Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC3378

Datum uitspraak2007-12-20
Datum gepubliceerd2008-02-06
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/26303, 07/26300
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verblijfsvergunning regulier / duurzaamheid middelen van bestaan / aantonen normbedrag iedere afzonderlijke maand
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de toepasselijke wettelijke regelingen, noch uit het beleid kan worden opgemaakt dat voor de beoordeling van de duurzaamheid van het arbeidsverleden van referent het een vereiste is dat de inkomsten van referent iedere maand gelijk dienen te zijn aan het normbedrag van 120% van de bijstandsnorm. Uit het beleid vervat in B1/4.3.2. Vc blijkt dat verweerder dient te bezien of in de gehele periode van drie jaar een inkomen uit arbeid in loondienst is verworven gelijk aan de toepasselijke norm. Nu in het beleid in onderdeel B1/4.3.2 Vc tevens wordt vermeld “Eigen aan flexibele arbeidsovereenkomsten is immers dat de hoogte van de inkomsten onregelmatig kan zijn” acht de voorzieningenrechter het niet redelijk dat verweerder van referent verlangt dat hij aantoont iedere afzonderlijke maand het normbedrag te hebben verdiend. Beroep gegrond.


Uitspraak

Rechtbank ’s-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer: AWB 07/26303 (voorlopige voorziening) AWB 07/26300 (beroep) uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2007 in de zaak van: [Verzoekster], geboren op [geboortedatum] 1978, van Indonesische nationaliteit, verzoekster, gemachtigde: mr. J. Hofdijk, advocaat te ’s-Gravenhage, tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. C.R. Vink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage. 1. Procesverloop 1.1 Verzoekster heeft op 14 januari 2005 een aanvraag ingediend tot het wijzigen van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘studie’ in een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf bij partner [referent]’ (referent). Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 25 november 2005 afgewezen. Verzoekster heeft tegen het besluit op 23 december 2005 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 25 mei 2007 ongegrond verklaard. Verzoekster heeft tegen dit besluit op 27 juni 2007 beroep ingesteld. 1.2 Verzoekster heeft op 27 juni 2007 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist. 1.3 Verweerder heeft op 29 augustus 2007 een verweerschrift ingediend. 1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 3 september 2007. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. 2. Overwegingen 2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken. 2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde. 2.4 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. 2.5 In artikel 3.22 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is, voor zover hier van belang, neergelegd dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van gezinsvorming wordt verleend indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a, Vb. 2.6 In artikel 3.74, onder a, Vb is bepaald dat de hierboven bedoelde middelen voldoende zijn indien het netto-inkomen gelijk is aan de bijstandsnormen als bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en bijstand (voorheen Algemene bijstandwet), voor de desbetreffende categorie alleenstaanden, alleenstaande ouders of echtparen en gezinnen, met inbegrip van vakantiegeld. 2.7 Ingevolge artikel 3.75, eerste lid, Vb zijn de hierboven bedoelde middelen duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. In afwijking van het eerste lid is in artikel 3.75, derde lid, Vw -voor zover hier van belang- bepaald dat middelen van bestaan verkregen uit arbeid in loondienst eveneens duurzaam zijn, indien op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven gedurende een ononderbroken periode van drie jaren voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst zijn verworven en deze middelen nog gedurende zes maanden beschikbaar zijn. 2.8 Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster niet voldoet aan het vereiste dat de middelen van bestaan duurzaam moeten zijn, nu referent bij zijn werkgever [naam bedrijf] BV € 1331,53 per maand, inclusief vakantiegeld, verdient. De bijstandsnorm waaraan wordt getoetst is gesteld op € 1379,80 per maand, inclusief vakantiegeld. Dit is de norm die gold ten tijde van de aanvraag. De overige werkzaamheden die referent verricht bij restaurant [naam restaurant] zijn op basis van een flexibele arbeidsovereenkomst. Verweerder toetst derhalve aan artikel 3.75, derde lid, Vb en komt tot de conclusie dat referent niet gedurende een ononderbroken periode van drie jaren voldoende middelen van bestaan heeft verworven, omdat in de maanden oktober en november 2005 niet aan de maandelijkse norm is voldaan. Uit de overgelegde jaaropgaven kan evenmin worden opgemaakt dat referent elke maand het netto normbedrag heeft verdiend. 2.9 Verzoekster voert hiertegen in beroep aan dat referent zijn best doet om aan alle vereisten te voldoen, maar dat hij problemen heeft gehad met zijn werkgever. Het verschil tussen de norm en wat referent verdient met zijn vaste contract bij [naam bedrijf] is miniem. De duurzaamheid voor het overige deel kan slechts op twee maanden na niet bewezen worden. Verweerder dient het beleid op redelijke wijze uit te leggen. De uitkomst van deze redelijke toepassing zou moeten zijn dat referent aan de vereisten voldoet. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. 2.10 Ingevolge onderdeel B1/4.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), zoals gold ten tijde van het bestreden besluit, wordt rekening gehouden met flexibilisering van de arbeidsmarkt. Met het oog op deze ontwikkeling is in artikel 3.75, derde lid, Vb een uitzonderingsregel getroffen ten aanzien van de duurzaamheid van de middelen van bestaan. Inkomsten uit een flexibele arbeidsovereenkomst kunnen als duurzaam worden aangemerkt indien door degene bij wie verblijf wordt beoogd aantoonbaar reeds gedurende drie jaar onafgebroken is gewerkt en in die gehele periode een inkomen uit arbeid in loondienst is verworven dat ten minste gelijk is aan de toepasselijke bijstandsnorm in de zin van de Wwb (…). 2.11 Tussen partijen is in geschil of de inkomsten van referent uit zijn arbeidsovereenkomsten aangemerkt kunnen worden als duurzame middelen van bestaan. 2.12 Betreffende de duurzaamheid van de inkomsten uit arbeid overweegt de voorzieningenrechter dat niet in geschil is dat referent een vaste arbeidsovereenkomst heeft bij [naam bedrijf] B.V., welke als duurzaam kan worden aangemerkt, nu dit een overeenkomst voor bepaalde tijd voor een jaar is en geldig is tot 31 januari 2008. De voorzieningenrechter dient derhalve te beoordelen of het contract bij restaurant [naam restaurant], een zogenaamd nul-uren contract, aangemerkt kan worden als duurzaam. 2.13 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat referent, in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag of het tijdstip van het bestreden besluit, voldoende inkomen heeft verdiend, zoals vereist in artikel 3.75, derde lid, Vb. Gebleken is dat referent in de maanden oktober en november 2005 niet het normbedrag heeft gehaald. Referent heeft een berekening gemaakt en gebruik gemaakt van de beschikbare jaaropgaven. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de jaaropgaven niet blijkt dat elke maand het geldende normbedrag door referent is verdiend. Verzoekster heeft hier tegen aangevoerd dat zij de toepassing van dit beleid niet redelijk vindt. 2.14 De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de toepasselijke wettelijke regelingen, noch uit het hiervoor genoemde beleid kan worden opgemaakt dat voor de beoordeling van de duurzaamheid van het arbeidsverleden van referent het een vereiste is dat de inkomsten van referent iedere maand gelijk dienen te zijn aan het normbedrag van 120% van de bijstandsnorm. Uit het hiervoor genoemde beleid blijkt dat verweerder dient te bezien of in de gehele periode van drie jaar een inkomen uit arbeid in loondienst is verworven gelijk aan de toepasselijke norm. Nu in het beleid in onderdeel B1/4.3.2 Vc tevens wordt vermeld “Eigen aan flexibele arbeidsovereenkomsten is immers dat de hoogte van de inkomsten onregelmatig kan zijn” acht de voorzieningenrechter het niet redelijk dat verweerder van referent verlangt dat hij aantoont iedere afzonderlijke maand het normbedrag te hebben verdiend. 2.15 De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd. 2.16 De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, Awb. 2.17 De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen. 2.18 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. 2.19 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoekster heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 322,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). 2.20 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht vergoedt. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: 3.1 verklaart het beroep gegrond; 3.2 vernietigt het bestreden besluit; 3.3 draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift; 3.4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af; 3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan verzoekster in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening en € 322,- in verband met het beroep. 3.6 draagt de Staat der Nederlanden op € 143,- aan verzoekster te betalen als vergoeding voor het betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening en € 143,- voor het beroep. Deze uitspraak is gedaan door mr. G.D. de Jong, voorzieningenrechter, en op 20 december 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Engelhart, griffier. Afschrift verzonden op: Coll: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.