Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC2227

Datum uitspraak2008-01-10
Datum gepubliceerd2008-01-23
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/29821
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekken beroep / termijn vervolgberoep
De rechtbank leest de fax van eiser niet als zonder voorbehoud en ondubbelzinnig gericht op intrekking van het beroep, zodat dit beroep nog aanhangig is. Artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 brengt met zich mee dat (ook) het instellen van een vervolgberoep in beginsel niet aan enige termijn gebonden is, tenzij zoveel tijd zou zijn verstreken, dat het beginsel van goede procesorde en de eisen van rechtszekerheid zich ertegen verzetten eiser alsnog in zijn beroep te ontvangen. Daarvan is in deze zaak niet gebleken.


Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Dordrecht Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer procedurenummer: AWB 07/29821, V-nummer: 200.702.5268, uitspraak van de meervoudige kamer inzake [Eiseres], eiseres, gemachtigde: mr. J.H.E. Wanrooij, advocaat te 's-Gravenhage, tegen de Staatssecretaris van Justitie te ’s-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr. M.R. van Lelyveld, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Op 24 juli 2007 heeft eiseres op grond van artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) een beroepschrift ingediend tegen het voortduren van de bewaring van eiseres nadat deze rechtbank, zitting houdende te Dordrecht, het beroep tegen de bewaring bij uitspraak van 16 februari 2007 ongegrond heeft verklaard. 1.2. Bij faxbericht van 31 juli 2007 heeft eiseres verklaard het beroep in te trekken, echter niet voor wat betreft het verzoek om schadevergoeding. 1.3. De zaak is op 7 december 2007 behandeld ter zitting van een meervoudige kamer. Eiseres is ter zitting verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 69, derde lid, eerste zin, van de Vw 2000 is, in afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, het instellen van beroep als bedoeld in de artikelen 94 en 96 tegen een besluit als bedoeld in artikel 93 niet aan enige termijn gebonden. 2.2. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist op 16 februari 2007. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring van 16 februari 2007 tot en met 28 februari 2007 in strijd was met de wet dan wel, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet gerechtvaardigd was. 2.3. Eiseres stelt dat zij in aanmerking kwam voor het generaal pardon en niet in bewaring had mogen worden gesteld. Voorts heeft verweerder niet binnen de gestelde termijn van drie dagen de voortgangsrapportage ingezonden. Tot slot claimt eiseres immateriële schadevergoeding op basis van de emotionele schade die zij heeft opgelopen nadat haar deur was geforceerd. 2.4. Verweerder betoogt dat eiseres het beroep heeft ingetrokken, dat er daardoor geen sprake meer kan zijn van een rechterlijk bevel tot opheffing van de bewaring en mitsdien artikel 106, eerste lid, van de vw 2000 evenmin nog ruimte laat voor toekenning van schadevergoeding. Subsidiair voert verweerder aan dat eiseres is vrijgelaten gezien de alstoen in haar geval niet denkbeeldig geachte mogelijkheid dat zij onder het generaal pardon zou vallen, maar dat niet blijkt van omstandigheden waarom de bewaring reeds eerder had moeten worden opgeheven en dus niet van een grond voor het toekennen van schadevergoeding. 2.5. De rechtbank acht het beroep ongegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen. 2.5.1. De inhoud van de fax van 31 juli 2007 leest de rechtbank niet als zonder voorbehoud en ondubbelzinnig gericht op intrekking van het beroep, zodat dit beroep nog aanhangig is. 2.5.2. Artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 brengt met zich mee dat (ook) het instellen van een vervolgberoep in beginsel niet aan enige termijn gebonden is, tenzij zoveel tijd zou zijn verstreken, dat het beginsel van goede procesorde en de eisen van rechtszekerheid zich ertegen verzetten eiser alsnog in zijn beroep te ontvangen. Daarvan is in deze zaak niet gebleken. 2.5.3. Ten aanzien van eiseresses standpunt dat verweerder niet heeft voldaan aan de informatieplicht, nu de op de zaak betrekking hebbende stukken niet binnen de gestelde termijn aan de rechtbank zijn overgelegd en ook niet om uitstel is verzocht, overweegt de rechtbank dat verweerders handelwijze als onzorgvuldig kan worden aangemerkt. De rechtbank is echter niet gebleken dat eiseres daarmee in haar belangen is geschaad. Immers, de bewaring was reeds opgeheven en eiseres is voldoende in de gelegenheid geweest om haar standpunt naar voren te brengen. 2.5.4. De rechtbank deelt verweerders standpunt dat pas op of kort voor publicatie van de generaal pardon-regeling (WBV 2007/11 dd 13 juni 2007, Stc 2007 nr.111) de criteria daarvan zo vergaand bekend waren dat binnen korte tijd kon worden nagegaan of een in bewaring gestelde vreemdeling daaraan voldoet, maar dat ten tijde van eiseresses bewaring dat nog niet het geval was. Eiseres heeft dat verder niet gemotiveerd bestreden. Dat de bewaring vanwege het generaal pardon dan ook reeds voor 28 februari 2007 had moeten worden opgeheven is niet gebleken. 2.5.5. Eiseres heeft gesteld dat er onvoldoende voortvarend te werk is gegaan door verweerder met betrekking tot het vaststellen of zij in aanmerking kon komen voor het generaal pardon. De rechtbank is van oordeel dat verweerder een redelijke termijn dient te hebben om te kunnen onderzoeken of eiseres daadwerkelijk in aanmerking kon komen voor het generaal pardon, mede gelet op de omstandigheid dat de uiteindelijke criteria hiervan ten tijde hier in geding nog niet waren vastgesteld. Eerst op 14 juni 2007 is dit Generaal Pardon bekend gemaakt. Niet gesteld kan worden dat verweerder, door de bewaring op 28 februari 2007 op te heffen onredelijk lang de tijd heeft genomen om zijn afwegingen te maken. 2.5.6. Afgezien van de vraag of de immateriële schadevergoeding die eiseres vraagt naar zijn aard toewijsbaar is kon de beoordeling daarvan in beginsel alleen aan de orde komen bij toetsing van de rechtmatigheid van het opleggen van de maatregel. Daarover is door de rechtbank eerder al beslist, en die beslissing is rechtens onaantastbaar. Er bestaat gezien het voorgaande geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen. 2.6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt. 3. Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage: - verklaart het beroep ongegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus gegeven door mr. A.P. Hameete, voorzitter, en mrs. W.M.P.M. Weerdesteijn en J.A.M. van den Berk, leden, en door de voorzitter en C. Groenewegen, griffier, ondertekend. De griffier, De voorzitter, Uitgesproken in het openbaar op: Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.