Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC1204

Datum uitspraak2007-12-27
Datum gepubliceerd2008-01-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/604016-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

400,- boete voor overtreding art. 5 wegenverkeerswet


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/604016-07 Datum uitspraak: 27 december 2007 Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats], wonende te [woonadres], [woonplaats]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 december 2007. De tenlastelegging Aan de verdachte is na wijziging ter terechtzitting primair ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 24 september 2006 te Eemnes, althans in het arrondissement Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Bisschopsweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, gekomen op de kruising van voornoemde weg met (onder meer) de Eemweg, naar links af te slaan en daarbij een hem, verdachte, over voornoemde Bisschopsweg tegemoetkomende bestuurder van een tweewielig motorrijtuig (motorfiets) niet voor te laten gaan (tengevolge waarvan een aanrijding/botsing is ontstaan tussen zijn, verdachte's, motorrijtuig en de bestuurder van dat tweewielige motorrijtuig en/of dat tweewielige motorrijtuig) waardoor die bestuurder van dat tweewielige motorrijtuig (genaamd [aangever 1]) zwaar lichamelijk letsel te weten (onder andere) een bekkenfractuur en/of perforatie van de darmen of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan; art 6 Wegenverkeerswet 1994 en subsidiair dat: hij, op of omstreeks 24 september 2006, te Eemnes, althans in het arrondissement Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Bisschopsweg, gekomen op de kruising van voornoemde weg met (onder meer) de Eemweg, naar links is afgeslagen en daarbij een hem, verdachte, over voornoemde Bisschopsweg tegemoetkomende bestuurder van een tweewielig motorrijtuig (motorfiets) niet voor heeft laten gaan, (tengevolge waarvan een aanrijding/botsing is ontstaan tussen zijn, verdachte's, motorrijtuig en de bestuurder van dat tweewielige motorrijtuig en/of dat tweewielige motorrijtuig) door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; art 5 Wegenverkeerswet 1994 De bewezenverklaring Aan verdachte wordt, zoals hierboven is omschreven, een aantal verkeersgedragingen verweten, ten gevolge waarvan zijn motorrijtuig (een personenauto) in botsing kwam met een motorrijder. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. Vast staat dat op 24 september 2006 een aanrijding heeft plaatsgevonden op de kruising van de Bisschopsweg met de Eemweg te Eemnes tussen de door verdachte bestuurde auto (zijnde een Volvo) en de op een motor rijdende [aangever 1]. [aangever 1] heeft tengevolge van de aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Verdachte heeft ter terechtzitting van de rechtbank op 13 december 2007 verklaard dat hij, aangekomen op het kruispunt Bisschopsweg / Eemweg, linksaf wilde slaan. Er stonden wel een aantal auto’s voorgesorteerd op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer om linksaf te gaan richting de A1. Verdachte kon daardoor niet goed zien of er vanuit tegemoetkomende richting verkeer kwam dat rechtdoor wilde rijden. Hij heeft verklaard geen verkeer te hebben gezien. Verdachte heeft verklaard dat hij langzaam op reed om te kijken of de weg inderdaad vrij was. Zijn auto kwam daardoor op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer terecht. Op dat moment zag verdachte pas de naderende motorrijder. Verdachte heeft verklaard dat hij niet was afgeleid op dat moment. Hij heeft wel gekeken of er verkeer aankwam, maar heeft de motorrijder gewoon niet eerder gezien. De motorrijder kon hem niet meer ontwijken. Verdachte hoorde dat de motorfiets zijn auto raakte. De verklaring van het slachtoffer [aangever 1] sluit hier bij aan. Het was volgens hem druk op de weg. Toen hij onder de Eembrug door reed, zag hij op ongeveer 20 meter afstand een zwarte Volvo zijn weghelft oprijden. Hij zag dat hij de auto niet meer kon ontwijken en heeft toen de motor onder zich vandaan getrapt. Hij kwam hard op het wegdek terecht. Vervolgens gleed hij door en raakte hij met zijn lichaam de rechterzijde van de Volvo. Hierdoor heeft hij aanzienlijk letsel opgelopen. Uit het proces-verbaal verkeersongevals analyse blijkt dat het mogelijk is dat verkeer dat op de weghelft vanuit tegemoetkomende richting voorgesorteerd heeft gestaan (om de oprit naar de Rijksweg A1 op te rijden), het zicht van de bestuurder van de Volvo heeft belemmerd. De verdachte heeft geen voorrang verleend aan de hem op dezelfde weg tegemoetkomende motorrijder. De omstandigheden waaronder en de wijze waarop de verdachte deze verkeersfout heeft begaan brengen evenwel mee dat de vraag of het hem te maken schuldverwijt voldoende zwaar is om te kunnen leiden tot bewezenverklaring van het verkeersmisdrijf van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, door de rechtbank ontkennend wordt beantwoord. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er van moet worden uitgegaan dat het zicht van de verdachte daadwerkelijk werd belemmerd en dat de verdachte zijn verkeersgedrag daarnaar heeft aangepast in die zin dat hij bij het kruisen van de andere rijbaan –weliswaar onvoldoende, maar toch- voorzichtigheid heeft betracht. De verdachte zal van het primair ten laste gelegde dan ook worden vrijgesproken. Feitelijk heeft het verkeersgedrag van de verdachte gevaar -dat zich ook heeft verwezenlijkt- en hinder teweeg gebracht. Het subsidiair ten laste gelegde kan dan ook bewezen worden geacht. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat: hij op 24 september 2006 te Eemnes als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Bisschopsweg, gekomen op de kruising van voornoemde weg met onder meer de Eemweg, naar links is afgeslagen en daarbij een hem, verdachte, over voornoemde Bisschopsweg tegemoetkomende bestuurder van een tweewielig motorrijtuig (motorfiets) niet voor heeft laten gaan, tengevolge waarvan een aanrijding/botsing is ontstaan tussen zijn, verdachtes, motorrijtuig en de bestuurder van dat tweewielige motorrijtuig en dat tweewielige motorrijtuig, door welke gedragingen gevaar op die weg werd veroorzaakt. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De strafbaarheid van het feit Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op. Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sanctie Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte is op een kruispunt linksaf geslagen en heeft daarbij een tegemoetkomende bestuurder van een motor geen voorrang verleend. Hierdoor is een aanrijding ontstaan waarbij het slachtoffer ernstige verwondingen heeft opgelopen. Het slachtoffer is meermalen geopereerd en zal blijvend letsel aan zijn heup overhouden. Verdachte wordt geen ernstige verkeersfout verweten mede gezien de op dat moment onoverzichtelijke situatie ter plaatse. Wel werd door deze aan de verdachte toe te rekenen gedragingen gevaar op de weg veroorzaakt dat grote gevolgen heeft gehad. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 26 november 2007, waaruit blijkt dat de verdachte een transactie van € 216,- van het CJIB aangeboden heeft gekregen voor overschrijding van de maximum snelheid op een weg buiten de bebouwde kom met 36 tot en met 44 km/u. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd-: - een werkstraf van 60 uur, te vervangen door 30 dagen hechtenis; - ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Nu de rechtbank in tegenstelling tot de officier van justitie het subsidiair ten laste gelegde bewezen acht, is de rechtbank van oordeel dat met een geldboete van na te melden hoogte kan worden volstaan. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en op het artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot betaling van een GELDBOETE van € 400,- (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 dagen. Dit vonnis is gewezen door mrs A.J.P. Schotman, W. Foppen en M.L. van der Bel, bijgestaan door mr. M.C. Grotenhuis als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 december 2007.