Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC2848

Datum uitspraak2006-10-25
Datum gepubliceerd2008-01-28
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers120517 / HA ZA 06-69
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdeling nalatenschap tussen twee dochters en een zoon van erflater waarin onder meer een hoeve die was verpacht aan de zoon van erflater. Erflater heeft de dochters en de zoon tot erfgenamen benoemd, de zoon voor een gedeelte ter grootte van zijn legitieme portie. Koopovereenkomst in pachtcontract. Gelet op de aard van de overeenkomst en het belang van de pachter bij voortzetting van zijn bedrijf, moet de zinsnede "bij de dood van de langstlevende" in de koopovereenkomst worden begrepen als "ten tijde van het overlijden van de langstlevende", zodat de desbetreffende voorwaarde er in voorzag dat de koopovereenkomst in beginsel alleen dan niet tot stand zou komen als de pachtovereenkomst zou zijn beëindigd voor het overlijden van de langstlevende van de ouders van de zoon. Nu daarvan geen sprake is, is met betrekking tot het verpachte een rechtsgeldige koopovereenkomst tot stand gekomen. De in het eerste testament van erflater vervatte boedelverdeling heeft onder het nieuwe erfrecht rechtsgevolg. Nu de verpachte onroerende zaken op grond van de testamentaire boedelverdeling aan de zoon zijn toegedeeld is de zoon door het overlijden van erflater eigenaar geworden van deze zaken. Aangezien de erfgenamen als gevolg van de boedelverdeling de verplichting tot levering van het verpachte uit de koopovereenkomst niet meer kunnen nakomen, staat het de zoon vrij daarvoor vervangende schadevergoeding te vorderen. Er is echter geen schade omdat er geen verschil is tussen de overeengekomen koopprijs uit de koopovereenkomst en de inbrengverplichting op grond van testament.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK HAARLEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 120517 / HA ZA 06-69 Vonnis van 25 oktober 2006 in de zaak van [Eiser], wonende te Wijdewormer, gemeente Wormerland, eiser in conventie, verweerder in reconventie, procureur mr. H.P. Abma, tegen 1. [Gedaagde sub 1], wonende te Purmerend, 2. [Gedaagde sub 2], wonende te Starnmeer, gemeente Graft-De Rijp, gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie, procureur mr. P.F.P. Nabben. Partijen zullen hierna de zoon en de dochters genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 10 november 2006; - het proces-verbaal van comparitie van 24 mei 2006; - de akte benoeming deskundige(n) van de zoon; - de akte van de dochters. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Partijen zijn de kinderen van [de erflater], die op 9 oktober 2003 is overleden. De moeder van partijen en echtgenote van de erflater is overleden op 15 augustus 1992. 2.2. Op 29 maart 1985 hebben de erflater als verpachter en de zoon als pachter een pachtovereenkomst gesloten die met terugwerkende kracht is aangevangen op 1 januari 1985. Deze pachtovereenkomst is op 16 april 1985 goedgekeurd door de Grondkamer voor Noord-Holland. In deze pachtovereenkomst is onder meer opgenomen: “De comparanten verklaarden met elkander een pachtovereenkomst te zijn aangegaan met betrekking tot de navolgende onroerende goederen, alle eigendom van de comparant-verpachter bestaande uit bedrijfsgebouwen en weiland ter totale grootte van negen en twintig hectare acht en zeventig are twee en dertig centiare, gelegen aan en nabij de […] te […], te weten: a. gierkelder, schuur, loopstal en weiland, [...], kadastraal bekend als […], tezamen groot negentien hectare twintig are vijf centiare. b. drie percelen weiland, [...], kadastraal bekend in die gemeente als […], tezamen groot zeven hectare acht en tachtig are zeven en zeventig centiare en c. een kavel weiland, [...], kadastraal […], groot twee hectare negen en zestig are vijftig centiare.” [...] Artikel 17. 1. Voor het geval de pachter in het huwelijk treedt en deswege schriftelijk de wens te kennen geeft de thans door zijn ouders bewoonde behuizing plaatselijk bekend […] te […] voor zich en zijn gezin geheel in gebruik te nemen, zal de verpachter die woning met zijn echtgenote binnen twee jaar na ontvangst van die kennisgeving ontruimen en aan de pachter alsnog verpachten doch alleen onder de voorwaarde dat hem (verpachter) van overheidswege een alsdan eventueel vereiste bouwvergunning wordt verleend voor het (doen) bouwen van vervangende woonruimte op hierna aangeduide grond, bij hem aan de […] in eigendom. [...] Artikel 18. [...] Nog verklaarden de comparanten te zijn overeengekomen als volgt: 1. De verpachter verkoopt aan de pachter gelijk deze van hem koopt voorschreven bij deze verpachte onroerende goederen met inachtneming ener eventuele wijziging daarvan als bedoeld in artikel 17. 2. Deze koopovereenkomst geschiedt onder de voorwaarde dat de comparant sub II zijn ouders overleeft en dat hij bij de dood van de langstlevende hunner nog pachter is. 3. De koopsom zal worden bepaald door partijen (zijnde de rechtverkrijgenden onder algemene titel van verpachter en zijn echtgenote) in onderling overleg naar de op de sterfdag van de langstlevende van verpachter en zijn echtgenote geldende agrarische waarde of conform artikel 56b der Pachtwet. 4. De levering ter effectuering van de eigendomsoverdracht en de betaling van de koopsom zullen geschieden binnen acht maanden na het overlijden van de langstlevende van de comparant sub I en zijn echtgenote en wel ter keuze van de comparant sub II hetzij bij een akte tot levering hetzij door toedeling bij een akte van scheiding, te verlijden ten overstaan van de notaris die de boedel van de langstlevende der echtelieden […] behandelt. 5. Indien voorschreven onroerende goederen of een gedeelte daarvan aan de pachter in eigendom overgaan door levering op grond van voormelde of een eerdere koopovereenkomst, voortvloeiende uit het hem ex artikel 56a en volgende der Pachtwet toekomende voorkeursrecht of op grond ener toedeling uit kracht van scheiding of verdeling van nalatenschap(pen) van de verpachter en/of zijn in hoofde sub I genoemde echtgenote (weduwe) dan neemt de pachter nu voor alsdan de navolgende verplichting op zich welke door verpachter bij deze aan hem worden opgelegd en voor zich en zijn erfgenamen en of rechtverkrijgenden wordt bedongen: Indien hij, pachter in deze, [...], binnen tien jaren na de hiervoor bedoelde akte van transport of scheiding en toedeling overgaat tot vervreemding van voorschreven bij deze aan hem verpachte onroerende goederen of een gedeelte daarvan of indien die goederen of een gedeelte daarvan in dit tijdsbestek worden onteigend [...] dan is hij [...] verplicht de meer-opbrengst (winst) af te staan aan de erfgenamen van verpachter en / of diens echtgenote, hijzelf (pachter) derhalve daaronder begrepen.” 2.3. De behuizing aan de […] te […] als bedoeld in artikel 17 lid 1 van de pachtovereenkomst betreft een stolpboerderij, welke bestaat uit een woongedeelte en een bedrijfsgedeelte. Met toestemming van de erflater heeft de zoon een deel van het bedrijfsgedeelte verbouwd tot woonruimte. Sinds 1993 bewoont de zoon met zijn gezin dat gedeelte van de stolpboerderij. 2.4. Op 2 augustus 1988 zijn de erflater als verpachter en de zoon als pachter een pachtovereenkomst aangegaan ten aanzien van een perceel grond kadastraal bekend als […nummer 53]. Deze pachtovereenkomst is op 26 september 1988 goedgekeurd door de Grondkamer. 2.5. Op 2 mei 1997 is het testament van de erflater verleden voor mr. J.A. Kooijman, notaris ter standplaats Beemster. Daarin is onder meer het volgende vermeld: “Ten vierde: Gebruikmakende van de door artikel 1167 Boek 4 en volgende van het Burgerlijk Wetboek gegeven bevoegdheid verdeel ik bij deze tussen mijn erfgenamen partieel mijn nalatenschap als volgt: A. Ik deel toe aan mijn genoemde zoon: a. mijn Noord-Hollandse stolpboerderij [...] aan de […] en de […] te […] [...] en percelen weiland, kadastraal bekend […] [...] alsmede een perceel weiland aan de […] te […], [...], kadastraal bekend gemeente [… nummer 53] [...], al welke hiervoor gemelde kadastrale nummers, met uitzondering van het kadastrale nummer 219, zijn verpacht aan mijn genoemde zoon; b. mijn perceeltje grond waarop een waarnemingsput [...] kadastraal bekend […] [...] c. mijn melkquotum- rechten, één en ander onder de verplichting voor hem om wegens de daardoor plaatshebbende overbedeling aan mijn overige erfgenamen uit te keren een bedrag in contanten ter grootte van ieders onderbedeling terzake van voormelde toedeling. Ik bepaal, dat de helft van het destijds door mij aan mijn genoemde zoon overgedragen melkquotum hem als pachter in eigendom toebehoort en de andere helft van dit quotum mij in eigendom toebehoort, B. Ik deel toe aan mijn overige erfgenamen: een vordering in contanten, ten laste van mijn voornoemde zoon, wegens de aan deze gedane overbedeling, voor ieder ten bedrage van hun onderbedeling terzake van de voormelde toedeling en berekend met inachtneming van het hierna bepaalde. Deze partiële boedelverdeling vindt plaats onder de navolgende bepalingen en bedingen: 1. De waardering van de voormelde onroerende zaken zal moeten geschieden tegen de waarde in verpachte staat, welke waarde in onderling overleg vastgesteld dient te worden. Wanneer niet binnen zes maanden na mijn overlijden overeenstemming daaromtrent wordt bereikt, dient de waardering plaats te vinden door een in onderling overleg te benoemen deskundige. Indien mijn erfgenamen het onderling ook daaromtrent niet eens worden, geschiedt de benoeming op de wijze als is bepaald in artikel 679 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. 2. Mijn helft in het melkquotum wordt tegen marktwaarde aan mijn genoemde zoon toegedeeld, welke waarde in onderling overleg vastgesteld dient te worden. [...] 4. Over de hoofdsom is rente verschuldigd vanaf de dag van mijn overlijden tot die der voldoening van het verschuldigde, zonder dat er sprake kan zijn van rente op rente. Deze rente zal worden berekend tegen een percentage, gelijk aan dat wat bepaald is in artikel 21 lid 8 Successiewet 1956 of een daarvoor in de plaats getreden regeling. 5. Bij vervreemding, [...], van de aan mijn genoemde zoon toegedeelde onroerende zaken en/of het melkquotum binnen vijf en twintig jaar na mijn overlijden, is mijn zoon verplicht de meerwaarde, [...], aan mijn erfgenamen of hun rechtsopvolgers onder algemene titel af te staan.[...] 6. Verder bepaal ik dat diegene van mijn (overige) legitimarissen die weigert de voormelde bij deze akte gemaakte uiterste wilsbeschikkingen binnen drie maanden na door mijn zoon daartoe gedaan verzoek schriftelijk te bekrachtigen, gelijk zal zijn aan het bedrag van haar legitieme portie. Het door het in de vorige zin bepaalde eventueel vrijvallende gedeelte van mijn nalatenschap vermaak ik aan mijn genoemde zoon, boven het hem toekomende erfdeel.” 2.6. Bij akte op 7 maart 2003 verleden voor genoemde notaris mr. J.A. Kooijman heeft de erflater zijn testament aangevuld en daarbij onder I bepaald: “Ik houd in stand mijn uiterste wilsbeschikkingen, vervat in mijn testament op twee mei negentienhonderd zeven en negentig [...], voor zover in het na te meldene daarvan niet is afgeweken.” Vervolgens heeft de erflater onder meer de zoon benoemd tot erfgenaam voor een erfdeel gelijk aan de waarde van de legitieme portie en de dochters tot erfgenaam tezamen en voor gelijke delen voor een erfdeel gelijk aan de resterende waarde van de nalatenschap. Voorts is bepaald dat de grootte van een erfdeel wordt bepaald door de wettelijk vastgestelde grootte van de legitieme portie ten tijde van het openvallen van de nalatenschap. 2.7. Bij arrest van 14 oktober 2003 heeft het gerechtshof te Arnhem in een procedure tussen de zoon en de erflater bepaald dat de stolpboerderij niet aan de zoon behoeft te worden verpacht, omdat vast staat dat geen bouwvergunning kan worden verkregen voor het bouwen van vervangende woonruimte voor de erflater en aldus niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 17 van de pachtovereenkomst van 29 maart 1985. Daarnaast heeft het gerechtshof bepaald dat de zoon moet worden aangemerkt als pachter van de veldschuur. 2.8. Op verzoek van de zoon heeft D. Schenk, registertaxateur, de stolpboerderij met bijbehorende percelen grond en de oude stal met bijbehorende landerijen getaxeerd op basis van de agrarische waarde per 9 oktober 2003. Het taxatierapport dateert van 23 maart 2005 en daarin staat onder meer dat de verpachte waarde van de oude stal en de landerijen bedraagt € 315.832,00. 2.9. Bij verzoekschrift van 22 mei 2005 hebben de dochters bij deze rechtbank sector kanton verzocht om op grond van het testament van 2 mei 1997 en het daarin genoemde artikel 679 Rv een deskundige te benoemen. Overeenkomstig dit verzoek heeft de kantonrechter van deze rechtbank bij beschikking van 24 oktober 2005 als deskundige benoemd ing. P.H. Reinders Folmer om de waarde te schatten van de in het testament van de erflater onder A-a en A-b beschreven onroerende zaken, tegen de waarde in verpachte staat, uitgaande van peildatum 9 oktober 2003. 2.10. Op 17 mei 2006 heeft Reinders Folmer zijn deskundigenrapport gedeponeerd bij de sector kanton van deze rechtbank en gestuurd naar partijen. 3. Het geschil in conventie 3.1. De zoon vordert, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat 1. de dochters te veroordelen tot medewerking aan de levering van de in productie E11 opgesomde onroerende zaken, overeenkomstig het overgelegde concept van de akte van notaris mr. E. Postmus te Purmerend, tegen inbreng in de nalatenschap van de erflater van een waarde van € 315.832,00, althans van de door de rechtbank te bepalen waarde, met bepaling dat wanneer de dochters geen medewerking verlenen aan de levering, dit vonnis na verloop van een termijn van veertien dagen, althans na verloop van een door de rechtbank te bepalen termijn, in de plaats treedt van hun medewerking aan die akte van levering; 2. de dochters hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de zoon van volledige schadevergoeding wegens de niet nakoming van de voormelde koopovereenkomst en/of de niet tijdige bekrachtiging van de testamentaire boedelverdeling op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; 3. indien het sub 1 gevorderde niet (geheel) toewijsbaar is, te verklaren voor recht dat door de aanvaarding van de nalatenschap, artikel 18 lid 5 van de koopovereenkomst meebrengt dat de levering krachtens die koopovereenkomst is voltooid en daarmee de daaraan verbonden tienjarige meerwaardeclausule middels toedeling krachtens ouderlijke boedelverdeling tegen een waarde van € 315.832,00, althans een door de rechtbank vast te stellen waarde; subsidiair de meerwaardeclausule in het testament te matigen tot een maximale duur van tien jaren; 4. te verklaren voor recht dat de melkproductierechten of obligatoire waardeaanspraken daarop niet tot de nalatenschap behoren en de verplichting tot waarde-inbreng van die rechten in de nalatenschap nihil is; 5. te verklaren voor recht dat de dochters jegens de zoon geen geldelijke aanspraak hebben of zullen krijgen uit hoofde van enige meerwaardeclausule in de koopovereenkomst en/of het testament voor zover betrekking hebbend op een waarde tot de vrije verkeerswaarde van de onderhavige objecten ten tijde van de verkrijging; 6. te verklaren voor recht dat de zoon gerechtigd is tot de nalatenschap voor 4/6 gedeelte; 7. met veroordeling van de dochters in de proceskosten. 3.2. De dochters voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. Het geschil in reconventie 4.1. De dochters vorderen in reconventie, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat 1. verdeling van de nalatenschap van de erflater conform het testament van 2 mei 1997 en de aanvulling daarop van 7 maart 2003; 2a. te verklaren voor recht dat de zoon op de voet van hetgeen in het testament van 2 mei 1997 is bepaald ten aanzien van de melkquotumrechten een bedrag van € 297.000,00 is verschuldigd aan de gemeenschap ter zake van de waarde van het aan het land van de nalatenschap verbonden melkquotum, vermeerderd met de testamentaire rente vanaf 9 oktober 2003, althans de wettelijke rente vanaf die datum, althans vanaf 22 februari 2006; 2b. subsidiair te verklaren voor recht dat de zoon een bedrag van € 148.500,00 aan de gemeenschap is verschuldigd ter zake van de waarde van het aan het land van de nalatenschap verbonden melkquotum, vermeerderd met de testamentaire rente vanaf 9 oktober 2003, althans de wettelijke rente vanaf die datum, althans vanaf 22 februari 2006; 3. te verklaren voor recht dat de zoon een bedrag van € 15.282,05 aan de gemeenschap verschuldigd is ter zake van achterstallige pacht, dijkhuur, waterschapslasten en proceskosten, vermeerderd met de testamentaire rente vanaf 9 oktober 2003, althans de wettelijke rente vanaf die datum, althans vanaf 22 februari 2006; 4. te verklaren voor recht dat de zoon een bedrag van € 3.360,39 aan de gemeenschap is verschuldigd terzake van door de nalatenschap ten behoeve van de zoon betaalde rekeningen, vermeerderd met de testamentaire rente vanaf 9 oktober 2003, althans de wettelijke rente vanaf die datum, althans vanaf 22 februari 2006; 5. te verklaren voor recht dat de nalatenschap aan de dochters een bedrag van € 4.717,85 is verschuldigd terzake van door hen ten behoeve van de nalatenschap gemaakte kosten, vermeerderd met de testamentaire rente vanaf 9 oktober 2003, althans de wettelijke rente vanaf die datum, althans vanaf 22 februari 2006; 6. te verklaren voor recht dat het erfdeel van de zoon gelijk is aan de waarde van zijn legitieme portie en dat het pachtersvoordeel ten aanzien van de niet verpachte stolpboerderij alsmede perceel kadastraal bekend […nummer 219] daarin is begrepen; 7. met veroordeling van de zoon in de kosten; en in voorwaardelijke reconventie 8. te verklaren voor recht dat het perceel kadastraal bekend […nummer 53] niet aan de zoon is verkocht; 9. te verklaren voor recht dat de zoon vanaf 9 oktober 2003 pacht is verschuldigd voor de percelen kadastraal bekend […nummers 368, 382 en 387], met een totale oppervlakte van 11.23.37 ha voor een pachtprijs van € 4.552,00 op jaarbasis, vermeerderd met de helft van de waterschapslasten tot het moment waarop de zoon krachtens de koopovereenkomst eigenaar van genoemde percelen wordt, en met bepaling dat deze pacht zal worden verrekend bij de verdeling van de nalatenschap, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de pacht krachtens de pachtovereenkomst opeisbaar is, althans vanaf heden; 10. met veroordeling van de zoon in de kosten. 4.2. De zoon voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 5. De beoordeling in conventie 5.1. Partijen verschillen in de eerste plaats van mening over de vraag of de zoon nakoming kan vorderen van de in de pachtovereenkomst van 29 maart 1985 opgenomen koopovereenkomst (verder: de koopovereenkomst). 5.2. De zoon heeft gesteld dat op 9 oktober 2003, de overlijdensdatum van de erflater, is voldaan aan de voorwaarden dat hij zijn ouders zou overleven en dat hij bij het overlijden van de langstlevende van zijn ouders nog pachter zou zijn, zodat de koopovereenkomst onvoorwaardelijk is geworden en hij thans nakoming daarvan kan vorderen. 5.3. De dochters hebben hiertegen aangevoerd dat de koopovereenkomst niet tot stand gekomen is, aangezien niet is voldaan aan de opschortende voorwaarde dat de zoon bij het overlijden van de erflater nog pachter is. Volgens de dochters treedt de verdeling die de erflater bij zijn testament gemaakt heeft in werking op het tijdstip van zijn overlijden. Doordat de zoon de nalatenschap zuiver heeft aanvaard is hij als gevolg van de toedeling aan hem in het testament eigenaar geworden van de verpachte onroerende zaken, van de stolpboerderij en van het kadastrale perceel […nummer 219]. Op het tijdstip van het overlijden kon de zoon daarom niet meer gelden als pachter, aldus nog steeds de dochters. 5.4. Dit verweer faalt. Anders dan de dochters hebben aangevoerd is ook voldaan aan de voorwaarde voor het tot stand komen van de koopovereenkomst dat de zoon bij de dood van de langstlevende van zijn ouders nog pachter is. Gelet op de aard van de overeenkomst en het belang van de pachter bij voortzetting van zijn bedrijf, moet de zinsnede "bij de dood van de langstlevende" in de koopovereenkomst worden begrepen als "ten tijde van het overlijden van de langstlevende", zodat de desbetreffende voorwaarde er in voorzag dat de koopovereenkomst in beginsel alleen dan niet tot stand zou komen als de pachtovereenkomst zou zijn beëindigd voor het overlijden van de langstlevende van de ouders van de zoon. Nu daarvan geen sprake is, is met betrekking tot het verpachte een rechtsgeldige koopovereenkomst tot stand gekomen. 5.5. De dochters hebben terecht aangevoerd dat de zoon door de aanvaarding van het testament eigenaar is geworden van de verpachte onroerende zaken, van de stolpboerderij en van het perceel [219]. Deze onroerende zaken zijn hem immers met gebruikmaking van de bevoegdheid ex artikel 4:1167 (oud) BW bij testament van 2 mei 1997 door de erflater toegedeeld. Erflater heeft aldus over zijn nalatenschap beschikt bij genoemd testament en de daarop gemaakte aanvulling bij testament van 7 maart 2003. Het eerste testament is gemaakt onder het erfrecht zoals dat gold tot 1 januari 2003. Nu de nalatenschap is opgevallen na invoering van het nieuwe erfrecht op 1 januari 2003 en op grond van artikel 68a van de Overgangswet (Ow) sprake is van onmiddellijke werking, dient de nalatenschap naar huidig erfrecht te worden afgewikkeld. Ingevolge artikel 79 Ow blijft niettemin een rechtshandeling, die onder het oude recht geldig is verricht, onaantastbaar, ondanks het feit dat de nieuwe wet deze rechtshandeling als nietig of vernietigbaar aanmerkt. De in het eerste testament van erflater vervatte boedelverdeling heeft dus rechtsgevolg. 5.6. Nu de verpachte onroerende zaken, de stolpboerderij en het kadastrale perceel [219] op grond van de testamentaire boedelverdeling aan de zoon zijn toegedeeld en op grond van artikel 4:1167 (oud) BW voor aldus toegedeelde zaken in afwijking van artikel 3:186 lid 1 BW geen levering is vereist, is de zoon door het overlijden van erflater eigenaar geworden van deze zaken. 5.7. De zoon heeft nog gesteld dat de dochters wisten dat hij de nalatenschap heeft aanvaard onder het voorbehoud van nakoming van de koopovereenkomst. De rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat hij de nalatenschap zou hebben aanvaard onder het voorbehoud van de levering van de verpachte onroerende zaken aan hem op grond van de koopovereenkomst. Dit betoog mist feitelijke grondslag. Blijkens het als productie G13 overgelegde afschrift van de verklaring van erfrecht van 29 december 2003 van notaris mr. J.A. Kooijman, heeft de zoon de nalatenschap zuiver aanvaard. Gesteld noch gebleken is dat deze verklaring van erfrecht onjuist is. Artikel 4:190 lid 4 BW bepaalt dat een eenmaal gedane keuze onherroepelijk is en terugwerkt tot het ogenblik van het openvallen van de nalatenschap. Terzijde merkt de rechtbank op dat het derde lid bepaalt dat de keuze alleen onvoorwaardelijk kan geschieden, zodat een eventuele aanvaarding onder het voorbehoud van nakoming van de koopovereenkomst nietig zou zijn. 5.8. Het betoog van de zoon dat de erflater, gelet op de voorwaardelijke koopovereenkomst, niet meer bij testament over het verpachte kon beschikken, vindt geen steun in het recht. 5.9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de zoon door het overlijden van de erflater eigenaar is geworden van de verpachte onroerende zaken, van de stolpboerderij en van het perceel [219]. De sub 1 gevorderde medewerking aan de levering ligt daarom voor afwijzing gereed. 5.10. In rechtsoverweging 5.4 is al overwogen dat de koopovereenkomst rechtsgeldig tot stand gekomen is. Dit betekent dat de zoon als contractspartij bij de koopovereenkomst nakoming daarvan kan verlangen. De rechten en plichten die de erflater aan de koopovereenkomst kan ontlenen zijn immers ten gevolge van diens overlijden op zijn erfgenamen overgegaan. Nu de erfgenamen als gevolg van de boedelverdeling de verplichting tot levering van het verpachte niet meer kunnen nakomen, staat het de zoon vrij daarvoor vervangende schadevergoeding te vorderen. De positie van de zoon als erfgenaam laat immers zijn positie als schuldeiser op grond van de koopovereenkomst onverlet. 5.11. De zoon heeft gesteld dat de schade hierin bestaat dat er belangrijke verschillen bestaan in de verkrijging op grond van de koopovereenkomst en de verkrijging op grond van beide testamenten. Deze verschillen zijn volgens de zoon gelegen in de termijn van de werking van de meerwaardeclausule en in de waarderingsgrondslag van de onroerende zaken. 5.12. Ingevolge de koopovereenkomst dient de koopsom te worden bepaald door de erfgenamen in onderling overleg naar de op de sterfdag van de erflater geldende agrarische waarde of conform artikel 56b van de Pachtwet (zie hiervoor onder 2.2). Vast staat dat partijen niet in onderling overleg een koopsom hebben bepaald naar de agrarische waarde, zodat de waarde conform artikel 56b Pachtwet dient te geschieden. Gezien de verwijzing in dat artikel naar de overige bepalingen uit paragraaf 9a Pachtwet, moet de waardering als bedoeld in de koopovereenkomst geschieden door een deskundige van de grondkamer conform het eveneens in paragraaf 9a Pachtwet opgenomen artikel 56c. 5.13. Artikel 56c, lid 2 Pachtwet bepaalt dat onder de waarde als bedoeld in het eerste lid van dat artikel wordt verstaan de werkelijke waarde, niet de denkbeeldige, welke het verpachte uitsluitend voor de persoon van de verpachter heeft. De Centrale Grondkamer heeft in haar uitspraak van 14 januari 2005 (dossiernummer: V 1680) bepaald dat de werkelijke waarde als vorenbedoeld is de waarde van het concrete object die overeenstemt met de prijs, waarbij redelijk handelende partijen op de markt tot koop en verkoop besluiten over te gaan. Tevens dient een onderzoek te worden ingesteld naar eventuele omstandigheden die vorenbedoelde waarde kunnen beïnvloeden, daaronder begrepen de leeftijd van de pachter en zijn gezinsomstandigheden, aldus de Centrale Grondkamer. 5.14. Ingevolge het testament zal de waardering van de toegedeelde onroerende zaken moeten geschieden tegen de waarde in verpachte staat. Ook deze waarde zal overeenstemmen met de prijs, waarbij redelijk handelende partijen op de markt tot koop en verkoop besluiten over te gaan, waarbij de persoon van de pachter een rol zal spelen. Dit betekent dat er voor de zoon geen schade is ontstaan als gevolg van het niet nakomen van de koopovereenkomst. Dit geldt te meer nu in de eerste plaats de door de kantonrechter benoemde deskundige bij de waardering overeenkomstig het testament van de erflater de investeringen door de zoon inclusief die waarvoor geen schriftelijke toestemming, dan wel machtiging van de (centrale) grondkamer is verkregen buiten beschouwing heeft gelaten en de dochters zich bij deze benadering hebben aangesloten. Terzijde merkt de rechtbank op dat het buiten beschouwing laten van deze investeringen betekent dat wordt gewaardeerd als waren deze investeringen niet gedaan. In de tweede plaats is er ook als gevolg van een verschil in de meerwaardeclausule in de koopovereenkomst (10 jaar) en in het testament (25 jaar) geen sprake van schade. Immers, aangezien tussen partijen niet in geschil is dat de meerwaardeclausule als waardedrukkende factor heeft te gelden, zal de waardering op basis van het testament als gevolg van de langere periode waarbinnen de meerwaardeclausule gelding heeft, lager zijn dan die op basis van de koopovereenkomst. In die lagere waardering moet het nadeel van de zoon als gevolg van die langere periode geacht worden te zijn verdisconteerd. Om dezelfde reden zijn er geen termen aanwezig om de 25-jarige meerwaardeclausule te matigen, zoals door de zoon gevorderd. 5.15. Gelet op het voorgaande is niet van belang of het kadastrale perceel [… nummer 53] onder de koopovereenkomst moet worden begrepen. De stellingen van partijen dienaangaande behoeven dan ook geen verdere bespreking. 5.16. De zoon heeft voorts aangevoerd dat hij bij brief van 20 juli 2005 aan de dochters heeft verzocht om bekrachtiging van de partiële verdeling binnen drie maanden nadien. De dochters hebben dit echter geweigerd, waardoor de zoon een beroep heeft gedaan op het bepaalde in het testament van 2 mei 1997 onder ten vierde sub 6 (zie hiervoor onder 2.5), aldus de zoon. Blijkens de verklaring van erfrecht van 29 december 2003 hebben de dochters echter evenals de zoon de nalatenschap zuiver aanvaard. Daarmee is de uiterste wilsbeschikking door hen bekrachtigd. De bekrachtiging heeft derhalve ruim voor het daartoe strekkende verzoek van de zoon plaatsgevonden, zodat aan hem niet een beroep toekomt op voormelde testamentaire bepaling. 5.17. Op grond van het voorgaande liggen ook de sub 2 gevorderde schadevergoeding, de sub 3 primair gevorderde verklaring voor recht en subsidiair gevorderde matiging van de meerwaardeclausule en de sub 6 gevorderde verklaring voor recht voor afwijzing gereed. 5.18. Tussen partijen is voorts in geschil of tot de nalatenschap ook de melkproductierechten (het melkquotum) behoren. De zoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de melkproductierechten al voor het overlijden van de erflater aan hem zijn overgedragen. Ter onderbouwing van zijn stelling wijst de zoon in de eerste plaats naar het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 15 september 2005, waarin als vaststaand feit staat vermeld dat de melkproductierechten zijn overgenomen. Dit betoog faalt. De dochters hebben terecht aangevoerd dat de vaststelling door het gerechtshof geen deel uitmaakt van een beslissing over de rechtsbetrekking in het desbetreffende geschil, zodat aan die vaststelling in deze procedure geen kracht van gewijsde toekomt (vgl. HR 17 november 1995, NJ 1996, 283). 5.19. De zoon heeft voorts ter onderbouwing van zijn stelling gesteld dat in de pacht /koopovereenkomst niet wordt gesproken over de melkproductierechten, terwijl uit de als productie E-16 overgelegde Beschikking Superheffing blijkt dat de melkproductierechten door hem zijn overgenomen. Dit betoog slaagt. Aangezien de melkproductierechten in de pachtovereenkomst niet worden genoemd maken deze geen deel uit van het verpachte. Voorts blijkt uit de overgelegde Beschikking Superheffing van 20 juni 1985 dat de melkproductierechten op naam van de zoon worden overgeschreven in verband met de overname van het gehele melkveehouderijbedrijf. Bovendien heeft ook de erflater zelf het in zijn testament van 2 mei 1997 over het destijds door hem aan zijn zoon overgedragen melkquotum (zie hiervoor onder 2.5). Op grond van deze niet weersproken feiten en omstandigheden staat voldoende vast dat de melkproductierechten destijds door de erflater aan de zoon zijn overgedragen en dus geen deel uitmaken van de nalatenschap. Het betoog van de dochters dat het in de rede had gelegen dat de melkrechten zouden zijn opgenomen in de lijst van overgenomen bedrijfsmiddelen (productie G2) als deze door de zoon zouden zijn overgenomen, slaagt niet. Die lijst d.d. 3 april 1985 betreft immers een specificatie achteraf van de door de zoon per 1 januari 1985 overgenomen inventaris en veestapel en de daaraan toegekende waarde. Voor vermelding op die lijst van de melkproductierechten was geen aanleiding aangezien de overname van de melkproductierechten blijkens voormelde beschikking geregistreerd zou worden bij het productschap. Aangezien erflater de melkproductierechten in april 1984 om niet heeft gekregen is voorts aannemelijk dat daarvoor geen koopsom is betaald, maar dat de zoon wel de heffing van overproductie in de productiejaren 1984/85 moest voldoen. 5.20. Het feit dat de erflater in zijn testament heeft bepaald dat de helft van het destijds door hem aan zijn zoon overgedragen melkquotum hem als pachter in eigendom toebehoort en de andere helft van dit quotum aan hem (erflater) zou toebehoren, doet aan het voorgaande niet af. Erflater kan immers niet eenzijdig bepalen dat hij rechten of aanspraken op het melkquotum bezit. 5.21. De dochters hebben ten aanzien van de melkproductierechten subsidiair aangevoerd dat de nalatenschap aanspraak kan maken op 25% van de waarde daarvan, aangezien het quotum volledig voor rekening en risico van erflater is opgebouwd. Ook dit betoog faalt. Nu immers is vastgesteld dat de melkproductierechten door erflater zonder enig voorbehoud aan de zoon zijn overgedragen, is er geen grond voor de door de dochters gevraagde vergoeding. Niet van belang is dat de erflater volledig heeft zorggedragen voor de opbouw van de melkproductierechten, aangezien de erflater en de zoon geacht moeten worden die omstandigheid indien juist bij hun overeenkomst tot overdracht van de melkproductierechten te hebben betrokken. 5.22. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de sub 4 gevraagde verklaring voor recht voor toewijzing gereed ligt. 5.23. De sub 5 gevorderde verklaring voor recht, ten slotte, ligt bij gebreke van een deugdelijke grondslag voor afwijzing gereed. In het testament heeft de erflater immers bepaald dat de meerwaarde het verschil betreft tussen de door de zoon betaalde waarde in verpachte staat en de marktwaarde ten tijde van de vervreemding. Erflater heeft daarbij expliciet bepaald dat de marktwaarde voor wat betreft de onroerende zaken vrij van pacht moet worden bepaald. Blijkens voornoemd arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 15 september 2005 hebben de dochters verklaard geen aanspraak te zullen maken op de meerwaarde over het verschil van de vrije en verpachte waarde, wat overigens door de dochters wordt betwist. Met verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 5.18 is overwogen met betrekking tot in een andere procedure vastgestelde feiten, wordt het beroep door de zoon op dit weergegeven standpunt van de dochters verworpen. 5.24. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en de vorderingen in reconventie zal iedere verdere beslissing worden aangehouden. in reconventie 5.25. De dochters hebben in de eerste plaats verdeling van de nalatenschap gevorderd overeenkomstig het testament van erflater van 2 mei 1997 en de aanvulling daarop van 7 maart 2003. De zoon heeft aangevoerd dat deze vordering moet worden afgewezen, maar heeft nagelaten zijn stelling voldoende te onderbouwen. Het enkele feit dat de notaris nog geen boedelbeschrijving heeft gemaakt, zoals de zoon heeft aangevoerd, is geen reden om de vordering tot verdeling af te wijzen. Teneinde de inbreng van de zoon in de nalatenschap te kunnen vaststellen zal van de bij testament aan hem toegedeelde onroerende zaken de waarde in verpachte staat moeten worden vastgesteld. Op verzoek van de dochters heeft de kantonrechter daartoe bij beschikking van 24 oktober 2005 ing. P.H. Reinders Folmer als deskundige benoemd. Het definitieve advies van de deskundige is door de dochters als productie G 27 ter comparitie overgelegd. Uit het feit dat de dochters bij akte van 5 juni 2006 hebben verzocht deze deskundige opnieuw te benoemen leidt de rechtbank af dat zij zich aansluiten bij het door hen overgelegde advies van deze deskundige. De zoon heeft ter comparitie aangegeven dat het advies van deze deskundige onbevredigend is. Nu de zoon, gelet op de discussie ter comparitie, onvoldoende in de gelegenheid is geweest zijn bedenkingen tegen het advies gemotiveerd naar voren te brengen, zal de rechtbank hem alsnog daartoe in de gelegenheid stellen. 5.26. Aangezien de discussie tussen partijen zich tot op heden hoofdzakelijk heeft toegespitst op de onroerende zaken die staan vermeld in de koopovereenkomst en het testament, en het melkquotum, is het voorts wenselijk dat partijen zich gemotiveerd uitlaten over de omvang, waardering en verdeling van de overige bestanddelen van de nalatenschap als bedoeld onder "Ten vijfde" in het testament van 2 mei 1997. 5.27. Met verwijzing naar wat in conventie is overwogen met betrekking tot het melkquotum liggen de sub 2 primair en subsidiair gevorderden verklaringen voor recht voor afwijzing gereed. 5.28. Nu de overige vorderingen van de dochters nauw samenhangen met de sub 1 gevorderde verdeling zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden. 6. De beslissing De rechtbank in conventie 6.1. houdt iedere beslissing aan. in reconventie 6.2. verwijst de zaak naar de rol van 6 december 2006; - voor akte aan de zijde van de man, tot het doel als hierboven onder 5.25 omschreven; - voor akte aan de zijde van beide partijen, tot het doel als hierboven onder 5.26 omschreven; 6.3. houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman, mr J.F. Miedema en mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2006.?