkopen. Indien veronderstellenderwijs er vanuit moet worden gegaan dat [gedaagde] geen termijn aan de curator heeft gesteld omdat hij niet wist dat [eiser] in staat van faillissement verkeerde, kan dit gebrek aan wetenschap hem niet baten nu in het faillissementsrecht de bescherming van derden te goeder trouw geen algemeen uitgangspunt is. 5.13. De veroordeling van [gedaagde] in het vonnis van 11 april 2007 zal dus in stand blijven. [gedaagde] zal worden veroordeeld in de kosten van de verzetsprocedure. Deze kosten zijn € 384,-- (1,0 punt x tarief € 384,--). 6. De beslissing De rechtbank 6.1. verklaart het verzet ongegrond; 6.2. bekrachtigt de veroordeling van [gedaagde], tegen hem uitgesproken bij vonnis van 11 april 2007; 6.3. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure die worden begroot op € 384,--; 6.4. verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. van Lee en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2007