Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC3359

Datum uitspraak2008-01-22
Datum gepubliceerd2008-03-12
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers07/5375 en 07/3800
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het recht op aftrek van voorbelasting kan worden geweigerd indien komt vast te staan dat dit recht frauduleus of met misbruik wordt ingeroepen. Daarnaast geldt dat, in het onderhavige geval, het recht op aftrek van voorbelasting in voldoende mate wordt gecompenseerd door de hoogte van de omzet zoals die is vastgesteld door verweerder.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 07/5375 en 07/3800 Uitspraakdatum: 22 januari 2008 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen X, wonende te Z, eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder. De bestreden uitspraken De uitspraak van 6 juli 2007 op het bezwaar van eiser tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002 opgelegd voor een bedrag van € 6.407, vermeerderd met heffingsrente ten bedrage van € 1.043, alsmede tegen de beschikking waarbij een boete is opgelegd van € 3.203. De uitspraak van 10 mei 2007 op het bezwaar van eiser tegen de aanslag Wet arbeidsongeschiktheidverzekering zelfstandigen (WAZ) opgelegd over het jaar 2002 met dagtekening 22 april 2006 met een te betalen bedrag van € 681, inclusief € 74 heffingsrente. Zitting Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken gelijktijdig plaatsgevonden op 8 januari 2008. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde A. Namens verweerder zijn verschenen B en C. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep tegen de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002 en de boetebeschikking ongegrond. De rechtbank verklaart het beroep tegen de aanslag WAZ 2002 ongegrond. Gronden 1. Eiser heeft in de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002 (illegaal) datadragers, zoals cd’s en dvd’s, via internet vervaardigd, aangeboden en verspreid. Naast de vervaardiging en de verkoop van de hiervoor bedoelde producten, bouwde eiser zogeheten Playstation 2-stations en X-box-consoles om voor de verkoop. Eiser heeft geen administratie bijgehouden, noch beschikte eiser over facturen of bonnen. 2. In 2003 is door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporings Dienst en de Economische Controle Dienst (FIOD-ECD), Team Opsporing Piraterij, een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar de activiteiten van eiser. Eiser is hierna door de rechtbank Utrecht strafrechtelijk veroordeeld voor de handel in illegale kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken. 3. Met datum 30 september 2005 is door de FIOD-ECD Utrecht, Kennisgroep Intellectueel eigendom, een rapport opgesteld naar aanleiding van het aan deze kennisgroep verstrekte proces-verbaal van het Team Opsporing Piraterij. 4. De controlerend ambtenaar heeft op basis van bankafschriften op naam van eiser, die zich in het dossier van de FIOD-ECD bevonden, een schatting gemaakt van de omzet over de periode 1 april 2001 tot en met 22 november 2002. Uit deze bankafschriften blijkt dat eiser regelmatig bedragen ontving in verband met pakketten die onder rembours werden verzonden. Uit de afschriften blijken geen betalingen aan leveranciers of postkantoren. Uit deze bankafschriften blijkt voorts dat eiser over de periode 2 april 2001 tot en met 26 oktober 2001 een bedrag van € 10.829,46 ter zake van de handel in cd’s en dvd’s heeft ontvangen. Blijkens de bankafschriften over de periode 28 december 2001 tot en met 22 november 2002 heeft eiser in die periode een bedrag van € 25.286,50 ontvangen. De FIOD-ECD beschikt niet over de resterende bankafschriften van de jaren 2001 en 2002. Op basis van de ter beschikking staande bankafschriften is de omzet over het tijdvak 2001 tot en met 2002 geschat op € 40.128,84. 5. Bij de berekening van de naheffingsaanslag omzetbelasting heeft verweerder geen rekening gehouden met aftrek van voorbelasting als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). 6. In geschil is of de naheffingsaanslag omzetbelasting terecht en voor een juist bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of er bij de berekening van de naheffingsaanslag omzetbelasting rekening dient te worden gehouden met de door eiser gestelde kosten en aftrek van voorbelasting, alsmede of de boete gehandhaafd moet worden. Verder is in geschil of de aanslag WAZ 2002 terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. 7. Verweerder stelt dat eiser dient aan te tonen dat de kosten zijn gemaakt omdat artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) van toepassing is en daardoor de – verzwaarde - bewijslast op eiser rust. 8. Eiser stelt dat hij veel meer kosten heeft gemaakt dan het door hem geschatte bedrag van € 13.900 en dat hij in de jaren 2001 en 2002 een bedrag van € 27.800 in computerapparatuur heeft geïnvesteerd en verder kosten heeft gemaakt voor bijvoorbeeld elektriciteit, mobiele telefoon en internet. De omzet is volgens eiser te hoog berekend omdat verweerder hiervoor de rembourskosten ten onrechte heeft meegeteld. Eiser stelt dat hij al door de rechtbank Utrecht is veroordeeld en dat de boete daarom dient te vervallen. Eiser stelt ten slotte dat hij de boete niet kan betalen. 9. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser geen administratie heeft gevoerd van zijn activiteiten die verband houden met de handel in cd’s, dvd’s en het ombouwen van spelcomputers. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 27e AWR rust op eiser de last om te bewijzen dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Dit betekent dat de naheffingsaanslag omzetbelasting in stand blijft tenzij eiser aantoont dat hij de door hem gestelde kosten heeft gemaakt dan wel de rechtbank zou oordelen dat verweerder bij het opleggen van de aanslag niet is uitgegaan van een redelijke schatting. 10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder is uitgegaan van een redelijke schatting bij het berekenen van de gehanteerde omzet van € 40.128,84. Verweerder heeft voor de periode 1 april 2001 tot en met 22 november 2002 een schatting gemaakt aan de hand van de inkomsten zoals die blijken uit eisers bankafschriften over de perioden zoals hiervoor onder 4. zijn vermeld. Vast staat dat eiser naast zijn handel in cd’s en dvd’s spelcomputers ombouwde en deze verkocht. Verweerder stelt dat mag worden aangenomen dat uit deze laatste activiteiten nog contante verkopen zijn voortgevloeid, welke verweerder bij de schatting van de omzet buiten beschouwing heeft gelaten. De rechtbank hecht geen geloof aan de eerst ter zitting door eiser gegeven verklaring dat het daarbij slechts om twee verkopen zou gaan, die eveneens per bank zijn betaald en dus al in de bedragen op de bankafschriften zijn verdisconteerd. Evenmin acht de rechtbank het geloofwaardig dat eiser overigens geen cd’s en dvd’s verkocht tegen contante betaling. De rechtbank acht het daarom alleszins aannemelijk dat de omzet van eiser in werkelijkheid hoger is geweest dan waarvan verweerder bij de schatting is uitgegaan. De mogelijk door eiser gemaakte kosten worden daarmee, uitgaande van een omzet die in werkelijkheid hoger moet zijn geweest, naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate gecompenseerd. Dit betekent dat de in de naheffingsaanslag begrepen omzetbelasting, die op basis van een redelijke schatting van de omzet door verweerder is berekend, niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld. 11. Voor het recht op aftrek van voorbelasting is in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a. van de Wet OB bepaald dat deze belasting door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening moet zijn gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur. Eiser heeft geen facturen overgelegd waaruit blijkt dat hij kosten heeft gemaakt waarvoor door andere ondernemers aan hem omzetbelasting in rekening is gebracht. Eisers beroep op het arrest van de Hoge Raad, 29 augustus 1984, nr. 22 472, V-N 1985/1498 kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Immers, volgens vaste jurisprudentie kan de uitoefening van het recht op aftrek worden geweigerd indien komt vast te staan dat dit recht frauduleus of met misbruik wordt ingeroepen. Daarnaast geldt, dat zo eiser al een beroep zou hebben op aftrek van voorbelasting, dit, conform hetgeen hiervoor is geoordeeld, in voldoende mate wordt gecompenseerd door de hoogte van de omzet zoals die is vastgesteld door verweerder. 12. Verweerder heeft op grond van artikel 67f AWR een boete opgelegd. In artikel 67f AWR is bepaald dat, indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet of gedeeltelijk niet is betaald, dit een vergrijp vormt waarvoor de inspecteur hem een boete kan opleggen van ten hoogste 100% van de belasting die niet of niet tijdig is betaald. 13. Vaststaat dat eiser de opbrengsten van door hem verrichte illegale leveringen verborgen heeft gehouden voor verweerder. Eiser wist dan wel behoorde te weten dat hij over de door hem aan zijn klanten in rekening gebrachte bedragen omzetbelasting in rekening had moeten brengen en deze belasting had moeten voldoen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het aan de al dan niet voorwaardelijke opzet van eiser is te wijten dat hij de omzetbelasting welke op aangifte had moeten worden voldaan, niet heeft betaald, zodat verweerder terecht een boete heeft opgelegd van 50% van de niet betaalde belasting. 14. Eiser heeft nog gesteld dat hij voor zijn activiteiten al is veroordeeld tot een taakstraf door de rechtbank Utrecht. Deze straf is opgelegd voor de illegale handel in cd’s en dvd’s. De boete die door verweerder is opgelegd is een straf voor het niet betalen van omzetbelasting. Daardoor is geen sprake van tweemaal een veroordeling voor hetzelfde feit. 15. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij thans werkzaam is als systeembeheerder en dat hij een netto maandsalaris verdient van € 1.300. De rechtbank ziet, gelet op de hoogte van deze inkomsten, in de financiële omstandigheden van eiser geen reden om de boete te matigen. Zij acht, gelet op de omstandigheden van dit geval en het vorenoverwogene, de opgelegde boete passend en geboden. 16. Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen de aanslag omzetbelasting en de boetebeschikking ongegrond is. 17. Tegen de aanslag WAZ zijn door eiser geen afzonderlijke grieven aangevoerd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder geschatte omzet redelijk is. Nu er geen andere redenen zijn om deze aanslag te verminderen, is het beroep tegen deze aanslag eveneens ongegrond. De uitspraak is gedaan op 22 januari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.P.M. van Rijn, voorzitter, mrs. J.L. Bruinsma en E. Polak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W. Kuik, griffier Afschrift verzonden aan partijen op: De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van het proces-verbaal van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.