Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC2952

Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2008-01-30
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/42357, 06/42359
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wav / afwijzing aanvraag verlenging verblijfsvergunning regulier / drie jaar in bezit van verblijfsvergunning onder de beperking arbeid in loondienst / andere werkgever
Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiser, gezien het feit dat hij bij een andere werkgever in dienst is getreden verlenging of wijziging van de beperking van zijn vergunning regulier voor bepaalde tijd dient aan te vragen. Eiser is sinds 26 januari 2000 in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, verstrekt onder de beperking ‘arbeid in loondienst bij ….’. Bij zijn aanvraag om verlenging van zijn vergunning heeft eiser een arbeidsovereenkomst overgelegd waaruit blijkt dat hij thans werkzaam is bij een andere werkgever. Overwogen wordt dat voor eiser geen tewerkstellingsvergunning (twv) meer is vereist. Op hem zijn dan ook de voorschriften van paragraaf B5/3 van de Vc 2000 van toepassing. Hierin is niet het voorschrift opgenomen dat in de beperking moet worden vermeld bij welke werkgever de werkzaamheden worden verricht. Handhaving van het voorschrift ten aanzien van vreemdelingen als eiser zou in strijd komen met het uit de Wav voortvloeiende gegeven dat eiser vrij is op de arbeidsmarkt. Voorts is vermelding van de werkgever niet meer van belang voor het toezicht, nu niet meer hoeft te worden onderzocht of de werkgever van eiser de beschikking heeft over een twv voor eiser. Evenmin is een beletsel af te leiden uit artikel 3.31 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000. Zoals in de Nota van Toelichting bij dit artikel (Staatsblad 2000, 497, p. 116) uitdrukkelijk is opgenomen, staat dit artikel niet aan vergunningverlening in de weg voor de vreemdeling, die drie jaar arbeid heeft verricht waarvoor na toetsing aan het prioriteitgenietend aanbod op de Nederlandse arbeidsmarkt een twv was afgegeven, en om die reden vrij is op de arbeidsmarkt, ook indien er met zijn werkzaamheden niet langer een wezenlijk Nederlands belang is gediend. In de situatie van eiser beperkt de toetsing zich tot de vraag of nog immer wordt voldaan aan het doel waarvoor de vergunning is afgegeven, dat wil zeggen of nog immer sprake is van arbeid in loondienst, en of wordt voldaan aan de overige voorwaarden van artikel 18 van de Vw 2000. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 18 van de Vw 2000 en ondeugdelijk is gemotiveerd.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken voorzieningenrechter Uitspraak artikel 8:70 en 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nrs.: AWB 06/42357 en AWB 06/42359 V-nr: 130.513.3496 inzake: [Eiser], geboren op [geboortedatum] 1973, van Amerikaanse nationaliteit, wonende te Amsterdam, eiser/verzoeker, hierna te noemen: eiser, gemachtigde: mr. G.J.K. van Andel, advocaat te Amsterdam, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde: mr. J.M. Kobus, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. PROCESVERLOOP 1. Op 9 januari 2006 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlenging van zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “ het verrichten van arbeid in loondienst bij Cambridge Technology Partners”. Bij besluit van 26 juni 2006 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij bezwaarschrift van 20 juli 2006 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 3 augustus 2006 ongegrond verklaard. Het besluit vermeldt onder meer de rechtsgevolgen dat eiser na bekendmaking van het besluit niet meer rechtmatig in Nederland verblijft en dat eiser Nederland uit eigen beweging binnen 28 dagen moet verlaten. 2. Bij beroepschrift van 1 september 2006 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep schort de rechtsgevolgen van het besluit niet op. Bij brief van 1 september 2006 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. De gronden van het beroep en het verzoek zijn ingediend bij brief van 3 augustus 2006. Op 20 september 2006 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 24 april 2006 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. 3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting aangehouden in afwachting van inlichtingen van verweerder. Verweerder heeft de inlichtingen op 13 juni 2007 verstrekt, waarna eiser op 19 juni 2007 heeft gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. II. OVERWEGINGEN Ten aanzien van het beroep 1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit, in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden. 2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat een vreemdeling die drie jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “arbeid in loondienst” weliswaar vrij is op de arbeidsmarkt maar niet vrij is om van werkgever te veranderen. Als de vreemdeling na drie jaar bij een andere werkgever wil gaan werken, dient hij daartoe een aanvraag tot wijziging van de beperking in te dienen. Zowel paragraaf B5/2 en paragraaf B5/3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 zijn van toepassing en de zinsnede ‘Arbeid vrij toegestaan. Tewerkstellingsvergunning (twv) niet vereist’ betekent niet meer en niet minder dan dat de werkgever na drie jaar niet meer in het bezit hoeft te zijn van een twv voor de vreemdeling. Dat eiser inmiddels in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd doet hier niet aan af nu verlenging van de vergunning voor bepaalde tijd is aangevraagd. Ten slotte is het bezwaar kennelijk ongegrond, zodat van het horen kon worden afgezien. 3. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - de volgende beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd. Verweerder handelt in strijd met artikel 4 van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en artikel 2 van het Besluit Uitvoering Wav. Eiser is vrij op de arbeidsmarkt en is derhalve gerechtigd om van werkgever te veranderen. Hiervoor is geen toestemming vereist. De vermelding van de nieuwe werkgever op het verblijfsdocument is niet aan te merken als een wijziging van de beperking van de verblijfsvergunning. Voorts heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat eiser al meer dan vijf jaar in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond waarvan hij in aanmerking komt voor een vergunning voor onbepaalde tijd. Eiser is ten onrechte niet gehoord. 4. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften. 5. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen, indien (...) f. niet wordt voldaan aan de beperking, waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden; g. de vreemdeling voor een werkgever arbeid verricht, zonder dat aan de Wet arbeid vreemdelingen is voldaan. 6. Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder f, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 kan de in artikel 14 van de Vw 2000 bedoelde vergunning worden verleend onder de beperking ‘het verrichten van arbeid in loondienst’. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de beperkingen, bedoeld in het eerste lid, nader kunnen worden omschreven bij de verlening van de verblijfsvergunning. 7. Artikel 3.31 van het Vb 2000 bepaalt - voor zover van belang - dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdende met het verrichten van arbeid in loondienst wordt verleend aan de vreemdeling, die in het bezit is van een twv voor die werkzaamheden. In het tweede lid is bepaald dat deze vergunning wordt verleend, indien aan de in sub a tot en met d vermelde voorwaarden is voldaan. Ingevolge het vierde lid kan in andere gevallen de in het eerste lid bedoelde verblijfsvergunning worden verleend. 8. Artikel 4 van de Wav bepaalt dat het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid - het is een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder twv - niet van toepassing is op een vreemdeling die beschikt over een krachtens de Vreemdelingenwet 2000 afgegeven vergunning, welke is voorzien van een aantekening van Onze Minister van Justitie waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid. Een zodanige aantekening wordt afgegeven aan een vreemdeling: a. die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder b of d, van de Vreemdelingenwet 2000; b. die gedurende een ononderbroken tijdvak van drie jaar heeft beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 en die nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd; c. behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie. 9. In paragraaf B5/2 van de Vc 2000 is bepaald dat tenzij in de onderstaande regels hiervan wordt afgeweken, aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd steeds de beperking wordt verbonden ‘arbeid in loondienst bij ....(naam werkgever)’. Paragraaf B5/3 van de Vc 2000 bepaalt dat ten aanzien van een vreemdeling die drie jaar de beschikking heeft gehad over een voor arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor de werkgever niet langer de verplichting geldt te beschikken over een twv. Het is hierbij niet van belang of sprake is geweest van arbeid in loondienst dan wel arbeid als zelfstandige. Deze vreemdeling krijgt op het verblijfsdocument de aantekening ‘Arbeid vrij toegestaan. Twv niet vereist’. Deze wijziging wordt bij de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning doorgevoerd bij de aanvraag van het verblijfsdocument, dat wil zeggen nadat de vreemdeling drie jaar houder van de voor arbeid geldige vergunning is geweest. De rechtbank overweegt als volgt. 10. De rechtbank stelt vast dat aan eiser op 26 januari 2000 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verstrekt onder de beperking ‘arbeid in loondienst bij Cambridge Technology Partners’. Deze vergunning is sedertdien steeds verlengd, laatstelijk tot en met 29 januari 2006. Op 9 januari 2006 heeft eiser verlenging van zijn verblijfsvergunning aangevraagd en heeft daarbij een arbeidsovereenkomst overgelegd waaruit blijkt dat hij thans werkzaam is bij Unisys Nederland BV. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiser, gezien het feit dat hij bij een andere werkgever in dienst is gestreden, in plaats van verlenging van zijn vergunning een wijziging van de beperking van de vergunning had dienen aan te vragen. Voor de beoordeling van deze vraag acht de rechtbank het volgende van belang. 11. Niet in geschil is dat eiser op grond van artikel 4, tweede lid aanhef en onder b, van de Wav, nu hij (meer dan) drie jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid in loondienst’, vrij is op de arbeidsmarkt en dat zijn werkgever niet meer in het bezit hoeft te zijn van een voor eiser verstrekte twv. 12. Voorts staat vast dat eiser nog immer in aanmerking wenst te komen voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid aanhef en onder f, van het Vb 2000. Uit de tekst van deze bepaling vloeit niet voort dat in de aan de vergunning verbonden beperking tevens de (nieuwe) werkgever wordt weergegeven. Weliswaar is in het tweede lid van artikel 3.4 van het Vb 2000 bepaald dat de beperkingen nader kunnen worden omschreven bij de verlening van de vergunning. In de Nota van Toelichting op die bepaling (Staatsblad 2000, 497, p. 94) is vermeld dat dit is toegestaan (onder meer) in het belang van het toezicht op vreemdelingen. 13. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande, anders dan verweerder meent, dat aan eiser niet kan worden tegengeworpen dat hij een wijziging van de aan zijn vergunning verbonden beperking had dienen aan te vragen. Weliswaar is het weergeven van een met naam genoemde werkgever in de aan de verblijfsvergunning verbonden beperking voorgeschreven in het beleid, als neergelegd in paragraaf B5/2.4 van de Vc 2000. Deze paragraaf heeft echter betrekking op vreemdelingen voor wier verblijf een twv is vereist, zoals in het opschrift van paragraaf B5/2 van de Vc 2000 is aangegeven. Vermelding van de naam van de werkgever is dan van belang, omdat de vreemdeling die in Nederland verblijft voor het verrichten van arbeid in loondienst, gebonden is aan de werkgever aan wie de twv is verleend. Het weergeven van de naam van de werkgever dient dan een doel in het kader van het toezicht. In het geval van eiser is, zoals reeds is vastgesteld, een dergelijke twv niet meer vereist. Hij is vrij op de arbeidsmarkt. Op hem zijn dan ook niet de voorschriften opgenomen in paragraaf B5/2 van de Vc 2000 van toepassing, maar de voorschriften van paragraaf B5/3 van de Vc 2000. In deze paragraaf is niet wederom het voorschrift opgenomen dat in de beperking moet worden vermeld bij welke werkgever de werkzaamheden worden verricht. Handhaving van het voorschrift ten aanzien van vreemdelingen als eiser zou ook in strijd komen met het uit de Wav voortvloeiende gegeven dat eiser vrij is op de arbeidsmarkt. Voorts is vermelding van de werkgever niet meer van belang voor het toezicht, nu niet meer hoeft te worden onderzocht of de werkgever van eiser de beschikking heeft over een twv voor eiser. Evenmin heeft deze vermelding nog enige andere vreemdelingrechtelijke betekenis. In de situatie van eiser beperkt de toetsing zich dan tot de vraag of nog immer wordt voldaan aan het doel waarvoor de vergunning is afgegeven, dat wil zeggen of nog immer sprake is van arbeid in loondienst, en of wordt voldaan aan de overige voorwaarden van artikel 18 van de Vw 2000. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in dit geval het gestelde in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f en g, van de Vw 2000 niet aan verlenging van de vergunning van eiser in de weg stond. 14. Evenmin is een beletsel daarvoor af te leiden uit artikel 3.31 van het Vb 2000, waarin de (vreemdelingrechtelijke) voorwaarden voor de verlening van een vergunning voor arbeid in loondienst zijn uitgewerkt. Zoals in de Nota van Toelichting bij dit artikel (Staatsblad 2000, 497, p. 116) uitdrukkelijk is opgenomen, staat dit artikel niet aan vergunningverlening in de weg voor de vreemdeling, die drie jaar arbeid heeft verricht waarvoor na toetsing aan het prioriteitgenietend aanbod op de Nederlandse arbeidsmarkt een twv was afgegeven, en om die reden vrij is op de arbeidsmarkt, ook indien er met zijn werkzaamheden niet langer een wezenlijk Nederlands belang is gediend. 15. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 18 van de Vw 2000 en ondeugdelijk is gemotiveerd. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 18 van de Vw 2000 en 7:12 van de Awb en bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. 16. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen behoeven de overige gronden geen bespreking. Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening 17. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 18. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist. Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening 19. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966 ,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1). 20. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 en artikel 8:82, vierde lid van de Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht. IV. BESLISSING De rechtbank in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 06/42357 - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 06/42359 - wijst het verzoek af. In alle zaken: - veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966 ,-- (zegge: negenhonderdenzesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiser; - wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 282, -- (zegge: tweehonderdtweeentachtig euro). Deze uitspraak is gedaan op 12 september 2007 door mr. A.J. van Putten, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Aar, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. De griffier De voorzitter Afschrift verzonden op: Conc: MA Coll: D: B Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.