Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC1803

Datum uitspraak2007-12-12
Datum gepubliceerd2008-01-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers355639
Statusgepubliceerd


Indicatie

zorgplicht bank bij uitvoering betalingsopdrachten, beroep op algemene bankvoorwaarden hoofdzaak en vrijwaring Cliënt van ABN AMRO en cliënte van ING spreken ABN AMRO respectievelijk ING aan tot schadevergoeding wegens het uitvoeren van onbevoegd gegeven betalingsopdrachten. Uitgangspunt is dat op een bank jegens haar cliënt een zorgplicht rust, zoals neergelegd in artikel 2 van de door zowel ABN AMRO als ING gehanteerde Algemene Bankvoorwaarden (ABV). Deze zorgplicht brengt met zich dat van de bank in beginsel mag worden verwacht dat zij geen betalingen verricht op grond van onbevoegd gegeven betalingsopdrachten. Het antwoord op de vraag of de opdrachten door de cliënt(e) zijn gegeven kan in het midden blijven, omdat het subsidiaire beroep van zowel ABN AMRO als ING op de artikelen 12 en 14 ABV slaagt. Volgens artikel 14 ABV zijn, in geval van verlies, diefstal of misbruik van overschrijvingsformulieren, de gevolgen daarvan voor rekening en risico van de klant, tot het moment waarop de bank mededeling van het verlies, de diefstal of het misbruik heeft ontvangen. Nu alle onderhavige betalingsopdrachten van voor de mededeling aan de banken dateren, komen de gevolgen daarvan in beginsel voor rekening van de cliënt(e). Dit zou volgens artikel 14 ABV slechts anders kunnen zijn, indien de cliënt(e) aantoont dat ABN AMRO/ING schuld te verwijten is. Dat sprake is van schuld aan de zijde van ABN AMRO/ING is echter niet gebleken. Daarbij komt dat de cliënt(e) ingevolge artikel 14 ABV gehouden was om ABN AMRO/ING terstond te informeren over het door hem/haar geconstateerde misbruik en dat de cliënt(e) op grond van artikel 12 ABV verplicht was, bij constatering van een onjuistheid in de rekeningafschriften, ABN AMRO/ING zo spoedig mogelijk daarvan in kennis te stellen. Dit heeft de cliënt(e) niet gedaan. Nu de vorderingen in de hoofdzaken worden afgewezen, zijn de vorderingen in vrijwaring evenmin toewijsbaar.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht Vonnis in gevoegde zaken van 12 december 2007 in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 355639 / HA ZA 06-3624 van A, wonende te, eiser, procureur: mr. J. de Wit, tegen de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V., gevestigd te Amsterdam, gedaagde, procureur: mr. J.A. Stal, en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 355641 / HA ZA 06-3625 van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A B.V., gevestigd te Zandvoort, eiseres, procureur: mr. J. de Wit, tegen de naamloze vennootschap ING BANK N.V., gevestigd te Amsterdam, gedaagde, procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 367240 / HA ZA 07-1043 van de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres in vrijwaring, procureur: mr. J.A. Stal, tegen B, wonende te, gedaagde in vrijwaring, procureur: mr. C.J. Blauw, en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 375245 / HA ZA 07-2012 van de naamloze vennootschap ING BANK N.V. gevestigd te Amsterdam, eiseres in vrijwaring, procureur: mr. H. Ouled Ali, tegen 1. B, wonende te, 2. C, wonende te, gedaagden in vrijwaring, procureur: mr. C.J. Blauw. Partijen zullen hierna A, ABN AMRO, A B.V., ING, B en C worden genoemd. 1. De procedure in de zaak 06-3624 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 26 oktober 2006, met producties; - de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring aan de zijde van ABN AMRO; - de conclusie van antwoord op de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring; - het extract uit het audiëntieblad van de rolzitting van 28 februari 2007, waaruit blijkt dat in het vrijwaringsincident aan ABN AMRO is vergund om B in vrijwaring te dagvaarden en in de hoofdzaak de zaak naar de rol is verwezen voor conclusie van antwoord; - de conclusie van antwoord, met producties; - het tussenvonnis van 6 juni 2007, waarbij in de zaken 06-3624, 06-3625 en 07-1043 een comparitie van partijen is gelast; - het proces-verbaal van comparitie van 11 oktober 2007, met de daarin vermelde stukken. 2. De procedure in de zaak 06-3625 2.1. - het tussenvonnis van 18 april 2007, met de daarin vermelde processtukken, waarbij in het voegingsincident de zaak is gevoegd met de zaak 06-3624, in het vrijwaringsincident aan ING is vergund om B en C in vrijwaring te dagvaarden en in de hoofdzaak de zaak naar de rol is verwezen voor beraad door de rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie van partijen; - het tussenvonnis van 6 juni 2007, waarbij in de zaken 06-3624, 06-3625 en 07-1043 een comparitie van partijen is gelast; - het proces-verbaal van comparitie van 11 oktober 2007, met de daarin vermelde stukken. 3. De procedure in de zaak 07-1043 3.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding in vrijwaring van 3 april 2007, met producties; - de conclusie van antwoord; - het tussenvonnis van 6 juni 2007, waarbij in de zaken 06-3624, 06-3625 en 07-1043 een comparitie van partijen is gelast; - het proces-verbaal van comparitie van 11 oktober 2007, met de daarin vermelde stukken. 4. De procedure in de zaak 07-2012 4.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de gelijkluidende dagvaardingen in vrijwaring van 12 juli 2007 respectievelijk 13 juli 2007, waarbij ING tevens een incidentele vordering tot rolvoeging ex artikel 222 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft gedaan, met producties; - de conclusie van antwoord in het incident in vrijwaring, met één productie; - het vonnis in het voegingsincident van 10 oktober 2007, waarbij de zaak is gevoegd met de zaken 06-3624, 06-3625 en 07-1043 en in de hoofdzaak gelijktijdig met de voornoemde zaken een comparitie van partijen is gelast; - het proces-verbaal van comparitie van 11 oktober 2007, met de daarin vermelde stukken. 5. Ten slotte is in alle zaken vonnis bepaald. 6. De feiten in de zaken 06-3624, 06-3625, 07-1043 en 07-2012 6.1. A, een man op leeftijd, geboren in 1925, is houder van een spaarrekening (met rekeningnummer 52.57.19.911) en een privérekening (met rekeningnummer 46.61.33.472) bij ABN AMRO. A B.V. is houdster van een zakelijke rekening (met rekeningnummer 69.74.84.157) en een spaarrekening (met rekeningnummer 68.17.25.834) bij ING. A is namens A B.V. tekeningsbevoegd. Zowel ABN AMRO als ING beschikt over een handtekeningkaart waarop A zijn handtekening heeft geplaatst. 6.2. Levenspartner van A was mevrouw D, met wie hij ook samenwoonde. D is op 2 augustus 2006 overleden. C is de dochter van D, B is de vriend van C. 6.3. In de periode van 10 november 2004 tot en met 29 december 2004 heeft ABN AMRO door middel van optisch leesbare overschrijvingsformulieren (verder overschrijvingsformulieren) opdracht gekregen tot het verrichten van overboekingen van de spaarrekening van A naar zijn privérekening. Vervolgens heeft ABN AMRO door middel van overschrijvingsformulieren opdracht gekregen om betalingen te verrichten vanaf de privérekening van A naar de girorekening van B. Voor zover voor deze procedure van belang hebben vanaf de privérekening van A de navolgende betalingen op de girorekening van B plaatsgevonden: 15 november 2004 EUR 50.000,--; 23 november 2004 EUR 75.000,--; 7 december 2004 EUR 25.000,--; 10 december 2004 EUR 25.000,--; 29 december 2004 EUR 6.000,--. 6.4. In de periode van 27 oktober 2004 tot en met 4 januari 2005 is aan ING door middel van overschrijvingsformulieren opdracht gegeven tot het verrichten van betalingen van de bankrekening van A B.V. op rekeningen van B, C en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Solutions B.V. (verder Solutions), een verslavingskliniek. Voorts heeft ING op 4 januari 2005 een telefonische betaalopdracht gekregen tot betaling vanaf de bankrekening van A B.V. op de rekening van B. Voor zover voor deze procedure van belang, hebben vanaf de bankrekening van A B.V. de navolgende betalingen plaatsgevonden: 27 oktober 2004 EUR 18.895,50 aan Solutions; 28 oktober 2004 EUR 10.000,-- aan B; 30 oktober 2004 EUR 5.000,-- aan C; 4 januari 2005 EUR 51.000,-- aan B. 6.5. A heeft ABN AMRO bij brief van 21 maart 2005 in kennis gesteld van misbruik van zijn bankbescheiden. ABN AMRO is bij brief van 7 juli 2005 door de toenmalige raadsman van A aansprakelijk gesteld voor de als gevolg van onrechtmatige overschrijvingen door A geleden schade. Volgens deze brief is in totaal een bedrag ad EUR 181.000,-- zonder toestemming van A op de rekening van B overgemaakt. 6.6. A heeft op 26 april 2005 aangifte gedaan bij de politie Kennemerland/Zandvoort van diefstal c.q. verduistering, alsmede van oplichting en valsheid in geschrifte. Kort gezegd behelst zijn aangifte het volgende. D en hij zijn op 26 oktober 2004 door C en B tegen hun wil meegenomen uit hun woning, eigendom van D, te Zandvoort. D is vervolgens - naar hij achteraf heeft vernomen - naar een alcohol ontwenningskliniek in Duitsland gebracht en is pas begin januari 2005 uit Duitsland teruggekeerd. A zelf heeft in die periode bij C en B moeten verblijven, hetgeen hij als een vorm van dwang heeft ervaren. In deze periode is zijn woning in Zandvoort geheel leeggehaald, waarbij ook zijn bankbescheiden en overschrijvingsformulieren zijn weggenomen. A denkt dat dit door B en C is gedaan. In dezelfde periode zijn grote bedragen afgeboekt van zijn bankrekeningen bij ING en ABN AMRO. Van zijn ING spaarbankrekeningnummer werd tweemaal een bedrag overgeboekt, te weten eenmaal EUR 51.000,-- en eenmaal EUR 50.000,--. Deze bedragen zijn zonder zijn toestemming overgeboekt naar zijn rekening-courantrekening bij ING en vervolgens overgeschreven naar een postbankrekening op naam van B. Van de ABN AMRO bankrekening werden eveneens bedragen afgeschreven, te weten een bedrag van in totaal EUR 181.000,--. Deze bedragen werden overgeschreven naar een bankrekeningnummer dat volgens A van B of van diens onderneming was. B heeft voor A in die tijd een woning gezocht in Amsterdam. Samen hebben zij diverse woningen bekeken en uiteindelijk een woning gehuurd. Toen D op 4 januari 2005 terugkwam uit Duitsland bleek haar woning in Zandvoort geheel ontruimd en is zij bij A in Amsterdam ingetrokken. 6.7. Naar aanleiding van de aangifte van A is geen vervolging tegen B en/of C gestart; de zaak is geseponeerd. 6.8. A B.V. heeft bij brief van haar toenmalige raadsman van 7 juli 2005 ING aansprakelijk gesteld voor de als gevolg van onrechtmatige overschrijvingen door haar geleden schade. Volgens deze brief is in totaal een bedrag ad EUR 101.000,-- (bestaand uit een overboeking van EUR 51.000,00 en een overboeking van EUR 50.000,00) zonder toestemming van A op de rekening van B overgemaakt. 6.9. Zowel op de relatie tussen A en ABN AMRO als op de relatie tussen A B.V. en ING zijn de Algemene Bankvoorwaarden (hierna ABV) van toepassing. Voor zover voor deze procedure van belang luiden deze voorwaarden: “Artikel 2 Zorgplicht van de bank De bank dient bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen. (…) (…) Artikel 12 Controle bankbescheiden (…) De cliënt is verplicht de door de bank aan hem gezonden bevestigingen, rekeningafschriften, nota’s of andere opgaven terstond na ontvangst te controleren. Voorts dient de cliënt te controleren of door of namens hem gegeven opdrachten door de bank juist en volledig zijn uitgevoerd. Bij constatering van een onjuistheid of onvolledigheid is de cliënt verplicht de bank daarvan zo spoedig mogelijk in kennis te stellen. (…) Artikel 14 Verlies etc. van formulieren De cliënt dient de door de bank aan hem ter beschikking gestelde formulieren, informatiedragers en communicatiemiddelen zorgvuldig te bewaren en te behandelen. Indien de cliënt enige onregelmatigheid zoals verlies, diefstal of misbruik met betrekking tot die formulieren of communicatiemiddelen constateert, dient hij daarvan terstond mededeling te doen aan de bank. Tot het moment waarop de bank deze mededeling ontvangt, zijn de gevolgen van het gebruik van die formulieren, informatiedragers of communicatiemiddelen voor rekening en risico van de cliënt, tenzij de cliënt aantoont dat de bank schuld te verwijten is. Daarna zijn die gevolgen voor rekening en risico van de bank, tenzij de bank aantoont, dat de cliënt opzet of grove schuld te verwijten is.” 7. Het geschil in de zaak 06-3624 7.1. A vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, ABN AMRO te veroordelen aan hem te betalen EUR 181.000,--, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van de onrechtmatige uitbetalingen door ABN AMRO, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de voldoening. Voorts vordert A veroordeling van ABN AMRO tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad EUR 2.500,--, alsmede veroordeling van ABN AMRO in de kosten van de procedure. 7.2. A legt, onder verwijzing naar de hiervoor vermelde vaststaande feiten, kort gezegd het volgende aan zijn vordering ten grondslag. B heeft, zonder dat A daarvoor opdracht dan wel toestemming heeft gegeven, met behulp van overschrijvingsformulieren, die kennelijk waren voorzien van een valse handtekening, de onder 6.3. bedoelde bedragen, in totaal een bedrag ad EUR 181.000,--, onrechtmatig van de bankrekening van A bij ABN AMRO doen afschrijven. ABN AMRO is, door deze betalingen uit te voeren, jegens A tekortgeschoten in de op grond van artikel 2 ABV op haar rustende zorgplicht. ABN AMRO had zich ervan behoren te vergewissen dat de betaalopdrachten door A zelf werden gegeven. ABN AMRO draagt, gelet op het bepaalde in artikel 14 ABV, het risico van de verwerking van de betaalopdrachten, waarbij valselijk gebruik is gemaakt van de handtekening van A. 7.3. ABN AMRO voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. in de zaak 07-1043 7.4. ABN AMRO vordert veroordeling van B bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van al hetgeen waartoe zij als gedaagde in de hoofdzaak (rolnummer 06-3624) mocht worden veroordeeld, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der betaling door ABN AMRO aan A, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der betaling door B aan ABN AMRO. ABN AMRO vordert verder veroordeling van B in de kosten van deze procedure. 7.5. ABN AMRO legt, onder verwijzing naar de vaststaande feiten, aan haar vordering het volgende ten grondslag. In de hoofdzaak wordt zij door A aangesproken tot schadevergoeding ad EUR 181.000,--, wegens door haar verrichte betalingen naar het rekeningnummer van B. A heeft in de hoofdzaak gesteld dat hij geen opdracht heeft gegeven tot deze betalingen en dat B onbevoegd een valse handtekening van A op de overschrijvingsformulieren heeft geplaatst. In het geval de rechtbank in de hoofdzaak oordeelt dat de overboekingsopdrachten niet door A zijn gegeven, dan moet het ervoor worden gehouden dat B deze handtekening heeft vervalst. B heeft aldus onrechtmatig jegens haar gehandeld. De als gevolg hiervan door haar geleden schade bestaat uit het bedrag dat zij in de hoofdzaak aan A zal moeten vergoeden, tot maximaal EUR 181.000,--. B is gehouden deze schade te vergoeden. Voor zover de rechtbank mede oordeelt dat niet B de handtekening op de overschrijvingsformulieren heeft vervalst geldt dat B in elk geval ongerechtvaardigd is verrijkt door de betalingen op zijn girorekening. B dient dan volgens ABN AMRO uit dien hoofde de door haar geleden schade ad maximaal EUR 181.000,-- aan haar te vergoeden. Zij is tot dit bedrag verarmd. 7.6. B voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. in de zaak 06-3625 7.7. A B.V. vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, ING te veroordelen aan haar te betalen EUR 84.895,50, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van de onrechtmatige uitbetalingen door ING, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de voldoening. Voorts vordert A B.V. veroordeling van ING tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad EUR 1.500,--, alsmede veroordeling van ING in de kosten van de procedure. 7.8. A B.V. legt, onder verwijzing naar de vaststaande feiten, aan voormelde vordering kort gezegd het volgende ten grondslag. B heeft, zonder dat A daarvoor opdracht dan wel toestemming heeft gegeven, met behulp van overschrijvingsformulieren, die kennelijk waren voorzien van een valse handtekening, en door een telefonische overboeking de onder 6.4. bedoelde bedragen, in totaal een bedrag ad EUR 84.895,50, onrechtmatig van de bankrekening van A B.V. doen afschrijven. ING is door deze betalingen uit te voeren jegens A B.V. tekortgeschoten in de op grond van artikel 2 ABV op haar rustende zorgplicht. ING had zich ervan behoren te vergewissen dat de betaalopdrachten door A zelf werden gegeven. ING draagt, gelet op het bepaalde in artikel 14 ABV, het risico van de verwerking van de betaalopdrachten, waarbij valselijk gebruik is gemaakt van de handtekening/identiteit van A. 7.9. ING voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. in de zaak 07-2012 7.10. ING vordert veroordeling van B en C bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: A. tot betaling van al hetgeen waartoe ING in de hoofdzaak (rolnummer 06-3625) jegens A B.V. mocht worden veroordeeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop zij deze zal zijn verschuldigd, althans vanaf 25 juni 2007 respectievelijk 27 juni 2007, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten; B. tot vergoeding van haar werkelijke kosten voor het voeren van verweer in de hoofdzaak, inclusief een veroordeling van B en C in de kosten van de procedure in de hoofdzaak en deze procedure. 7.11. ING legt, onder verwijzing naar de vaststaande feiten, aan haar vordering het volgende ten grondslag. Zij is in de hoofdzaak door A B.V. aangesproken tot vergoeding van door haar geleden schade. Indien de rechtbank concludeert dat ING aansprakelijk is, dan zijn ING, B en C op grond van artikel 6:102 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) hoofdelijk aansprakelijk. Omdat A B.V. uitsluitend ING heeft aangesproken kan zij in de onderlinge verhouding met B en C op grond van artikel 6:102 lid 1 jo. 6:10 en 6:101 BW, hetgeen zij heeft betaald geheel op hen verhalen. B en C zijn immers verantwoordelijk geweest voor de ontvoering van A en zij hebben zonder toestemming en medeweten van A bedragen van de bankrekening van A B.V. overgeschreven naar, onder meer, hun eigen bankrekeningen en naar de bankrekening van Solutions. ING moet in de hoofdzaak kosten maken voor het voeren van verweer. B en C zijn op grond van artikel 6:96 lid 2 BW en 6:10 lid 3 BW gehouden tot vergoeding van deze kosten aan ING. Omdat de kosten vooralsnog niet exact kunnen worden vastgesteld, dienen zij bij staat te worden opgemaakt en te worden vereffend volgens de wet. C en B zijn bij brief van respectievelijk 25 juni 2007 en 27 juni 2007 door ING aansprakelijk gesteld voor de door haar te lijden schade. Zij zijn gehouden tot vergoeding van de door ING aan A B.V. te betalen wettelijke rente, vanaf de datum waarop ING deze is verschuldigd, dan wel vanaf 25 juni 2007, respectievelijk 27 juni 2007, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening en buitengerechtelijke kosten. 7.12. B en C voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 8. De beoordeling in de zaak 06-3624 8.1. In deze zaak is aan de orde of ABN AMRO jegens A is tekortgeschoten in haar zorgplicht en of zij dientengevolge jegens hem schadeplichtig is. 8.2. Uitgangspunt is dat op ABN AMRO als bank jegens A, als haar cliënt, een zorgplicht rust, zoals neergelegd in artikel 2 ABV. Deze zorgplicht brengt met zich dat van ABN AMRO in beginsel mag worden verwacht dat zij geen betalingen verricht op grond van onbevoegd gegeven betalingsopdrachten. 8.3. ABN AMRO heeft zich primair erop beroepen dat de betalingsopdrachten wel degelijk van A afkomstig zijn geweest. Op basis van de door A zelf geschetste feiten en omstandigheden valt volgens ABN AMRO niet uit te sluiten dat de achtergrond van de vordering een heel andere is, die gelegen is in de persoonlijke/familiale sfeer. Het antwoord op de vraag of de of de opdrachten door A zijn gegeven kan evenwel in het midden blijven, omdat het hierna te bespreken subsidiaire beroep van ABN AMRO op de artikelen 12 en 14 ABV slaagt. 8.4. Volgens artikel 14 ABV zijn, in geval van verlies, diefstal of misbruik van formulieren als de onderhavige overschrijvingsformulieren, de gevolgen daarvan voor rekening en risico van de klant, tot het moment waarop ABN AMRO mededeling van het verlies, de diefstal of het misbruik heeft ontvangen. Dit betekent dat, ook als de stellingen van A met betrekking tot het misbruik van zijn bankbescheiden zouden worden gevolgd, dit misbruik in elk geval tot 21 maart 2005 voor zijn rekening en risico dient te komen. Eerst bij brief van die datum heeft hij ABN AMRO immers van het misbruik op de hoogte gesteld. Nu alle onderhavige betalingsopdrachten van voor 21 maart 2005 dateren, komen de gevolgen daarvan in beginsel voor zijn rekening. Dit zou volgens artikel 14 ABV slechts anders kunnen zijn, indien A aantoont dat ABN AMRO schuld te verwijten is. Dat sprake is van schuld aan de zijde van ABN AMRO is echter niet gebleken. Volgens ABN AMRO vertoonden de handtekeningen op de overschrijvingsformulieren, als deze niet door A zouden zijn gezet, niet een zodanige afwijking van de bij haar bekende handtekening dat zij tot nader onderzoek zou zijn gehouden. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft ABN AMRO nader toegelicht dat zij ter controle van de handtekeningen een systeem hanteert, waarbij standaard de op een overschrijvingsformulier geplaatste handtekening wordt gematcht met de handtekening op de handtekeningenkaart. Als de handtekening er bij die controle uitvalt wordt de overschrijving altijd handmatig afgewikkeld. Dit kan, aldus ABN AMRO, inhouden dat een nadere autorisatie of nadere controle dient plaats te vinden. Onbetwist staat echter vast dat het controlesysteem bij de overschrijvingsformulieren van A geen afwijkingen heeft geconstateerd. Gelet op het voorgaande lag het op de weg van A, die dient aan te tonen dat van schuld aan de zijde van ABN AMRO sprake was, om zijn stelling, dat uit de overschrijvingsformulieren blijkt dat de handtekening daarop niet van A is, nader te onderbouwen. Zo mocht van hem worden verwacht dat hij inzichtelijk maakte op welke punten volgens hem de handtekening op de overschrijvingsformulieren afwijkt van zijn eigen handtekening en dat hij nader onderbouwde op grond waarvan van hij meent dat ABN AMRO bij haar handtekeningcontrole tekort is geschoten. Dit heeft hij niet gedaan, zodat aan zijn stelling op dit punt als onvoldoende onderbouwd wordt voorbijgegaan. 8.5. Naar het oordeel van de rechtbank bestonden voor nader onderzoek naar de overboekingen geen andere indicaties. Ook de grootte van de bedragen die werden overgeboekt naar B noopten daar niet toe. Onweersproken staat immers vast dat A op 2 augustus 2004 in persoon aan de balie van de ABN AMRO is verschenen om opdracht te geven tot overboeking van een bedrag van EUR 75.000,-- naar de rekening van B. Gelet op deze eerdere betaling behoefden de daarop volgende overboekingen (die de hoogte van de hiervoor bedoelde betaling niet overtroffen) bij ABN AMRO geen verbazing te wekken en aanleiding te vormen voor een extra controle. 8.6. Daarbij komt dat A ingevolge artikel 14 ABV gehouden was om ABN AMRO terstond te informeren over het door hem geconstateerde misbruik en dat hij op grond van artikel 12 ABV verplicht was, bij constatering van een onjuistheid in zijn rekeningafschriften, ABN AMRO zo spoedig mogelijk daarvan in kennis te stellen. Zelfs als voor wat betreft de door hem gestelde ‘ontvoering’ zijn aangifte bij de politie zou worden gevolgd, moet worden aangenomen dat A in elk geval vanaf 4 januari 2005 weer ‘in vrijheid’ was en het hem vrijstond ABN AMRO van het misbruik op de hoogte te stellen. ABN AMRO is echter eerst bij brief van 21 maart 2005, ruim tweeënhalve maand na zijn herwonnen vrijheid, hiervan op de hoogte gesteld. Dat A, zoals namens hem ter comparitie van partijen is betoogd, in januari 2005 eerst veel heeft moeten regelen om de gang van alledag te hervatten en het daardoor enige tijd heeft geduurd voordat hij ABN AMRO van het misbruik op de hoogte kon stellen is een omstandigheid die in zijn risicosfeer ligt. Vorenstaande brengt met zich dat, als al van misbruik zoals door A gesteld sprake zou zijn, de gevolgen daarvan voor rekening van A dienen te blijven. 8.7. Gelet op het hiervoor overwogene zal de vordering worden afgewezen. 8.8. A zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van ABN AMRO. Nu ABN AMRO voldoende belang had bij het instellen van de vordering in vrijwaring, dient A ook te worden veroordeeld in de kosten waarin ABN AMRO in de vrijwaringszaak zal worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN AMRO in de hoofdzaak, inclusief het vrijwaringsincident, worden tot aan deze uitspraak begroot op EUR 4.035,-- wegens vast recht en EUR 3.294,-- wegens salaris procureur, tezamen EUR 7.329,--. De kosten waarin ABN AMRO in de vrijwaringszaak zal worden veroordeeld, worden tot aan deze uitspraak begroot op EUR 1.136,-- wegens vast recht en EUR 904,-- wegens salaris procureur, tezamen EUR 2.040,--. in de zaak 07-1043 8.9. Gelet op de beslissing in de hoofdzaak moet de vordering in de vrijwaringszaak worden afgewezen. 8.10. ABN AMRO zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van B begroot op EUR 1.136,-- wegens vast recht en EUR 904,-- wegens salaris procureur, tezamen EUR 2.040,--. in de zaak 06-3625 8.11. In deze zaak staat ter beoordeling of ING jegens A B.V. is tekortgeschoten in haar zorgplicht en of zij dientengevolge schadeplichtig is. Bij de beantwoording van deze vraag strekt hetgeen hiervoor onder r.o. 8.2. is overwogen tot uitgangspunt. 8.12. ING heeft primair betwist dat zij de overschrijvingen heeft verricht zonder opdracht dan wel toestemming van A B.V. Volgens ING is van vervalste handtekeningen geen sprake, zoals ook uit onderzoek van de politie en Interseco, een door de verzekeraar van A ingeschakeld onderzoeksbureau, is gebleken. Het antwoord op de vraag of de of de opdrachten door A B.V. zijn gegeven kan evenwel in het midden blijven. Ook in deze zaak slaagt het beroep dat ING – subsidiair – heeft gedaan op de artikelen 12 en 14 ABV. Daartoe wordt het volgende overwogen. 8.13. Artikel 14 ABV (zie hiervoor onder 8.4) brengt met zich dat, als de stellingen van A met betrekking tot het misbruik van zijn bankbescheiden juist zijn, dit misbruik tot het moment van mededeling daarvan voor haar eigen rekening en risico dient te komen. Of A B.V. - zoals zij stelt - bij brief van 21 maart 2005 ING van het misbruik op de hoogte heeft gesteld, dan wel eerst bij brief van 7 juli 2007 – zoals ING stelt – is in dit verband niet relevant. Vaststaat dat de onderhavige betalingsopdrachten hoe dan ook dateren van voor de mededeling aan ING, zodat de gevolgen daarvan in beginsel voor rekening van A B.V. komen. Slechts indien A B.V. aantoont dat ING schuld te verwijten is, komen volgens artikel 14 ABV de gevolgen van het misbruik niet voor haar rekening. Voor zover bij de overboekingen gebruik is gemaakt van overschrijvingsformulieren is naar het oordeel van de rechtbank van schuld aan de zijde van ING echter niet gebleken. Volgens ING weken de handtekeningen op de overschrijvingsformulieren niet af van de bij haar bekende handtekening. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft ING nader toegelicht dat zij eenzelfde controlesysteem van de handtekeningen als ABN AMRO hanteert (zie onder 8.4). Onbetwist staat ook hier vast dat het controlesysteem van ING bij de overschrijvingsformulieren van A B.V. geen afwijkingen heeft geconstateerd. ING heeft bovendien voorafgaand aan de comparitie van partijen een kopie van de bij haar geregistreerde handtekeningkaart van A B.V. en een kopie van een van de in geding zijnde overschrijvingsformulieren in het geding gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank valt ook daaruit op het eerste gezicht niet af te leiden dat de handtekening op het overschrijvingsformulier vervalst was, zodat niet zonder meer kan worden aangenomen dat, zoals A B.V. stelt, uit de overschrijvingsformulieren moet blijken dat de handtekening daarop niet van A is. A B.V. heeft hiertegenover onvoldoende aangevoerd om aan te kunnen nemen dat ING ter zake de controle van de overschrijvingsformulieren een verwijt valt te maken. 8.14. Voor wat betreft de uitgevoerde telefonische overboeking heeft ING ter comparitie toegelicht hoe zij daarmee omgaat. Zij heeft dit verband aangevoerd dat de naam en het rekeningnummer worden gecontroleerd en dat vervolgens, later op de dag, wordt teruggebeld naar het bij ING bekende huistelefoonnummer van de cliënt. Aan de cliënt wordt dan standaard gevraagd om de boeking te herhalen. Als deze wordt herhaald en de boeking matcht met de eerder gegeven opdracht, dan wordt de opdracht uitgevoerd. ING stelt voorts dat uit haar gegevens blijkt dat in dit geval na de telefonische opdracht op 4 januari 2005 is teruggebeld naar het telefoonnummer van A in Zandvoort en dat de telefoon toen door A is beantwoord. Namens A – die zelf niet ter comparitie aanwezig was – is ter comparitie aangevoerd dat A op 4 januari 2005 niet in Zandvoort was en dus de opdracht niet gegeven kan hebben. Uit hetgeen door A B.V. omtrent de telefonische overboeking is aangevoerd valt echter niet af te leiden dat ING ter zake de afhandeling van deze opdracht, als deze al niet door A (B.V.) gegeven is, een verwijt valt te maken. Gelet op de door ING geschetste gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat ING niet op onzorgvuldige wijze tot de overboeking is overgegaan. 8.15. Daarbij is van belang dat onvoldoende is gesteld of gebleken dat voor nader onderzoek naar de overboekingen andere indicaties bestonden. ING heeft betwist dat de afgeschreven bedragen voor A B.V. uitzonderlijk hoog waren. A B.V. heeft daarna haar stelling dat het in totaal afgeschreven bedrag, althans in elk geval de opdracht van EUR 51.000,00, uitzonderlijk hoog was niet nader toegelicht, zodat deze stelling als onvoldoende onderbouwd wordt gepasseerd. 8.16. Bij dit alles komt dat A B.V. ingevolge artikel 14 ABV gehouden was om ING terstond te informeren over het door haar geconstateerde misbruik en dat zij op grond van artikel 12 ABV gehouden was, bij constatering van een onjuistheid in haar rekeningafschriften, ING zo spoedig mogelijk daarvan in kennis te stellen. Ook als voor wat betreft de door haar gestelde ‘ontvoering’ de aangifte van A bij de politie zou worden gevolgd, moet worden aangenomen dat A in elk geval vanaf 4 januari 2005 weer ‘in vrijheid’ was en dat het haar, althans A, vrijstond ING van het misbruik op de hoogte te stellen. ING is echter pas geruime tijd na het gestelde misbruik (volgens A B.V. bij brief van 21 maart 2005, volgens ING bij brief van 7 juli 2005) hiervan op de hoogte gesteld. Dat A, zoals namens hem ter comparitie van partijen is betoogd, in januari 2005 eerst veel heeft moeten regelen om de gang van alledag te hervatten en het daardoor enige tijd heeft geduurd voordat hij ING van het misbruik op de hoogte kon stellen is een omstandigheid die in zijn risicosfeer ligt. Vorenstaande brengt met zich dat, als al van misbruik zoals door A B.V. gesteld sprake zou zijn, de gevolgen daarvan voor haar rekening dienen te blijven. 8.17. Gelet op het hiervoor overwogene zal de vordering worden afgewezen. 8.18. A B.V. zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van ING. Nu ING voldoende belang had bij het instellen van de vordering in vrijwaring, dient A B.V. ook te worden veroordeeld in de kosten waarin ING in de vrijwaringszaak zal worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ING in de hoofdzaak, inclusief het vrijwaringsincident, worden tot aan deze uitspraak begroot op EUR 1.900,-- wegens vast recht en EUR 2.240,-- wegens salaris procureur, tezamen EUR 4.140,--. De kosten waarin ING in de vrijwaringszaak zal worden veroordeeld, worden tot aan deze uitspraak begroot op EUR 1.136,-- wegens vast recht en EUR 904,-- wegens salaris procureur, tezamen EUR 2.040,--. De door ING gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met ingang van 14 dagen na het wijzen van dit vonnis. in de zaak 07-2012 8.19. Gelet op de beslissing in de hoofdzaak moet de vordering in de vrijwaringszaak worden afgewezen. 8.20. ING zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van B begroot op EUR 1.136,-- wegens vast recht en EUR 904,-- wegens salaris procureur, tezamen EUR 2.040,--. 9. De beslissing De rechtbank in de zaak 06-3624 9.1. wijst de vordering af; 9.2. veroordeelt A in de kosten van deze procedure, waaronder de kosten in het vrijwaringsincident en de vrijwaringszaak, aan de zijde van ABN AMRO tot op heden begroot op EUR 9.369,--; in de zaak 07-1043 9.3. wijst de vordering af; 9.4. veroordeelt ABN AMRO in de kosten van deze procedure aan de zijde van B tot op heden begroot op EUR 2.040,--; in de zaak 06-3625 9.5. wijst de vordering af; 9.6. veroordeelt A B.V. in de kosten van deze procedure, waaronder de kosten in het vrijwaringsincident en de vrijwaringszaak, aan de zijde van ING tot op heden begroot op EUR 6.180,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de dag van uitspraak van dit vonnis tot aan de dag der voldoening; 9.7. verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad; in de zaak 07-2012 9.8. wijst de vordering af; 9.9. veroordeelt ING in de kosten van deze procedure aan de zijde van B en C tot op heden begroot op EUR 2.040,--. Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2007.?