Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC3067

Datum uitspraak2008-01-30
Datum gepubliceerd2008-01-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200706808/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 7 augustus 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) voorschriften, verbonden aan de op 15 december 1987 aan [rechtsvoorganger] van [appellant], verleende vergunning krachtens de Hinderwet voor een jachtbouw- en reparatiewerkplaats aan de [locatie] te [plaats], gewijzigd en aangevuld.


Uitspraak

200706808/1. Datum uitspraak: 30 januari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Fryslân, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 7 augustus 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) voorschriften, verbonden aan de op 15 december 1987 aan [rechtsvoorganger] van [appellant], verleende vergunning krachtens de Hinderwet voor een jachtbouw- en reparatiewerkplaats aan de [locatie] te [plaats], gewijzigd en aangevuld. Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief van 20 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 24 september 2007, beroep ingesteld. Bij brief van 26 oktober 2007 heeft het college een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 januari 2007, waar [appellant], vertegenwoordigd door ing. C.H. van Roon, en het college, vertegenwoordigd door I. Wulffelé en T. Miedema, beiden ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Sneek, vertegenwoordigd door mr. A.C. Schoormans en R. Tekstra, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag beperkingen waaronder een vergunning is verleend en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden in het belang van de bescherming van het milieu. Ingevolge artikel 8.23, derde lid, zijn met betrekking tot de beslissing ter zake en de inhoud van de beperkingen en voorschriften de artikelen 8.6 tot en met 8.17 van overeenkomstige toepassing. 2.2. Ingevolge voorschrift I.1 van de vermelde Hinderwetvergunning mag de geluidbelasting, (LAeq), afkomstig van de in de inrichting aanwezige installaties, alsmede veroorzaakt door de werkzaamheden binnen de inrichting, gemeten en/of berekend en beoordeeld volgens de methode, aangegeven in de I.C.G.-publicatie IL-HR-13-01, bij de gevel(s) van de dichtstbijliggende woning(en) niet meer bedragen dan 50 dB(A) van 07.00 tot 19.00 uur, 45 dB(A) van 19.00 tot 23.00 uur en 40 dB(A) van 23.00 tot 07.00 uur. 2.3. Bij het bestreden besluit heeft het college voorschrift I.1 gewijzigd en daarnaast voorschrift I.6 aan de vergunning verbonden. In voorschrift I.1 is bepaald dat de geluidbelasting (LAr,LT), afkomstig van de in de inrichting aanwezige installaties, alsmede veroorzaakt door de werkzaamheden binnen de inrichting, bij de gevel(s) van de dichtstbijliggende woning(en) niet meer mag bedragen dan 50 dB(A) in de dagperiode (07.00-19.00 uur). In voorschrift I.6 is bepaald dat boven de normale activiteiten gedurende maximaal 12 keer per jaar gedurende 24 uur per etmaalperiode, overwerk mag plaatsvinden. Voor de geluidbelasting (LAr,LT) bij de gevel(s) van de dichtstbijgelegen woning(en) vanwege het in werking zijn van de inrichting zijn grenswaarden gesteld van onderscheidenlijk 45 dB(A) en 40 dB(A) in de avond- (19.00-23.00 uur) en nachtperiode (23.00-07.00 uur). 2.4. [appellant] heeft bezwaar tegen de gestelde voorschriften in het bestreden besluit, omdat vanwege de onduidelijkheid over het te hanteren beoordelingspunt niet inzichtelijk is welke geluidbelasting de inrichting mag voortbrengen en zijn bedrijf vanwege het gewijzigde voorschrift I.1 geen activiteiten in de avond- en nachtperiode meer mag verrichten. Voorts brengt [appellant] naar voren dat de zone rondom het industrieterrein waarop zijn inrichting is gelegen, destijds op onjuiste wijze is vastgesteld. 2.4.1. Het college stelt in zijn besluit dat in de huidige situatie ten noorden van de inrichting de zonegrenswaarde in zowel de dag-, avond- als nachtperiode wordt overschreden en dat voor al deze perioden de inrichting hoofdzakelijk verantwoordelijk is voor deze overschrijding. Blijkens het bestreden besluit heeft het college met het besluit beoogd om geluidproducerende werkzaamheden in de inrichting van [appellant] in de avond- en nachtperiode te verbieden, enerzijds omdat het bedrijf alleen activiteiten gedurende de dagperiode verricht, zodat het deze geluidruimte in de avond- en nachtperiode niet nodig heeft, en anderzijds omdat daarmee de zoneoverschrijding voor de avond- en nachtperiode wordt opgeheven. Verder heeft het college aangegeven later in een nieuwe ambtshalve wijziging van de vergunning beoordelingspunten op te willen nemen om duidelijkheid te scheppen over de in voorschrift I.1 opgenomen zinsnede "bij de gevel(s) van de dichtstbijliggende woning(en)", omdat daarover thans discussie bestaat tussen het college, het college van burgemeester en wethouders van Sneek en [appellant]. 2.4.2. Het industrieterrein "Houkesloot", waarop de inrichting van [appellant] is gelegen, is gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder. De geluidproductie vanwege het industrieterrein mag, gelet op artikel 40 van de Wet geluidhinder, daarom niet meer bedragen dan 50 dB(A) op de vastgestelde zonegrens. 2.4.3. Voor zover [appellant] zich richt tegen het besluit tot vaststelling van de zone, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond niet in de onderhavige procedure aan de orde kan komen, reeds omdat het zonebesluit in rechte onaantastbaar is. Deze beroepsgrond faalt. 2.4.4. Over het betoog van [appellant] dat het college hem ten onrechte verantwoordelijk houdt voor het overschrijden van de zone en dit het gevolg is van een onjuist gebruik van het woord "verantwoordelijk" in de considerans van het bestreden besluit, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond is gericht tegen een in het bestreden besluit opgenomen overweging. De overwegingen dienen ter motivering van het besluit, maar roepen op zichzelf geen rechtsgevolgen in het leven. Deze overwegingen zijn als zodanig niet voor beroep vatbaar. De daartegen ingestelde beroepsgrond faalt daarom. 2.4.5. Ten aanzien van de beroepsgrond dat het besluit, voor zover dit betrekking heeft op de in voorschrift I.1 opgenomen zinsnede "bij de gevel(s) van de dichtstbijliggende woning(en)", in strijd is met de rechtszekerheid, overweegt de Afdeling dat deze zinsnede niet anders dan feitelijk kan worden uitgelegd en dat door middel van metingen eenduidig kan worden vastgesteld welke woning de dichtstbijliggende woning is. Deze beroepsgrond faalt. 2.4.6. Over het bezwaar dat ten gevolge van de wijziging van voorschrift I.1 in de avond- en nachtperiode ook geen geluidarme werkzaamheden meer mogen worden verricht in de inrichting, overweegt de Afdeling als volgt. Gezien de stukken en het verhandelde ter zitting gaat de Afdeling ervan uit dat genoemde werkzaamheden in de avond- en nachtperiode onder de vigeur van de Hinderwetvergunning waren vergund. De Afdeling stelt vast dat in het bestreden besluit geen beperkingen zijn gesteld aan werkzaamheden in de avond- en nachtperiode, zodat [appellant] die onverkort kan voortzetten, zonder hierbij gebonden te zijn aan bepaalde geluidgrenswaarden. Deze beroepsgrond faalt. 2.4.7. Over de in voorschrift I.1 gestelde geluidgrenswaarde van 50 dB(A) voor de dagperiode overweegt de Afdeling voorts het volgende. Ingevolge artikel 8.8, derde lid, onder a, van de Wet milieubeheer, zoals dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit luidde en voor zover hier van belang, neemt het bevoegd gezag bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval in acht de voor de onderdelen van het milieu, waarvoor de inrichting gevolgen kan hebben, geldende grenswaarden, voor zover de verplichting tot het in acht nemen daarvan voortvloeit uit de artikelen 41, 46 tot en met 50, 53, 65 tot en met 68 of 72, tweede lid, van de Wet geluidhinder. Nu ter zitting onweersproken door het college van burgemeester en wethouders van Sneek is gesteld dat met de gestelde geluidgrenswaarde van 50 dB(A) voor de dagperiode de zoneoverschrijding in deze periode voortduurt, en bovendien vast staat dat de inrichting niet aan deze grenswaarde kan voldoen, dient het bestreden besluit, voor zover dit ziet op voorschrift I.1 wegens strijd met artikel 8.8, derde lid, onder a, van de Wet milieubeheer en wegens strijd met het stelsel van de Wet milieubeheer te worden vernietigd. 2.4.8. Nu, na vernietiging van voorschrift I.1, aan voorschrift I.6 geen zelfstandige betekenis kan toekomen, dient ook dit voorschrift en daarmee het gehele besluit van 7 augustus 2007 te worden vernietigd. 2.5. Het beroep van [appellant] is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. 2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van 7 augustus 2007, kenmerk 686070; III. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Fryslân aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV. gelast dat de provincie Fryslân aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen w.g. Heijerman lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2008 255-209.