Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC1108

Datum uitspraak2008-01-02
Datum gepubliceerd2008-01-03
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4536 WWB + 06/4537 WWB + 06/4538 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tijdelijke ontheffing van actieve sollicitatieplicht. Onderzoek verzekeringsarts zorgvuldig?


Uitspraak

06/4536 WWB 06/4537 WWB 06/4538 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 juni 2006, 05/2819, 05/3256 en 05/4192 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: College) Datum uitspraak: 2 januari 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 6 november 2007, waar partijen niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Appellant ontvangt sinds 31 januari 2000 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Bij de toekenning van bijstand is hem voorlopig volledige vrijstelling verleend van de (arbeids)verplichtingen neergelegd in artikel 113 van de Algemene bijstandswet (Abw). Op 12 november 2000 is een medisch/arbeidskundig advies uitgebracht dat appellant arbeidsgehandicapt is in de zin van artikel 2 van de inmiddels ingetrokken Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet Rea). In verband hiermee heeft het College, bij besluiten van 5 januari 2001 en 19 juli 2001, appellant voorlopig vrijstelling verleend van de onder a en c van artikel 113 van de Abw genoemde verplichtingen. In het kader van de omzetting van de bijstand van de Abw naar de WWB heeft het College bij besluiten van 16 december 2004 en 14 maart 2005, appellant telkens voorlopig vrijstelling verleend van de in artikel 9, eerste lid, onder a, van de WWB neergelegde verplichting te trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen. In het kader van onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden is appellant onderzocht door een verzekeringsarts en gezien door een arbeidsdeskundige van REANED. In het advies van 30 maart 2005 van REANED wordt geconcludeerd dat appellant arbeidsgehandicapt is in de zin van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten en dat hij 20 uur per week inzetbaar is voor werk. Daarop heeft het College besloten appellant te begeleiden en daarvoor een re-integratiebedrijf in te schakelen. Bij besluit van 7 juni 2005 heeft het College appellant verplicht aan deze begeleiding zijn medewerking te geven. Voorts heeft het College bij dat besluit alle verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a en b, van de WWB aan de bijstand van appellant verbonden. Bij besluit op bezwaar van 19 augustus 2005 heeft het College het besluit van 7 juni 2005 in zoverre herroepen dat appellant voorlopig ontheffing wordt verleend van de actieve sollicitatieplicht als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder a, van de WWB. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 19 augustus 2005 ongegrond verklaard. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant kan zich - kort samengevat - er niet mee verenigen dat hem slechts tijdelijk ontheffing is verleend en dat hij voor 20 uur per week belastbaar wordt geacht voor arbeid. Naar zijn mening is het onderzoek door de verzekeringsarts van 21 maart 2005 onvolledig en onzorgvuldig geweest. Voorts heeft hij aangevoerd dat de medische keuring significant te vroeg heeft plaatsgevonden aangezien nog geen vijf jaar zijn verstreken sedert de vorige medische keuring. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Met de rechtbank begrijpt de Raad het besluit van 19 augustus 2005 aldus dat appellant is vrijgesteld van de actieve sollicitatieplicht, zolang hij in het kader van het re-integratietraject wordt begeleid en aan die begeleiding zijn volledige medewerking verleent. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de WWB is de bijstandsgerechtigde jonger dan 65 jaar verplicht: a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden (…); b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Artikel 9, tweede lid, van de WWB bepaalt dat, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing kan verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid. (…) Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 26 april 2005, LJN AT5285) is bijstandsverlening erop gericht om degenen die daartoe in staat zijn, te stimuleren om betaald werk te vinden en dat voor degenen die dat nog niet kunnen, wordt gezocht naar mogelijkheden om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Mede gelet op de in artikel 13, eerste en tweede lid, van de Abw (te vergelijken met artikel 18, eerste en vierde lid, van de WWB) neergelegde opdracht aan het College tot afstemming van aan de bijstand verbonden verplichtingen zal bij heronderzoeken dan ook periodiek bezien moeten worden of, en zo ja in hoeverre, er aanleiding is om tot arbeidsinschakeling strekkende verplichtingen (opnieuw) aan de bijstand te verbinden of om voor een bepaalde periode verleende ontheffingen van deze verplichtingen voort te zetten, in te trekken of te wijzigen. Een besluit om deze verplichtingen voorgoed niet aan een belanghebbende op te leggen of om zonder tijdsbepaling ontheffing te verlenen van verplichtingen gericht op inschakeling in de arbeid, zou daarmee in strijd zijn. De Raad ziet geen aanleiding daarover inzake toepassing van de WWB anders te oordelen. De medische beoordeling van appellant in 2000 was (meer) gericht was op directe inschakeling in de arbeidsmarkt en - uiteraard - nog niet zozeer op re-integratievoorzieningen welke onder het regime van de WWB verder tot ontwikkeling zijn gekomen. Voorts merkt de Raad op dat de WWB geen bepaling bevat dat medische keuringen slechts eenmaal per vijf jaar plaatsvinden. De grief van appellant inzake het tijdstip van keuring slaagt dan ook niet. Het College heeft zich bij zijn besluitvorming gebaseerd op het advies van REANED van 30 maart 2005, welk advies is gebaseerd op eigen onderzoek door de verzekeringsarts. Uit diens rapport van 21 maart 2005 valt op te maken dat deze arts appellant op het spreekuur heeft gezien en op de hoogte was van de ten aanzien van appellant gestelde diagnose. De verzekeringsarts heeft een beperkingenprofiel opgesteld en is tot de slotsom gekomen dat appellant vooral energetisch is beperkt. De Raad is van oordeel dat het College zijn besluitvorming op het advies van REANED heeft mogen baseren. De stelling van appellant dat dit advies wat de wijze van totstandkoming of wat de inhoud ervan betreft niet deugdelijk zou zijn deelt de Raad niet. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd die twijfel doen ontstaan over het medische gedeelte van het advies. Bezien in het licht van de toepassing van artikel 9 van de WWB moet naar het oordeel van de Raad worden geconcludeerd dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld geen sprake is van dringende redenen in de zin van het tweede lid van dit artikel, die aanleiding geven voor verdergaande tijdelijke ontheffing van de verplichtingen bedoeld in het eerste lid van dit artikel. Hetgeen overigens door appellant is aangevoerd, heeft de Raad niet tot een andersluidend oordeel kunnen brengen. Gelet op het voorgaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en K. Zeilemaker en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2008. (get.) Th.C van Sloten. (get.) W. Altenaar.