Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC1574

Datum uitspraak2007-12-28
Datum gepubliceerd2008-01-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersVI 07/07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Deels toewijzen van de vordering tot achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling. In de artikelen 67, eerste lid, onder a, en 67a, tweede lid, onder 3, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat in geval van verdenking van overtreding van artikel 285 Wetboek van Strafrecht voorlopige hechtenis is toegelaten. Het hof ziet, mede gelet op de verklaringen zoals door veroordeelde bij het hof afgelegd, waarin hij de betreffende bedreigingen aan het adres van [aangever 2] niet ontkent, geen redenen om aan te nemen dat in hoger beroep geen veroordeling zal volgen.


Uitspraak

VI-nummer: 07/07 Uitspraak: 28 december 2007 Gerechtshof te Arnhem Kamer als bedoeld in artikel 67 van de wet op de rechterlijke organisatie. Het hof heeft te beslissen op de op 27 augustus 2007 ingekomen vordering van de officier van justitie te Den Haag van 27 augustus 2007, strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van: [VEROORDEELDE], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], thans gedetineerd in P.I. Zuid West – De Dordtse Poorten te Dordrecht. Het hof heeft ter openbare terechtzitting van 19 december 2007 gehoord de veroordeelde en de raadsvrouw van veroordeelde, mr C.R.D. Kommer, advocate te Den Haag, alsmede de advocaat-generaal bij dit hof, die heeft geconcludeerd de vordering van de officier van justitie strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling geheel toe te wijzen. Overwegingen Grondslag van de vordering De vordering strekt ertoe dat de vervroegde invrijheidstelling met betrekking tot de bij vonnis van 5 februari 2007 van de rechtbank te ‘s-Gravenhage opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, achterwege zal blijven. Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. Ernstige misdraging Uit de stukken van het dossier en het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting is het hof hierover het volgende gebleken. Op 3 augustus 2007 hebben [aangever 1], rechercheur/hoofdagent, en [aangever 2] aangifte gedaan van bedreiging door veroordeelde. Op grond hiervan is veroordeelde op 23 augustus 2007 aangehouden. Blijkens het vonnis van de rechtbank te ’s-Gravenhage is veroordeelde op 26 oktober 2007 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden terzake van het hem onder 1 en 2 tenlastegelegde, te weten telkens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De raadsvrouw van veroordeelde heeft aangevoerd dat bedreiging, zoals strafbaar gesteld in artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering, geen feit is waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Het hof merkt hieromtrent op dat in de artikelen 67, eerste lid, onder a, en 67a, tweede lid, onder 3, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat in geval van verdenking van overtreding van artikel 285 Wetboek van Strafrecht voorlopige hechtenis is toegelaten. Het hof is van oordeel dat de voornoemde feiten ernstige misdragingen vormen in de zin van artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. Het hof ziet, mede gelet op de verklaringen zoals door veroordeelde bij het hof afgelegd, waarin hij de betreffende bedreigingen aan het adres van [aangever 2] niet ontkent, geen redenen om aan te nemen dat in hoger beroep geen veroordeling zal volgen. Beoordeling van de vordering De ernst van de misdraging en de aard van de feiten rechtvaardigt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde voor een deel achterwege blijft. Het hof zal daarom de vordering van de officier van justitie deels toewijzen. Het hof heeft voorts, bij het vaststellen van de duur van het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling, in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, zoals daarvan is gebleken ter terechtzitting. Voor zover de verdediging met het noemen van de gezondheidsproblemen van veroordeelde een beroep heeft willen doen op eventuele detentieongeschiktheid van veroordeelde, is hiervan door het hof niet gebleken. Toegepaste wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 15a, 15b en 15c van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING: Het hof: - Wijst gedeeltelijk toe de vordering van de officier van justitie te Den Haag en bepaalt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde zal worden uitgesteld, in dier voege dat de vervroegde invrijheidstelling pas zal plaatsvinden 3 (drie) maanden na het tijdstip waarop die ten vroegste zou kunnen worden bevolen. Aldus gewezen door: mr H.G.W. Stikkelbroeck, voorzitter mrs J.I.M.W. Bartelds en F.J.H. Rutgers van der Loeff, raadsheren in tegenwoordigheid van mr N.D. ten Elshof, griffier en op 28 december 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken. Mr Rutgers van der Loeff is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen