Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC1938

Datum uitspraak2008-01-16
Datum gepubliceerd2008-01-16
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers126041 / HA ZA 06-1343
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overnemende notarissen spreken hun gedefungeerde ambtgenoot aan omdat na overname onjuistheden/onrechtmatigheden gebleken zouden zijn. Die onjuistheden/onrechtmatigheden zijn niet in voldoende mate gebleken, waarbij evenmin voldoende aannemelijk is dat de overnemende notarissen daarvan de gevolgen hebben ondervonden dan wel zullen ondervinden. Tot slot is de voorgewende schade onvoldoende gebleken.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 126041 / HA ZA 06-1343 Vonnis van 16 januari 2008 in de zaak van 1. de besloten vennootschap SOCIETAS REGENDI ET ADMINISTRANDI B.V., gevestigd te IJsselmuiden, 2. de besloten vennootschap SEMPER DILIGENTIA B.V., gevestigd te Kampen, 3. de besloten vennootschap HOLLE BOLLE GIJS BEHEER B.V., gevestigd te Apeldoorn, eiseressen, handelende onder de naam “IJsseloevers Notarissen”, procureur mr. J.P. van Dijk, advocaat mr. W.J.M. Messelink te Nijmegen, tegen [gedaagde], wonende te [plaats], gedaagde, procureur mr. B. van de Kam. Partijen zullen hierna IJsseloevers en [gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure Het verloop van de procedure blijkt uit het incidenteel vonnis van 11 juli 2007. Vervolgens heeft [gedaagde] gedupliceerd. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten a. [gedaagde] heeft tot 1 oktober 2001 in [plaats] voor eigen rekening en risico een notarispraktijk gevoerd, onder meer gericht op de agrarische sector. b. Per 1 oktober 2001 heeft [gedaagde] deze praktijk inclusief onderhanden werk aan IJsseloevers overgedragen tegen een overnamesom van Hfl. 800.000,00, (€ 363.024,17) waarvan een gedeelte van Hfl. 600.000,00 (€ 272.268,12) voor ‘goodwill’. De koopsom is op 1 april 2002 door IJsseloevers aan [gedaagde] voldaan. c. Na 1 oktober 2001 heeft [gedaagde] zijn notarispraktijk voor rekening en risico van IJsseloevers voortgezet, waarna per 1 juli 2002 voor hem een opvolger is benoemd en [gedaagde] zijn werkzaamheden heeft beëindigd. Het overnameprotocol is eind december 2002 opgemaakt. d. Met betrekking tot de overname van de praktijk van [gedaagde] door IJsseloevers is op 15 mei 2001 een verslag opgemaakt van het gesprek tussen partijen van 9 mei 2001. Dat verslag verwoordt dat het niet de onderhandelingen maar wel de tot stand gekomen overeenkomst tussen partijen weerspiegelt. e. In 2003 heeft de FIOD-ECD landelijk onderzoek gedaan naar vrijwillige kavelruilen c.q. grondtransacties in de agrarische sector in de periode van 1999 en 2000, in welk kader eveneens onderzoek is gedaan naar de inmiddels onder IJsseloevers rustende dossiers van [gedaagde]. f. De raadsman van IJsseloevers heeft bij brief van 28 december 2004 de raadsman van [gedaagde] geïnformeerd dat de fiscus een onderzoek heeft ingesteld naar de wijze waarop [gedaagde] kavelruilen heeft behandeld die volgens IJsseloevers ‘er kort gezegd op neerkomt dat door een onjuiste/gekunstelde voorstelling van zaken bij de Dienst Landelijk Gebied dan wel de fiscus ten onrechte een beroep op vrijstelling overdrachtsbelasting is gedaan’. Voorts is vermeld dat IJsseloevers correspondentie heeft aangetroffen waarin [gedaagde] zijn cliënt informeert over de ontoelaatbaarheid van de constructie die werd gebruikt om overdrachtsbelasting te ‘besparen’, dat IJsseloevers een dergelijke handelwijze niet toestaat, dat IJsseloevers moet vermoeden dat dat de reden is geweest dat [gedaagde]s voormalige klerk [voormalige klerk] is overgestapt naar een ander notariskantoor met medeneming van met name op dergelijke wijze ‘gebonden cliënten’ en dat het IJsseloevers langzamerhand duidelijk is geworden dat er vele gebreken kleven aan de van [gedaagde] gekochte praktijk. g. Eind 2004 en eind 2005 heeft de fiscus aan een aantal voormalige opdrachtgevers van [gedaagde] aanslagen opgelegd ter zake van naheffing nog verschuldigde overdrachtsbelasting, vermeerderd met boetes en heffingsrente. Deze aanslagen zijn samengevat gebaseerd op de stelling dat de door [gedaagde] gepasseerde kavelruilen niet hebben voldaan aan de vereisten voor vrijstelling van de heffing van overdrachtsbelasting en dat [gedaagde] daarbij ten onrechte ministeriële goedkeuring voor die grondtransacties heeft voorgewend. Tegen deze aanslagen is zonder uitzondering bezwaar gemaakt. h. Twaalf voormalige opdrachtgevers van [gedaagde] hebben in verband met de aan hen opgelegde naheffingsaanslagen [gedaagde] aansprakelijk gesteld. i. Zeven voormalige opdrachtgevers van [gedaagde] hebben in verband met de van hen door de fiscus verlangde informatie en/of de aan hen opgelegde naheffingsaanslagen (tevens) IJsseloevers aansprakelijk gesteld. Drie andere voormalige opdrachtgevers van [gedaagde] hebben aan IJsseloevers om informatie verzocht. j. IJsseloevers heeft ter verzekering van haar vordering na daartoe verkregen verlof ten laste van [gedaagde] op 5 september 2006 conservatoir beslag doen leggen op diens woonhuis en diens tegoeden bij de Rabobank en de ABN Amro Bank. 3. Het geschil 3.1. IJsseloevers vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van schade en kosten ad € 2.047.268,00, vermeerderd met rente en kosten. 3.2. [gedaagde] voert verweer. 4. De vordering IJsseloevers heeft samengevat het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. 4.1. In 2003 is bij de FIOD-ECD het vermoeden gerezen dat [gedaagde] bij de door hem voor zijn cliënten verrichte kavelruilen op grote schaal overdrachtsbelasting heeft ontdoken, in welk kader ook onderzoek is gedaan op het kantoor van IJsseloevers. Vervolgens zijn aan een groot aantal cliënten van het voormalige kantoor van [gedaagde] boete- en naheffings-aanslagen opgelegd. Als gevolg daarvan heeft IJsseloevers enorme reputatieschade geleden. Haar kantoor is keer op keer in verband gebracht met fraude en andere onoirbare zaken. Veel voormalige klanten van [gedaagde] zijn boos op en negatief over IJsseloevers en dragen dit ook uit. IJsseloevers heeft veel tijd moeten besteden in het beperken van de schade, terwijl het nog jaren zal duren dat de negatieve klank zal zijn weggenomen. Van [gedaagde] had mogen worden verwacht dat hij zijn praktijk conform de strenge notariële regels had gevoerd. Vast staat dat IJsseloevers niet de praktijk geleverd heeft gekregen, die zij aan de hand van de door [gedaagde] verschafte informatie mocht verwachten. 4.2. In verband met het voorgaande heeft IJsseloevers de gedeeltelijke ontbinding ingeroepen van de overeenkomst in die zin dat de prijs voor de goodwill op nihil moet worden gesteld. Dit betekent dat IJsseloevers van [gedaagde] te vorderen heeft het eerder door haar betaalde bedrag aan goodwill ad € 272.268, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2001. 4.3. Op basis van de door [gedaagde] verstrekte gegevens had IJsseloevers in verband met de integratie van de beide kantoren te [plaats] en [plaats] over 2003 en 2004 een gemiddelde winst mogen verwachten van fl. 629.620, welke winst echter veel lager is gebleken. Gelet op de te verwachten omzet en de gerealiseerde omzet bedraagt de schade, gerekend over vijf jaar, € 500.000, welk bedrag [gedaagde] eveneens dient te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2006. 4.4. De enorme reputatieschade kan worden begroot op een bedrag van € 800.000 aangezien het nog jaren zal duren voordat IJsseloevers niet meer in verband zal worden gebracht met fraude, valsheid in geschrifte en dergelijke. Dit bedrag moet [gedaagde] eveneens vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2006. 4.5. IJsseloevers heeft zeer veel tijd moeten besteden aan het onderzoek van alle dossiers van [gedaagde], het te woord staan en helpen van de zeer ontevreden cliënten van [gedaagde], het hen in- en voorlichten, het verschaffen van de nodige informatie aan politie, justitie, notariële beroepsorganisatie en het Bureau Financieel Toezicht op het Notariaat, het bemannen van de klachtenlijn, terwijl het einde nog niet in zicht is. Deze schade is door de accountant begroot op € 250.000. Dit bedrag moet [gedaagde] eveneens vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2006. 4.6. Het afwikkelen op een zo voordelig mogelijke manier van de naheffingsaanslagen en boetes heeft al veel tijd gekost en zal de komende jaren nog veel meer tijd kosten. De daarmee gepaard gaande kosten voor de komende drie jaar zijn door de accountant berekend op € 150.000. Ook dit bedrag moet [gedaagde] vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2006. 4.7. In verband met de door [gedaagde] veroorzaakte situatie heeft IJsseloevers externe adviseurs moeten inschakelen. Deze kosten kunnen worden begroot op € 75.000. Dit bedrag moet [gedaagde] eveneens vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2006. 4.8. Tot slot heeft IJsseloevers gevorderd dat [gedaagde] in de proceskosten wordt veroordeeld. 5. Het verweer [gedaagde] heeft samengevat het volgende aan zijn verweer ten grondslag gelegd. 5.1. Wat IJsseloevers [gedaagde] nu precies verwijt, wordt niet duidelijk gemaakt, ondanks herhaalde navraag. Waarom de onderzoeken door de FIOD-ECD dan wel de betreffende kavelruilen waarnaar onderzoek is gedaan nu bij IJsseloevers tot schade leiden waarvoor [gedaagde] aansprakelijk zou zijn, wordt niet onderbouwd. [gedaagde] heeft weliswaar zijn praktijk aan IJsseloevers overgedragen maar hij blijft aansprakelijk voor wat onder zijn protocol tot het moment van zijn defungeren is gepasseerd. 5.2. De fiscus blijkt via de FIOD-ECD een landelijk onderzoek te hebben verricht naar een groot aantal vrijwillige kavelruilen in de periode eind jaren negentig, waarbij ook verschillende notariskantoren zijn onderzocht. Het lijkt voornamelijk een verschil van inzicht te zijn over de voorwaarden voor een vrijwillige kavelruil en dus vrijstelling voor overdrachtsbelasting wat de aanleiding is voor de naheffingsaanslagen. De fiscus blijkt bijna vijf jaar na dato af te willen wijken van het toen binnen het notariaat bestendige gebruik. Of de fiscus het bij het rechte eind heeft, is niet uitgemaakt nu tegen alle aangelegde aanslagen bezwaar is gemaakt. Zelfs indien mocht komen vast te staan dat overdrachtsbelasting is verschuldigd, is daarmee de aansprakelijkheid van [gedaagde] niet gegeven. 5.3. Voor zover al een ministeriële goedkeuring voor de kavelruil ontbreekt, is dat een uitzondering en behoeft dat geenszins in de weg te staan aan het doen van een beroep op vrijstelling van overdrachtsbelasting. De vrijstellingen voor die belasting werden gevraagd conform een toentertijd binnen het notariaat in brede kring heersende opvatting. Zelfs recent is in kringen van agrarisch specialisten en het notariaat nog de stelling verdedigd dat vrijstelling mogelijk is als geen goedkeuring voor kavelruil is verkregen. Pas op 12 november 2004 heeft de Staatssecretaris van Financiën een vrijstellingsbeleid geformuleerd en openbaar gemaakt betreffende ruilverkavelingsovereenkomsten. [gedaagde] heeft overigens niet meer gedaan dan het indienen van een verzoek om vrijstelling. Het is aan de fiscus om dat verzoek al dan niet te honoreren. Alle daarvoor benodigde gegevens en documenten zijn aan de fiscus aangeleverd. Zelfs indien [gedaagde] aansprakelijk zou kunnen worden gehouden voor de gevolgen van het alsnog opleggen van een aanslag, dan raakt dat IJsseloevers niet. 5.4. Subsidiair geldt dat op de verkoop en de koop van zijn notarispraktijk mede artikel 7:23 BW van toepassing is. IJsseloevers heeft aan het in dat artikel bepaalde niet voldaan nu zij al op 11 december 2002 heeft geklaagd dat een aantal kavels ten onrechte in een ruil waren betrokken en dat de daarbij betrokkenen zullen trachten de schade te verhalen. Daardoor wist zij al geruime tijd van de vermeende non-conformiteit. Pas per brief van 28 december 2004, dus na meer dan twee jaar, is die non-conformiteit onder de aandacht van [gedaagde] gebracht, wat veel te laat is, zodat de vordering al om die reden verjaard is. 5.5. Meer subsidiair geldt dat IJsseloevers en [gedaagde] in de periode voorafgaande aan de brief van 28 december 2004 veelvuldig hebben gecorrespondeerd over de afwikkeling van de overdracht van de praktijk. Niet valt in te zien dat IJsseloevers haar aanspraken dan niet eerder onder de aandacht van [gedaagde] heeft gebracht. Ieder vorderingsrecht, zo dat er is, van IJsseloevers tegenover hem wegens non-conformiteit is daarmee onherroepelijk vervallen. 5.6. De problematiek rond de vrijwillige kavelruilen levert geen rechtens relevant verwijt van IJsseloevers jegens [gedaagde] op. Zo daar al aansprakelijkheid is, dan is het [gedaagde] die daarmee geconfronteerd zal worden. [gedaagde] schiet daarmee niet tekort in de richting van IJsseloevers. Niet gebleken is dat aan wat in oktober 2001 aan IJsseloevers is overgedragen, gebreken kleven. Garanties zijn niet van [gedaagde] gevraagd en ook niet door hem gegeven, wat op zich niet verwonderlijk is omdat eventuele aansprakelijkheden bij hem achterblijven als de overdragende en defungerende notaris. [gedaagde] heeft in het kader van de overdracht van zijn praktijk IJsseloevers ook alle ruimte geboden voor onderzoek en alle vragen beantwoord. 5.7. De door IJsseloevers voorgewende schade ontbeert iedere onderbouwing. Wat in het rapport van de met IJsseloevers samenwerkende accountant is verwoord, is zodanig algemeen en oppervlakkig en mist iedere koppeling naar concrete feiten, dat het geen waarde heeft. Verder voert IJsseloevers schadeposten dubbel op. Indien [gedaagde] goodwill zou moeten terugbetalen, dient zo’n terugbetaald bedrag op de gevorderde schadevergoe-ding, voor zover toewijsbaar, in mindering te komen. Voorts vordert IJsseloevers een vergoeding voor reputatieschade terwijl zij separaat een vergoeding vordert voor het achterblijven van de winst, terwijl - indien juist - het één in verband staat met het ander. De gestelde toekomstige kosten kunnen slechts in aanmerking komen nadat aannemelijk is dat dergelijke kosten gemaakt zijn, wat overigens nog niets inhoudt over de noodzaak tot het maken van die kosten. 5.8. Een tekortkoming, zo daar al sprake van zou zijn, rechtvaardigt niet de ontbinding van de overeenkomst, voor zover het de goodwillvergoeding betreft. Niet bewezen is dat de problematiek rond de vrijwillige kavelruilen de goodwill van de overgedragen onderneming zodanig heeft aangetast dat er geen goodwill meer is. IJsseloevers staat immers buiten een eventuele aansprakelijkheid van [gedaagde]. Ten onrechte vordert IJsseloevers daarbij de rente vanaf 1 oktober 2001 nu de koopsom pas op 1 april 2002 is voldaan. 5.9. De gestelde omzetschade ad € 500.000 is gebaseerd op de referentiejaren 2003 en 2004, terwijl er toen nog geen aanslagen waren opgelegd. De problematiek rond de vrijwillige kavelruilen was toen nog niet bekend en kunnen dus niet de volgens IJsseloevers tegenvallende cijfers verklaren. Daarvoor moet dus een andere oorzaak worden gezocht. 5.10. Uit niets blijkt dat IJsseloevers reputatieschade heeft geleden, laat staan ten bedrage van € 800.000. De problematiek is niet in de publiciteit geweest en uit niets blijkt dat IJsseloevers daarmee in verband kan en zal worden gebracht. Indien en voor zover een bedrag wordt besteed ter voorkoming van verdere reputatieschade, zoals IJsseloevers tevens vordert, kan daaraan geen blijvende aantasting in winstcapaciteit worden opgehangen. De berekeningsmethodiek is overigens niet te volgen. Met de gevorderde vergoeding voor achterblijvende omzet is al een schade als deze gevorderd. 5.11. Uit niets blijkt dat er een noodzaak bestaat voor schadebeperking ten bedrage van € 250.000. Verder is niet gebleken wat IJsseloevers heeft gedaan, behalve het doorverwijzen van reclamanten naar [gedaagde]. Wat IJsseloevers heeft onderzocht, is niet onderbouwd. In de afwikkeling van de naheffingsaanslagen heeft IJsseloevers geen rol, zodat er geen reden is voor een vergoeding ad € 150.000. Ook de gevorderde vergoeding voor externe adviseurs ad € 75.000 mist iedere onderbouwing. 6. De beoordeling 6.1. De rechtbank stelt voorop dat partijen het er over eens zijn dat niet IJsseloevers doch [gedaagde], ondanks diens defungeren als notaris, verantwoordelijk is gebleven voor wat is gepasseerd onder zijn protocol als bedoeld in de artikelen 12 jo 1 sub e van de Wet op het Notarisambt. 6.2. Dat IJsseloevers - wat betreft de rechtsverhouding van [gedaagde] met zijn opdrachtgevers aangaande de vrijwillige kavelruilen in 1999 en 2000 - niet als rechtsopvolgster kan worden aangemerkt, volgt ook uit het volgende. Het enkele feit dat [gedaagde] zijn notarispraktijk aan IJsseloevers heeft verkocht, brengt nog niet mee dat zijn (eventuele) verplichtingen uit die praktijk mee zijn overgegaan naar IJsseloevers. Een onderneming als zodanig is immers geen goed in de zin van het Burgerlijk Wetboek zodat een onderneming als voorwerp van rechtshandeling nader bepaald dient te worden door omschrijving van de bestanddelen / goederen die tot de onderneming gerekend moeten worden. De bestanddelen / goederen van de onderneming zullen vervolgens moeten worden geleverd op de wijze die de wet voorschrijft. Als het gaat om de rechtsverhouding van [gedaagde] met iedere afzonderlijke opdrachtgever als hiervoor in de eerste zin bedoeld, heeft die slechts op IJsseloevers kunnen overgaan indien sprake is geweest van een contracts-overneming in de zin van 6:159 BW dan wel een schuldoverneming in de zin van artikel 6:155 BW. IJsseloevers hebben onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die een dergelijke conclusie kunnen rechtvaardigen. Uit het gespreksverslag van 15 mei 2001 blijkt slechts dat het onderhanden werk en niet tevens het verrichte en afgewikkelde werk in de overname was betrokken. 6.3. Dat het protocol van [gedaagde], waaronder de onderhavige notariële akten tot kavelruil, na [gedaagde]s defungeren onder IJsseloevers zijn komen te rusten, maakt het voorgaande niet anders. Die overdracht vloeit immers voort uit de in artikel 15 van de Wet op het Notarisambt bedoelde aanwijzing van de Minister van Justitie en staat los van een eventuele overgang van de overeenkomst tussen een gedefungeerde notaris en diens cliënt. 6.4. Het voorgaande brengt mee dat voor zover [gedaagde] uit hoofde van zijn overeenkomst(en) met zijn toenmalige cliënt(en) met betrekking tot de vrijwillige kavelruil(en) de gevolgen zou hebben te dragen van een naderhand alsnog verschuldigd zijn van overdrachtsbelasting voor de betreffende kavelruil door die cliënt(en), zulks IJssel-oevers niet kan raken. In zoverre is het door haar aan [gedaagde] gemaakte verwijt ongegrond. 6.5. Een eventueel tekortschieten door [gedaagde] in zijn rechtsverhouding met zijn toenmalige cliënt(en) betreffende de vrijwillige kavelruil(en) brengt evenmin mee dat [gedaagde] is tekort geschoten in de op hem rustende verplichtingen uit de overeenkomst van 9 mei 2001 tot verkoop en overdracht van zijn notarispraktijk. Zoals overwogen vallen die afgewikkelde kavelruilen niet onder de overeenkomst tussen [gedaagde] en IJsseloevers. Daarbij komt dat gesteld noch gebleken is dat IJsseloevers op 9 mei 2001 een garantie van [gedaagde] of een voorbehoud heeft bedongen als het gaat om een eventuele beroepsaan-sprakelijkheid van [gedaagde] en de eventuele gevolgen daarvan. 6.6. Bij het voorgaande past voorts nog de kanttekening dat vooralsnog onvoldoende aannemelijk is dat [gedaagde] - als het gaat om de gevolgen van de hiervoor in rechtsoverweging 2. sub g. bedoelde naheffingsaanslagen - tegenover zijn voormalige cliënten aansprakelijkheid draagt. Daarvoor is alleen al redengevend dat vast staat dat alle door de fiscus aangeslagen cliënten bezwaar tegen de aanslag hebben gemaakt en dat op die aanslagen en de daartegen gerichte rechtsmiddelen nog niet onherroepelijk is beslist. Hieruit volgt dat - daargelaten het voorgaande - de door IJsseloevers aan [gedaagde] gemaakte verwijten prematuur zijn. 6.7. Zelfs indien het verwijt van IJsseloevers doel zou treffen dat [gedaagde], als het gaat om de in 1999 en 2000 gepasseerde vrijwillige kavelruilen, tekort zou zijn geschoten, geldt dat niet valt in te zien dat daardoor de aan de overgenomen praktijk verbonden ‘goodwill’ teloor is gegaan. 6.7.1. IJsseloevers heeft immers al per 1 oktober 2001 de praktijk van [gedaagde] overgenomen en op dat moment voortgezet op dezelfde kantoorlocatie, met dezelfde gegevens en met dezelfde cliënten als door [gedaagde] als zelfstandige bijgestaan. In juni 2002 heeft IJsseloevers de opvolger van [gedaagde] kunnen presenteren en bij de cliëntele van [gedaagde] kunnen introduceren. Vervolgens heeft IJsseloevers de (voormalige) praktijk van [gedaagde] per 1 januari 2003 voortgezet onder een andere naam en op een andere locatie. Daarmee heeft IJsseloevers naar moet worden aangenomen voldoende gelegenheid gehad om enerzijds zich in de positie en de daaraan verbonden wervings- en bindingskracht te stellen die [gedaagde] voorheen ter plaatse had en anderzijds zich een eigen zelfstandige positie ter plaatse te verwerven. 6.7.2. Met het voorgaande valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat IJsseloevers eind december 2004 - het moment dat de eerste (aankondigingen van) naheffingsaanslagen door de fiscus werden verzonden - nog door de (potentiële) cliënten ter plaatse met (het kantoor van) [gedaagde] werd vereenzelvigd, zodanig dat met die aanslagen de inmiddels op IJsseloevers overgebrachte wervings- en bindingskracht werd aangetast, laat staan dat deze kracht daardoor teloor is gegaan. IJsseloevers heeft immers niet gesteld noch is dit anderszins gebleken, dat de problematiek rond de kavelruilen (ruime) aandacht in de (locale) media heeft gekregen, al dan niet met een rol daarin voor [gedaagde], laat staan met een rol voor IJsseloevers. IJsseloevers heeft evenmin (verifieerbare) bescheiden overgelegd waaruit kan volgen dat (onmiddellijk) na de (aankondigingen van) naheffingsaanslagen haar omzet, onderhanden werk en/of cliëntenbestand in omvang is teruggevallen of zelfs maar is gestagneerd, laat staan dat uit een en ander zou kunnen volgen dat dit aan de ontstane geschillen tussen de fiscus en [gedaagde]s voormalige cliënten te wijten zou zijn. 6.7.3. Het enkele feit dat zeven van de voormalige cliënten van [gedaagde] (te weten: [a], [b]., [c], [d], [e], [f] en [g]) IJsseloevers aansprakelijk hebben gesteld en daarnaast drie andere voormalige cliënten van [gedaagde] (te weten: [h], [i] en [j]) bij IJsseloevers om informatie hebben verzocht, is onvoldoende om aan te nemen dat bedoelde wervings- en bindingskracht van IJsseloevers verloren is gegaan, laat staan door toedoen van [gedaagde]. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat gesteld noch gebleken is dat deze voormalige cliënten van [gedaagde] (nog) bestaande cliënten van IJsseloevers waren en dat uit de stellingen van IJsseloevers zelf blijkt dat zij in 2003 een aanmerkelijk aantal van [gedaagde]s voormalige cliënten heeft verloren doordat haar van [gedaagde] overgenomen notarisklerk naar een ander notariskantoor in [plaats] is overgestapt. 6.7.4. Het voorgaande brengt mee dat ook om die reden voor de vordering tot terugbetaling van betaald ‘goodwill’ geen grond is. 6.8. Gelet op wat hiervoor is overwogen en beslist, delen de vorderingen van IJsseloevers, voor zover gebaseerd op de stelling dat [gedaagde] ter zake van de vrijwillige kavelruilen tegenover zijn voormalige cliënten - en daardoor tegenover IJsseloevers - tekort is geschoten, het lot van voormelde vordering, nog daargelaten dat de omvang van de ter zake gestelde bedragen onvoldoende gemotiveerd is onderbouwd. 6.9. Over die vorderingen van IJsseloevers kan nog het volgende worden vastgesteld. 6.9.1. Over de vordering tot vergoeding van de kosten verbonden aan het afwikkelen van de naheffingsaanslagen geldt dat IJsseloevers weliswaar - impliciet - stelt dat zij die afwik-keling in bezwaar (en kennelijk nadien in beroep) op zich heeft genomen en zal nemen, doch dat is gemotiveerd door [gedaagde] bestreden. IJsseloevers heeft daarop geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit de juistheid van haar stelling kan volgen. Zij heeft zich beperkt tot het overleggen van een overzicht van telefoonnotities, waaruit niet meer kan worden afgeleid dan dat er enkele telefoongesprekken van klagende kavelruilers zijn aange-nomen en dat zij hen heeft verwezen naar [gedaagde] dan wel naar het kantoor waar inmiddels [gedaagde]s voormalige klerk werkzaam was geworden. Voorts blijkt uit dat overzicht dat IJsseloevers in enkele gevallen van de reclamanten informatie heeft opgevraagd (in hoofdzaak de aanslagen) dan wel aan hen informatie heeft toegezonden (in hoofdzaak dossiergegevens). Dit deel van de vordering is ook op deze grond onvoldoende onderbouwd. 6.9.2. Dat IJsseloevers ‘zeer veel tijd’ heeft en zal moeten besteden aan het onderzoek door FIOD-ECD naar de door [gedaagde] gepasseerde kavelruilen en daaruit volgende naheffingsaanslagen is evenmin voldoende onderbouwd. Zoals hiervoor overwogen, is niet meer gebleken dan dat IJsseloevers op beperkte schaal telefoongesprekken heeft gevoerd en informatie/stukken heeft uitgewisseld. Verdere inspanningen die in verband met dat onderzoek en/of die aanslagen kunnen worden gebracht, zijn gesteld noch gebleken. IJsseloevers heeft weliswaar nog meerdere stukken in het geding gebracht die betrekking hebben op kennelijk malversaties, gepleegd door een voormalige werknemer van [gedaagde] in de periode dat deze werknemer al voor IJsseloevers werkzaam was, doch daarvan valt de relevantie voor dit geschil niet in te zien. De kosten verbonden aan het onderzoek van die malversaties en de daaraan verbonden contacten met politie, justitie en de notariële beroepsorganisatie kan IJsseloevers bezwaarlijk op [gedaagde] afwentelen. 6.9.3. Dat IJsseloevers in verband met de gebleken problematiek omtrent het wel of niet in aanmerking kunnen komen voor de vrijstelling van overdrachtbelasting bij de betreffende kavelruilen externe adviseurs heeft / zal moeten inschakelen, is evenmin voldoende onderbouwd. Uit de overgelegde stukken blijkt niet meer dan dat IJsseloevers haar accountant een schadeberekening d.d. 28 juli 2006 heeft laten maken. Niet alleen valt op die berekening het nodige af te dingen, zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien welke kosten daaraan verbonden zijn geweest, laat staan dat IJsseloevers ter zake € 75.000 zou zijn verschuldigd. 6.10. Voor zover IJsseloevers betoogt dat [gedaagde] in zijn verplichtingen tegenover haar tekort is geschoten omdat - naar de rechtbank begrijpt - de gemiddelde winst over 2003 en 2004 van IJsseloevers per jaar met een bedrag van afgerond € 100.000 is achtergebleven bij wat door haar eerder is begroot, leidt dat tot niets. [gedaagde] kan daartegen immers met succes opwerpen dat uit niets blijkt dat de op 15 mei 2001 vastgelegde afspraken tussen partijen een garantie van [gedaagde] ter zake dan wel een voorbehoud van IJsseloevers omvat. Daarbij komt dat uit de door [gedaagde] overgelegde jaarcijfers onweersproken blijkt dat de financiële resultaten van een notarispraktijk van jaar tot jaar aanmerkelijk kunnen verschillen en dat uit niets blijkt dat de wel gerealiseerde omzetten en winsten in redelijkheid onverwacht en ongebruikelijk zouden zijn. Voorts geldt dat uit de door IJsseloevers overgelegde stukken blijkt dat de voormalige klerk van [gedaagde] in 2003 het kantoor van IJsseloevers om hem moverende redenen heeft verlaten en naar een ander notariskantoor is overgestapt, wat kennelijk tot gevolg heeft gehad dat meerdere (voor-malige) cliënten van [gedaagde] eveneens zijn overgestapt. Niet valt in te zien dat de gevolgen daarvan op [gedaagde] zouden kunnen worden afgewenteld. Voor zover IJsseloevers betoogt dat de in 2003 en 2004 achterblijvende omzet en winst is veroorzaakt door de gebleken problematiek omtrent de kavelruilen, is dat onjuist nu vast staat dat de fiscus eerst in december 2004 de eerste (aankondigingen van) naheffingsaanslagen heeft verzonden. Dit deel van de vordering is eveneens onvoldoende onderbouwd. 6.11. Nu geen van de door IJsseloevers ingestelde vorderingen voldoende grond hebben, dienen deze te worden afgewezen. 6.12. Het voorgaande brengt mee dat wat partijen voor het overige naar voren hebben gebracht, het beroep van [gedaagde] op verjaring althans verval van IJsseloevers’ aanspraken daaronder begrepen, als niet meer ter zake dienend onbesproken kan worden gelaten. 6.13. IJsseloevers zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, die van het incident daaronder begrepen. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 10.753 (€ 1.120 aan vast recht en € 9.633 aan salaris procureur (3,0 punt × tarief € 3.211,00). 7. De beslissing De rechtbank 7.1. wijst de vorderingen van IJsseloevers af, 7.2. veroordeelt IJsseloevers in de proceskosten, die van het incident daaronder begrepen, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 10.753,00. Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. W.F. Boele en mr. J.N. Dobben-Bartels en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2008.