Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC1212

Datum uitspraak2007-12-12
Datum gepubliceerd2008-01-07
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers270254 / HA ZA 06-2802
Statusgepubliceerd


Indicatie

onbetaalde declaratie advocaat, beroep op onverschuldigde betaling, begrenzing begrotingsprocedure door Raad van Toezicht.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 270254 / HA ZA 06-2802 Uitspraak: 12 december 2007 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser in conventie, verweerder in reconventie, procureur en advocaat mr. R.W.F. Heijmeriks te Spijkenisse, - tegen - [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde in conventie, eiser in reconventie, procureur en advocaat mr. A. Rhijnsburger te Rotterdam. Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "[gedaagde]". 1 Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - dagvaarding d.d. 28 september 2006 en de door [eiser] overgelegde producties; - conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties; - tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 20 december 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast; - proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 14 maart 2007; - de ter gelegenheid van de comparitie van partijen zijdens [eiser] overgelegde brief d.d. 2 maart 2007 met bijlagen, en de zijdens [gedaagde] overgelegde brief d.d. 28 februari 2007 met bijlagen; - de stukken van het op 15 september 2006 ten verzoeke van [eiser] en ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslag. 2 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast: 2.1 [eiser] is werkzaam als advocaat. [gedaagde] heeft op 6 juni 2001 aan [eiser] opdracht gegeven tot het verlenen van rechtsbijstand in een arbeidsgeschil dat was ontstaan tussen [gedaagde] en diens werkgever. [eiser] heeft in het kader van deze opdracht werkzaamheden voor [gedaagde] verricht, onder meer bestaande uit het voeren van een aantal arbeidsrechtelijke procedures. 2.2 Partijen zijn overeengekomen dat [eiser] voor de door hem verrichte werkzaamheden definitieve facturen aan [gedaagde] zou zenden op het moment dat [gedaagde] over voldoende financiële middelen zou beschikken. 3 De vordering in conventie 3.1 De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 18.269,53, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 mei 2006 en met buitengerechtelijke incassokosten ad € 904,--, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, inclusief de beslagkosten. 3.2 Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd: - [eiser] heeft voor de door hem verrichte werkzaamheden in totaal € 87.544,01 inclusief kosten, verschotten en BTW aan [gedaagde] in rekening gebracht. Een bedrag van € 61.274,45 is door [eiser], conform de afspraak met [gedaagde] afgeboekt van een ten behoeve van [gedaagde] op de derdenrekening van [eiser] ontvangen bedrag van € 187.656,45. [gedaagde] dient derhalve thans nog te voldoen de somma van € 18.269,53; - bij een bespreking tussen partijen op 20 maart 2006 is [gedaagde] akkoord gegaan met betaling van dit bedrag; - [gedaagde] laat ondanks aanmaning en sommatie na dit bedrag te betalen; - [gedaagde] is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 12 mei 2006; - [eiser] heeft aanspraak op vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke kosten ad € 904,--. 4 Het verweer in conventie 4.1 Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding. 4.2 [gedaagde] heeft daartoe het volgende aangevoerd: - [eiser] heeft in totaal € 102.349,32 aan [gedaagde] in rekening gebracht,.en daarvan in totaal € 84.722,75 ontvangen; - [gedaagde] heeft voorafgaand aan onderhavige procedure bezwaar gemaakt tegen de omvang van de door [eiser] opgemaakte declaraties. [eiser] is niet-ontvankelijk in zijn vordering, aangezien hij zich dient te wenden tot de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Rotterdam (hierna: de RvT) met het verzoek zijn declaratie te begroten; - vanaf 2004 heeft [eiser] aan [gedaagde] geen enkel inzicht verschaft in het aantal uren verrichte werkzaamheden; - [eiser] heeft niet de overeengekomen uurtarieven in rekening gebracht, maar aanmerkelijk hogere; - de door [eiser] opgemaakte declaraties zijn excessief. 5 De vordering in reconventie 5.1 De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [eiser] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 40.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 december 2006, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. 5.2 Aan deze vordering heeft [gedaagde] naast hetgeen in conventie als verweer is aangevoerd, de volgende stellingen ten grondslag gelegd: - [gedaagde] heeft onverschuldigd aan [eiser] betaald. De RvT zal dienen te begroten hoeveel [eiser] aan [gedaagde] dient terug te betalen; - [gedaagde] heeft in afwachting van de begrotingsprocedure door de RvT aanspraak op een voorschot op het bedrag dat hij terug zal moeten ontvangen na begroting door de RvT; - [gedaagde] begroot dit voorschot op € 40.000,--; - gelet op de vordering van [gedaagde] dient het door [eiser] gelegde beslag te worden opgeheven. 6 Het verweer in reconventie 6.1 Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding. 6.2 Naast hetgeen [eiser] in conventie heeft betoogd, heeft hij daartoe het volgende aangevoerd: - van onverschuldigde betaling door [gedaagde] is geen sprake, aangezien [gedaagde] betaald heeft voor door [eiser] verrichte en gespecificeerde werkzaamheden; - [gedaagde] heeft betaald op basis van tussen hem en [eiser] gemaakte afspraken. 7 De beoordeling In conventie 7.1 [eiser] vordert van [gedaagde] betaling van een bedrag van € 18.269,53 terzake van nog niet betaalde declaraties voor verleende rechtsbijstand. [gedaagde] heeft verschuldigdheid van deze declaraties betwist en als meest vergaand verweer aangevoerd dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering, aangezien het geschil dient te worden voorgelegd aan de RvT. 7.2 Uitgangspunt is dat in een geschil over de hoogte van het bedrag van de declaratie van een advocaat in civiele zaken, dit bedrag ingevolge artikel 32 van de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken (hierna: WTBZ) begroot moet worden door de Raad van Toezicht in het arrondissement waar de advocaat werkzaam is. De rechtbank dient zich in een dergelijk geval onbevoegd te verklaren. De regels van de WTBZ kunnen niet worden toegepast in geschillen die niet de omvang van het gedeclareerde bedrag betreffen. In het onderhavige geschil heeft [eiser] aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat partijen tijdens een bespreking op 20 maart 2006 hebben afgesproken dat [gedaagde] het bedrag van € 18.269,53 aan [eiser] zou voldoen, maar dat [gedaagde] deze afspraak niet is nagekomen. [gedaagde] heeft het bestaan van deze afspraak gemotiveerd betwist. De rechtbank acht zich bevoegd van dit geschilpunt kennis te nemen, nu dit niet de omvang van het gedeclareerde bedrag, maar het al dan niet bestaan van een afspraak tot betaling betreft. 7.3 [eiser] heeft gesteld dat hij tijdens de bespreking van 20 maart 2006 met [gedaagde] heeft afgesproken dat deze het bedrag van € 18.269,53 aan [eiser] zou voldoen. [gedaagde] heeft gemotiveerd weersproken dat hij deze afspraak met [eiser] heeft gemaakt, zodat dit tussen partijen niet vaststaat. [eiser] heeft ten bewijze van zijn stelling de schriftelijke bevestiging van de bespreking aan [gedaagde], gedateerd 20 maart 2006, in het geding gebracht (productie 9 bij dagvaarding). Uit de inhoud van deze schriftelijke bevestiging kan echter niet worden afgeleid dat partijen tot bedoelde afspraak zijn gekomen. De rechtbank zal [eiser] ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv toelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij tijdens de bespreking van 20 maart 2006 met [gedaagde] heeft afgesproken dat [gedaagde] het bedrag van € 18.269,53 aan [eiser] zou voldoen. 7.4 Mocht [eiser] slagen in de bewijslevering dan is de vordering van [eiser] toewijsbaar, nu [gedaagde] de verschuldigdheid en de hoogte van de gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten niet heeft betwist. 7.5 Mocht [eiser] niet slagen in de bewijslevering dan zal de rechtbank zich, gelet op hetgeen hiervoor onder 7.2 is overwogen, alsnog onbevoegd verklaren van het geschil kennis te nemen, aangezien de overige geschilpunten tussen partijen alle de hoogte van de door [eiser] aan [gedaagde] gedeclareerde bedragen betreffen. 7.6 In afwachting van de bewijslevering houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan. In reconventie 7.7 [gedaagde] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij, in afwachting van de begrotingsprocedure bij de RvT, aanspraak maakt op een voorschot, omdat nu al vast staat dat [gedaagde] teveel heeft betaald aan [eiser]. [eiser] heeft gemotiveerd betwist dat [gedaagde] teveel heeft betaald. 7.8 Gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiser] kan niet reeds nu als vaststaand worden aangenomen dat [gedaagde] teveel aan [eiser] heeft betaald. Het is, gelet op het wettelijke systeem van de artikelen 32-40 WTBZ, aan de RvT, en niet aan de rechtbank, om in een geschil over de hoogte van de declaratie te bepalen of een cliënt teveel heeft betaald of niet, zodat deze vraag in onderhavige procedure niet kan en mag worden beantwoord. Nu [gedaagde] zijn vordering ten onrechte baseert op de stelling dat reeds vaststaat dat hij teveel aan [eiser] heeft betaald, is de vordering niet toewijsbaar. 7.9 Nu de vordering niet toewijsbaar is, bestaat er evenmin aanleiding tot opheffing van het door [eiser] gelegde beslag, als gevorderd door [gedaagde]. 7.10 De rechtbank zal [gedaagde] als de in het ongelijk te stellen partij veroordelen in de proceskosten aan de zijde van [eiser]. 8 De beslissing De rechtbank, in conventie alvorens verder te beslissen, draagt [eiser] op te bewijzen dat hij tijdens de bespreking van 20 maart 2006 met [gedaagde] heeft afgesproken dat [gedaagde] het bedrag van € 18.269,53 aan [eiser] zou voldoen; bepaalt dat indien [eiser] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. F. Aukema-Hartog; bepaalt dat de procureur van [eiser] binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in de maanden maart, april en mei 2008 en dat de procureur van [gedaagde] binnen dezelfde termijn opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald; bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd; houdt iedere verdere beslissing aan; in reconventie wijst de vordering af; veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op € 579,-- aan salaris voor de procureur. Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog. Uitgesproken in het openbaar. 548/544