Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC1564

Datum uitspraak2007-12-19
Datum gepubliceerd2008-01-15
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers1178-R-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schorsing van uitvoerbaarheid bij voorraad van alimentatieverplichting. In casu toegewezen vanwege noodtoestand aan de zijde van de alimentatieplichtige.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 19 december 2007 Rekestnummer. : 1178-R-07 Rekestnr. rechtbank : F1 RK 06-3038 [De man], wonende te [woonplaats], verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: de man, procureur mr. P. Quist, tegen [de vrouw], wonende te [woonplaats], verweerster in hoger beroep, hierna te noemen: de vrouw, procureur mr. J.S. Dijkstra. PROCESVERLOOP Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn beschikking van 28 november 2007, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking is de man toegelaten door middel van een getuigenverhoor het bewijs te leveren van zijn stelling dat de vrouw samenwoont met [een partner] als waren zij gehuwd. Voorts is iedere verdere beslissing aangehouden. Nadien zijn bij het hof ingekomen: - van de zijde van de man: faxberichten van respectievelijk 26 november 2007, 29 november 2007, 3 december 2007 en 6 december 2007, inclusief aanvullende stukken. - van de zijde van de vrouw: faxberichten van respectievelijk 19 november 2007, 29 november 2007 en 30 november 2007. Bij faxbericht van 26 november 2007 heeft de advocaat van de man, mr. L.P. Quist, verzocht om op zo kort mogelijke termijn op de voet van artikel 350 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv.) de uitvoerbaarverklaring van de bestreden beschikking te schorsen totdat het hof een definitieve beslissing neemt inzake de tussen partijen in geschil zijnde partneralimentatie. Bij faxbericht van 3 december 2007 heeft de advocaat van de man medegedeeld dat de man af ziet van het horen van getuigen en is nogmaals het verzoek gedaan om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te schorsen. Op 7 december 2007 is de zaak voor wat betreft de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad mondeling behandeld door mr. A.N. Labohm als raadsheer-commissaris. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. L.P. Quist, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. A.J.C. Nuijten. Partijen hebben het woord gevoerd, mr. Nuijten onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnota. BEOORDELING VAN HET VERZOEK 1. In geschil is de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking. 2. De man verzoekt de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen in afwachting van een definitieve beslissing inzake de partneralimentatie, nu de vrouw het mediation voorstel van de hand heeft gewezen en andermaal is overgegaan tot het leggen van executoriaal derdenbeslag, waardoor de man in een financiële noodsituatie geraakt. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt de man te veroordelen in de kosten van het geding. ONTVANKELIJKHEID 3. De vrouw stelt dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek omdat het niet op de juiste wijze is ingediend. De vrouw voert daartoe aan dat de man zijn verzoek bij faxbericht heeft ingediend terwijl het conform de wet bij nader verzoekschrift ingediend had moeten worden. Bovendien stelt de vrouw dat het verzoek van de man niet is onderbouwd, noch met bewijsstukken is gestaafd. Voorts stelt de vrouw dat zij in haar verdediging is geschaad, nu zij slechts anderhalve dag de tijd heeft gehad om zich voor te bereiden op de zitting, terwijl zij een verweertermijn van twee weken zou hebben gekregen indien de man zijn verzoek bij verzoekschrift had ingediend. Een dergelijke korte voorbereiding is volgens de vrouw in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor en een goede procesorde. Ook het feit dat de man één dag voor de zitting stukken aan de vrouw heeft doen toekomen is volgens de vrouw in strijd met een goede procesorde. De vrouw stelt dat zij die stukken niet meer met haar advocaat heeft kunnen bespreken en dat zij niet meer de mogelijkheid heeft gehad om zich terdege voor te bereiden op het voeren van verweer. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist. 4. Het hof beschouwt het faxbericht van de man van 26 november 2007 als een nader verzoek, nu het gemotiveerd is. Gezien de spoedeisendheid van de zaak, het feit dat de advocaat van de vrouw als verhinderdata van de diverse partijen heeft opgegeven alle dagen in de periode van 10 december 2007 tot 3 januari 2008, de vrouw ter zitting van het hof uitvoerig verweer heeft kunnen voeren en er op 14 november 2007 reeds een uitvoerige mondelinge behandeling is geweest inzake de tussen partijen in geschil zijnde partneralimentatie, acht het hof het onder deze omstandigheden geen schending van het fair-trial beginsel. De inhoud van de één dag voor de zitting door de man aan het hof en de wederpartij overgelegde stukken was naar het oordeel van het hof niet van dien aard dat de vrouw daardoor in haar verdediging zou zijn geschaad. Bovendien heeft de vrouw ter zitting van het hof op die stukken kunnen reageren. Gelet op het vorenstaande acht het hof de man ontvankelijk in zijn verzoek. VERZOEK 5. De man heeft vier omstandigheden aan zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad ten grondslag gelegd. Als eerste omstandigheid voert de man aan dat de beschikking van de rechtbank op een misslag berust. Uitgaande van de door de rechtbank in aanmerking genomen financiële gegevens komt de man op een veel lagere dan de door de rechtbank berekende draagkracht uit. Als tweede omstandigheid voert de man aan dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds de op 21 mei 2007 door de rechtbank gegeven beschikking. De man participeert in de vennootschap onder firma [de firma sub 1] en stelt dat hij vanaf juni 2007 geen opdrachten meer krijgt van één van zijn grootste opdrachtgevers, [de firma sub 2], ondanks het feit dat hij op 15 december 2004 een overeenkomst met [de firma sub 2] is aangegaan voor de duur van vijf jaar. Als gevolg hiervan is een groot deel van de omzet weggevallen en zijn twee vrachtwagencombinaties, waarvan er één door de man is aangekocht en één door [de firma sub 2], niet tot nauwelijks inzetbaar. Als derde omstandigheid voert de man de slechte financiële situatie van zijn onderneming aan. Hij stelt dat er sprake is van een zorgelijke situatie, gelet op het negatieve werkkapitaal, de kortlopende schulden en het in 2006 behaalde bedrijfsresultaat. Voorts verwijst de man naar de brief van een incassobureau, gedateerd 19 november 2007 (overgelegd als bijlage bij faxbericht van 6 december 2007), waarin een bedrag van € 53.592,84 van de man wordt gevorderd. Ter zitting heeft de man aangevoerd dat het te behalen resultaat over 2007, mede als gevolg van het wegvallen van [de firma sub 2] als opdrachtgever, minder zal zijn dan in 2006. Als vierde omstandigheid voert de man aan dat de vrouw misbruik van haar bevoegdheid maakt, nu zij de executie van de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 21 mei 2007 doorzet, ondanks het feit dat de man op grond van de door hem aan de vrouw toegezonden draagkrachtberekeningen heeft aangetoond dat hij niet in staat is om de door de rechtbank vastgestelde alimentatie te voldoen. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist. 6. Het hof overweegt als volgt. Schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad kan slechts indien tenuitvoerlegging van de betreffende uitspraak misbruik van executiebevoegheid oplevert. Daarvan kan sprake zijn indien de bestreden beschikking op een juridische of feitelijke misslag berust of indien er een noodtoestand ontstaat op grond van na de bestreden beschikking voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden. Het hof acht het aannemelijk dat een grote opdrachtgever van de man vanaf juni 2007 geen opdrachten meer verstrekt aan de man, met als gevolg dat twee vrachtwagencombinaties, die speciaal bestemd waren voor deze opdrachtgever, niet dan wel moeizaam kunnen worden ingezet voor de onderneming. Hoewel de man bij faxbericht van 6 december 2007 de tussentijdse jaarrekening van zijn onderneming per 31 juli 2007 heeft overgelegd en het bedrijfsresultaat in 2007 naar verwachting lager zal uitvallen dan in 2006, heeft de advocaat van de man ter zitting van het hof benadrukt dat uitgegaan moet worden van de jaarcijfers van 2006. Uit de jaarcijfers van 2006 blijkt dat het bedrijfsvermogen van de man per 31 december 2006 nog slechts € 37.848,- bedraagt en dat er sprake is van een negatief werkkapitaal, aangezien de kortlopende schulden de vlottende activa met een bedrag van € 317.980,- overstijgen. Voorts volgt uit de jaarcijfers van 2006 dat er een resultaat is behaald van € 43.429,- hetgeen bij helfte tussen de vennoten (de man en zijn zoon) moet worden gedeeld. Uit de brief van de accountant van de man (overgelegd als produktie 16 bij brief van 6 november 2007) blijkt dat de solvabiliteit van de onderneming in 2006 nog maar 4,6% bedroeg terwijl dat in 2005 nog 20% was. Gezien de waarneming ter zitting acht het hof de stelling van de vrouw, dat zij momenteel niet in staat is om in eigen levensonderhoud te voorzien, aannemelijk. De vrouw beschikt niet en kan naar het oordeel van het hof thans niet beschikken over een eigen inkomstenbron, zodat zij met betrekking tot haar kosten van levensonderhoud afhankelijk is van een bijdrage van de man. De vrouw heeft derhalve een zwaarwegend belang dat de man de vastgestelde alimentatieverplichting zal blijven voldoen. De man daarentegen heeft er een zwaarwegend belang bij dat de alimentatieverplichting voor de duur van het geding in hoger beroep wordt geschorst, teneinde de continuïteit van zijn onderneming te waarborgen, de dreiging van een faillissement tegen te gaan en de continuïteit voor zijn werknemers veilig te stellen. Gelet op het vorenstaande en het feit dat de onderneming van de man onvoldoende weerstandsvermogen heeft, is het hof van oordeel dat de man thans onvoldoende liquiditeit heeft om aan zijn alimentatieverplichting te voldoen en mede gelet op de niet (voldoende) weersproken stelling van de man dat een grote opdrachtgever van de onderneming [naam opdrachtgever] zich heeft teruggetrokken en de daarmee samenhangende terugloop van de omzet, komt het hof tot de conclusie dat de man zich thans in een noodtoestand bevindt, zodat zijn belang bij schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking zwaarder dient te wegen dan het belang van de vrouw bij uitvoerbaarheid daarvan. Een mogelijke discontinuïteit van de onderneming van de man zou niet alleen gevolgen hebben voor de man, maar ook voor zijn personeelsleden en mogelijk ook voor de vrouw. Het hof zal derhalve het verzoek van de man toewijzen. Gelet op het vorenstaande behoeven de overige stellingen van partijen geen bespreking meer. 7. Het hof ziet geen reden, zoals door de vrouw is verzocht, om de man te veroordelen in de kosten van het geding, en zal dat verzoek derhalve afwijzen. 8. Dit alles leidt tot de volgende beslissing. BESLISSING OP HET VERZOEK Het hof: schorst met ingang van heden de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking; wijst het meer of anders verzochte af; houdt iedere verdere beslissing aan. Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Pannekoek-Dubois en Van der Zanden, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2007.