Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC1388

Datum uitspraak2007-12-20
Datum gepubliceerd2008-01-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200705857/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Verweerder heeft bij besluit van 27 juni 2007, no. 2007/0197786 een vergunning onder voorschriften ingevolge de Ontgrondingenwet verleend aan [vergunninghouder] voor ontgrondingswerkzaamheden in het gebied plaatselijk bekend als De Dooze bij Kloosterhaar (gemeente Hardenberg).


Uitspraak

200705857/2. Datum uitspraak: 20 december 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer: [verzoekers], gevestigd te [plaats], en het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder. 1. Procesverloop Verweerder heeft bij besluit van 27 juni 2007, no. 2007/0197786 een vergunning onder voorschriften ingevolge de Ontgrondingenwet verleend aan [vergunninghouder] voor ontgrondingswerkzaamheden in het gebied plaatselijk bekend als De Dooze bij Kloosterhaar (gemeente Hardenberg). Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 14 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2007, beroep ingesteld. Voorts hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door [directeur], en F.J. van der Woude, werkzaam bij advies- en bemiddelingskantoor Projectplan Nederland, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F. Breure en ir. S.J. Bennema, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. G.J.A. Sigmond, werkzaam bij adviesbureau Sight, en [eigenaar] van [vergunninghouder]. Het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg is, met bericht, niet verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Verzoekers stellen dat zich onomkeerbare gevolgen zullen voordoen bij de inwerkingtreding van het besluit, nu in dat besluit de in 1990 aan hen verleende vergunning ingevolge de Ontgrondingenwet voor ontgrondingswerkzaamheden in bedoeld gebied De Dooze, wordt ingetrokken en verzoekers niet langer zand kunnen winnen op hun percelen in voornoemd gebied. Zij brengen onder meer bezwaren naar voren met betrekking tot bestaande winrechten, de vorm van taluds en een technisch rapport van Wiersma & partners. 2.3. De Voorzitter dient in de eerste plaats te bezien of is voldaan aan het vereiste van een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening en overweegt daartoe als volgt. 2.4. Ingevolge artikel 16 van de Ontgrondingenwet, voor zover thans van belang, treedt een beschikking op grond van Hoofdstuk II van deze wet tot verlening, wijziging of intrekking van een vergunning in werking met ingang van de dag na de dag waarop de termijn afloopt voor het indienen van een beroepschrift. Indien gedurende de termijn bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, treedt de beschikking niet in werking voordat op dat verzoek is beslist. Bij besluit van 27 juni 2007 heeft verweerder tevens de vergunning ingevolge de Ontgrondingenwet die bij besluit van 5 november 1990 aan verzoekers is verleend en bij besluit van 13 juli 2005 is gewijzigd, ingetrokken. Gelet op artikel 16 van voornoemde wet treedt het besluit van 27 juni 2007 in werking, en is de vergunning van verzoekers ingetrokken, indien het verzoek tot schorsing van dat besluit wordt afgewezen. De stelling van verweerder dat voornoemde vergunning van verzoekers pas ingetrokken moet worden geacht op het moment dat het besluit van 27 juni 2007 onherroepelijk is geworden door een uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure, is dan ook onjuist. De Voorzitter acht gelet op het bovenstaande een spoedeisend belang in zoverre aanwezig dat in het navolgende zal worden onderzocht of aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening. 2.5. De bezwaren van verzoekers betreffende bestaande winrechten, de vorm van taluds en een technisch rapport van Wiersma & partners, vergen nader onderzoek waarvoor deze procedure zich niet leent. In verband hiermee en gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het bestreden besluit, ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek toe te wijzen en de hierna vermelde voorlopige voorziening te treffen. 2.6. Verweerder dient ten aanzien van verzoekers op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 27 juni 2007, kenmerk no. 2007/0197786; II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 683,83 (zegge: zeshonderddrieëntachtig euro en drieëntachtig cent); het dient door de provincie Overijssel aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; III. gelast dat de provincie Overijssel aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van Staat. w.g. Kosto w.g. Vogel-Carprieaux Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2007 458.