Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC3810

Datum uitspraak2008-02-07
Datum gepubliceerd2008-02-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/437388-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank veroordeelt verdachte van het schieten van pijltjes voor medeplegen mishandeling.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/437388-07 Datum uitspraak: 7 februari 2008 op tegenspraak VERKORT VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [geboortedatum] 1983, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in het Huis van Bewaring “Het Schouw” te Amsterdam. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 2 november 2007 en 24 januari 2008. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd. 2. Voorvragen … 3. Waardering van het bewijs 3.1. Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het binnentreden. De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de binnentreding in de woning van verdachte op 29 juli 2007 omstreeks 16.55 uur onrechtmatig is geweest als gevolg waarvan de vruchten van deze onrechtmatige binnentreding dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De raadsman concludeert derhalve tot vrijspraak van de feiten 2, 3 en 4. De rechtbank verwerpt dit verweer. De getuige [getuige 1], zijnde de verbalisant die de medeopsteller is van het proces-verbaal van 29 juli 2007 (p. 59 van het dossier) en de opsteller van het proces-verbaal van 24 september 2007 (p. 351), heeft ter zitting van 24 januari 2008, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard. Verbalisant is met een collega naar de woning aan de [adres] gegaan om een onderzoek in te stellen naar de identiteit van de bewoners. Toen zij daar aankwamen, bemerkten zij dat de voordeur op een kier openstond. Hierop hebben zij aangebeld, geklopt en zich vervolgens middels luid roepen kenbaar gemaakt. Toen hier geen reactie op kwam, zijn de verbalisanten de woning ingegaan om te kijken of er wellicht iemand hulp nodig had. Zij zijn ook naar de eerste verdieping gegaan omdat zij beneden niemand aantroffen. Vervolgens hebben zij op het bed in een slaapkamer het wapen aangetroffen en zij hebben het wapen meegenomen om te voorkomen dat anderen dit wapen zouden kunnen wegnemen. Vervolgens hebben zij de situatie “bevroren” en hebben zij de komst van de rechter-commissaris afgewacht. De rechtbank heeft in het dossier en in het verhandelde ter terechtzitting geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan het waarheidsgehalte van deze verklaring, die eveneens is neergelegd in de op ambtseed opgemaakte proces-verbalen. De stelling van de raadsman dat verdachte heeft verklaard dat hij de voordeur had dichtgedaan toen hij de woning op vrijdag 27 juli 2007 verliet, vindt geen steun in het dossier, noch in de ter zitting afgelegde verklaring van verdachte. Bovendien is die omstandigheid niet van belang, nu er tussen het vertrek van verdachte op 27 juli 2007 en de aankomst van de verbalisanten op zondagmiddag 29 juli 2007 een geruime dag zit. Het is derhalve, mede in het licht van de vaststaande omstandigheid dat anderen gebruik van de woning maakten, mogelijk dat de deur door anderen is opengemaakt of op een andere wijze is open geraakt. Voorts is de rechtbank van oordeel dat óók de reden van de komst naar de woning, namelijk onderzoek naar de identiteit van de bewoners geen argument op kan leveren met betrekking tot het gestelde onrechtmatige binnentreden. De verbalisanten zijn, toen zij de voordeur open aantroffen, naar binnen gegaan om hulp te bieden aan personen die dat nodig zouden kunnen hebben en derhalve niet om de identiteit van de bewoners vast te stellen. Zij waren bevoegd tot het binnentreden op grond van artikel 2 van de Politiewet 1993. Verbalisant [getuige 1] heeft daarover nader verklaard dat hij samen met zijn collega naar binnen is gegaan nu het hem op grond van algemene ervaringsregels bekend is dat voordeuren van woningen in Amsterdam in het algemeen niet op een kier staan en dat er bij een openstaande deur een gerede kans is dat er iets aan de hand is en er iemand hulp behoeft. De rechtbank volgt deze verklaring en verwerpt het verweer van de raadsman. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank de binnentreding op 29 juli 2007 niet onrechtmatig geweest. De bij die gelegenheid in beslag genomen voorwerpen kunnen voor het bewijs worden gebruikt. 3.2. Nadere bewijsoverweging ten aanzien van de feiten. Met betrekking tot feit 1 De officier van justitie heeft gemotiveerd betoogd dat het afschieten van de pijltjes kan worden gekwalificeerd als het medeplegen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met voorbedachten rade. Er was sprake van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel, waarbij hij heeft verwezen naar het ballistisch onderzoek van 16 januari 2008 en het geneeskundige rapport van 18 januari 2008, beide van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en ook de algemene ervaringsregelen. Gelet op het gebruik van de blaaspijp, de lange naalden van de pijltjes, de korte afstand van het schieten is de officier van justitie van oordeel dat de verdachte zich van deze kans bewust was en dat hij deze, gelet op het meermalen schieten, ook bewust heeft geaccepteerd. De rechtbank is evenwel van oordeel dat geen sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank overweegt dat het ballistisch rapport van het NFI niet zonder meer toepasbaar is op de onderhavige zaak omdat de omstandigheden waaronder het proefschieten is uitgevoerd verschillen van de omstandigheden waaronder verdachte in werkelijkheid heeft gehandeld. De rechtbank doelt hierbij op het gegeven dat is geschoten met een korte blaaspijp, zoals verdachte heeft aangegeven en door de officier van justitie niet is weersproken, terwijl de onder 3 van de conclusie op bladzijde 11 van het ballistisch rapport genoemde gemiddelde snelheid van 45 m/s enkel wordt gehaald met de lange blaaspijp. Voorts gaat het ballistisch rapport uit van een onbeklede huid, terwijl de slachtoffers kleding droegen. Het geneeskundige rapport van het NFI vermeldt over de mogelijkheid van het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel of de dood het volgende: “Gezien de mogelijke indringdiepte van 45 tot 50 mm in een huid-spierweefselsimulant van een vanaf circa 1,5 meter met een snelheid van circa 45 m/s met de blaaspijp verschoten pijltje kán daardoor ernstig lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaakt worden. Dit geldt voor de onbeklede huid van het menselijk lichaam. De plaats op het lichaam waarop een persoon getroffen wordt en individuele factoren die onder andere samenhangen met conditie, lichaamsbouw en gezondheidstoestand, zijn in belangrijke mate bepalend voor de uiteindelijke ernst van de mogelijke verwonding. Andere fysische factoren die van invloed kunnen zijn op het ontstaan van letsel, zoals het effect van kleding en veranderingen in ballistische omstandigheden, zijn bij deze conclusie buiten beschouwing gelaten.” Ook dit rapport bevat een aanname die zich in werkelijkheid niet heeft voorgedaan, namelijk dat wordt geschoten vanaf 1,5 meter. De vraag of derhalve sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel wordt door beide rapporten van het NFI naar het oordeel van de rechtbank niet sluitend beantwoord omdat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van een aantal factoren en omstandigheden die zich blijkens het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen in werkelijkheid niet hebben voorgedaan. Dit heeft tot gevolg dat er onvoldoende grond is voor de conclusie dat er een aanmerkelijke kans was op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte doelbewust de kans heeft aanvaard dat hij zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Verdachte heeft verklaard dat hij de blaaspijp als een souvenir uit Amsterdam in een gewone (legale) winkel heeft gekocht en dat hij er al een aantal malen mee had geschoten op fruit. Hij heeft geen enkel moment gedacht dat hij met de pijltjes iemand zwaar zou kunnen verwonden. Verdachte heeft verder verklaard dat hij steeds op de ruggen van zijn slachtoffers heeft gemikt en dat zij kleding dan wel jassen droegen. Ook uit de feitelijke reacties van de slachtoffers heeft verdachte niet kunnen afleiden dat zij ernstig lichamelijk letsel hadden opgelopen. De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat verdachte inderdaad alleen op de ruggen heeft geschoten en dat de slachtoffers ook daadwerkelijk geen zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Met betrekking tot feit 2 De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het in de slaapkamer van [medeverdachte 1] aangetroffen wapen en patronen voorhanden heeft gehad. Verdachte [medeverdachte 1] heeft bekend dat dit wapen en de patronen van hem alleen waren en dat de overige verdachten hier niets mee te maken hebben. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niets wist van het wapen. Het wapen is aangetroffen in de slaapkamer van [medeverdachte 1] terwijl uit geen enkele verklaring is gebleken dat verdachte ook in die slaapkamer heeft geslapen of aanwezig is geweest. De enkele omstandigheid dat verdachte de woning huurde en hier verbleef is onvoldoende voor de conclusie dat verdachte op de hoogte moet zijn geweest van de aanwezigheid van het wapen. Evenmin acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de twee kapmessen voorhanden heeft gehad. Deze zijn in de zijportieren van de bestelauto van verdachte [medeverdachte 1] aangetroffen en [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de messen van hem zijn. De omstandigheid dat verdachte ook in de bestelbus heeft gezeten, rechtvaardigt zonder nader bewijs niet de conclusie dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van de messen in de auto. De rechtbank acht wél bewezen dat verdachte de blaaspijp en pijltjes voorhanden heeft gehad. Gelet op het bepaalde in de artikelen 26 en 27 van de Wet wapens en munitie is het voorhanden hebben – in tegenstelling tot het dragen - van een wapen van categorie IV onder 7 echter niet strafbaar voor volwassenen en dient verdachte in zoverre te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Met betrekking tot feit 4 De raadsman heeft ten aanzien van het witwassen van het aangetroffen geldbedrag ad € 15,380,- vrijspraak bepleit aangezien verdachte de legale herkomst van het geld voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte heeft zowel bij de politie en de rechter-commissaris als ter zitting verschillende verklaringen gegegeven voor de herkomst van het geld. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank niet kunnen aantonen dat hij dít geld van zijn vader of van het schadefonds heeft gekregen. Verdachte bewaarde deze hoeveelheid contant geld bovendien gewoon in een lade in de woning waar ook andere personen verbleven. Voorts is van belang dat verdachte niets heeft willen verklaren over de herkomst van de aangetroffen 4,5 kilo weed, afgezien van het feit dat de drie dozen van hem waren en dat ze bestemd waren voor eigen gebruik. Over het geld dat door twee andere personen naar verdachte is overgemaakt heeft verdachte slechts naar voren gebracht dat dit kosten van levensonderhoud zou betreffen. De rechtbank acht bovengenoemde verklaringen van verdachte niet geloofwaardig en zij is dan ook van oordeel dat in die omstandigheden onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat het aangetroffen geld uit legale bron afkomstig is. 3.3. Bewezenverklaring De rechtbank acht gelet op het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder feit 1, primair en feit 2 eerste tot en met de derde alinea is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte Ten aanzien van het onder 1, alternatief telastegelegde: In de periode van 25 juli 2007 tot en met 29 juli 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk mishandelend meerdere personen, te weten [slachtoffer 1] en [slach[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], telkens een pijltje door een blaaspijp in de linkerschouder en/of in de (onder)rug heeft geschoten en geblazen waardoor voornoemde personen letsel hebben bekomen en pijn hebben ondervonden. Ten aanzien van het onder 2, vierde alinea, telastegelegde In de periode van 20 juli 2007 tot en met 29 juli 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander wapens van categorie IV, onder 7, te weten een blaaspijp en pijltjes voorhanden heeft gehad. Ten aanzien van het onder 3 telastegelegde In de periode van 20 juli 2007 tot en met 29 juli 2007 opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep. Ten aanzien van het onder 4 telastegelegde In de periode van 20 juli 2007 tot en met 29 juli 2007 te Amsterdam een voorwerp, te weten een geldbedrag van 15.380,- euro, voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf. 4. Het bewijs De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 5. De strafbaarheid van de feiten De onder 1 alternatief, 3 en 4 bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Het bewezen geachte feit 2, vierde alinea, is echter niet strafbaar. Naar het oordeel van de rechtbank levert het bewezen verklaarde voorhanden hebben van wapens van categorie IV, onder 7, te weten een blaaspijp en pijltjes, - gelet op het bepaalde in de artikelen 26 en 27 van de Wet wapens en munitie - geen strafbaar feit op en dient de verdachte ter zake van dit feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. 6. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte ter zake van de strafbare geachte feiten uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straffen en maatregelen De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte met betrekking tot de door hem onder 1, primair, 2, tweede en vierde alinea, feit 3 en 4 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 19 maanden, met aftrek van voorarrest. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen en strafbaar geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan het meermalen medeplegen van mishandeling door in de binnenstad van Amsterdam vanuit een bestelbus vier maal een pijl uit een blaaspijp af te vuren op volstrekt willekeurige slachtoffers. De verklaring van verdachte voor zijn handelen, namelijk dat hij eigenlijk niet weet waarom hij zo heeft gehandeld en dat hij het op dat moment als een soort grap zag, bevredigt geenszins. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen pijn en letsel bij de slachtoffers veroorzaakt, maar zijn de slachtoffers door het aantreffen van de pijltjes in hun lichaam ook erg geschrokken. De slachtoffers werden immers onverwacht geraakt. Verdachte zocht de slachtoffers volstrekt willekeurig uit. Door het doortastende optreden van het laatste slachtoffer konden de verdachten snel worden aangehouden. De rechtbank deelt dan ook niet de visie van de raadsman van verdachte dat het schieten van de pijltjes als een “kwajongensstreek” moet worden opgevat. Voorts heeft verdachte door deze mishandeling niet alleen de slachtof¬fers geraakt, maar ook de openbare veiligheid geschaad hetgeen tot grote gevoelens van onrust heeft geleid in de samenleving van Amsterdam. De kans op zwaar lichamelijk letsel is weliswaar niet als aanmerkelijk aan te duiden, maar dat neemt niet weg dat er wel een kans bestond dat de handelingen van verdachte en zijn medeverdachte veel slechter hadden kunnen aflopen. De pijltjes hadden immers ook het gezicht van een persoon kunnen treffen. Dat verdachte en zijn medeverdachte dit risico hebben genomen rekent de rechtbank verdachte zwaar aan, zeker afgezet tegen het gegeven dat hij het voor de grap deed. Voorts heeft verdachte een grote hoeveelheid weed voorhanden gehad en zich schuldig gemaakt aan witwassen van geld waarvan aannemelijk is dat dit uit misdrijf afkomstig is. Softdrugs vormen in grote hoeveelheden een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving indien dit gepaard gaat met handel. Het bezit van grote hoeveelheden softdrugs dient dan ook krachtig te worden bestreden. Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie komt en een deel van het telastegelegde niet strafbaar is gebleken, bestaat aanleiding om bij de straftoemeting naar beneden af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Verbeurdverklaring Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven geld, te weten, 15.380,- euro (nr. 3 van de beslaglijst), dat aan verdachte toebehoort, wordt verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien dat geld met betrekking tot het onder feit 4 bewezen geachte is verkregen. Onttrekking aan het verkeer De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten, vier pijlen (nrs. 1, 2, 4 en 5 van de beslaglijst), dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder feit 1, alternatief bewezengeachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1, alternatief bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 452,- (zegge: vierhonderd en tweeënvijftig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van [slachtoffer 2], voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3] Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3], van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1, alternatief bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 250,- (zegge: tweehonderdenvijftig euro) aan geleden immateriële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. In het belang van [slachtoffer 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 47, 57, 300, en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing Verklaart het onder 1 primair, 2, eerste, tweede en derde alinea, telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 vierde alinea, 3 en 4 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde: Medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd. Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde: Opzettelijk handelen met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod. Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde: Witwassen. Verklaart het in rubriek 3 onder 1 alternatief, 3 en 4 bewezene strafbaar. Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar. Verklaart het in rubriek 3 onder 2 vierde alinea bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging terzake daarvan. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. Verklaart verbeurd: € 15.380,00 (zegge: vijftienduizend en driehonderdtachtig euro). Verklaart onttrokken aan het verkeer: 4 pijlen Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende op het adres [adres] toe tot een bedrag van € 452,- (zegge: vierhonderdentweeënvijftig euro). Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen de som van € 452,- (zegge: vierhonderdentweeënvijftig euro), behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 9 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3], wonende op het adres [adres] toe tot een bedrag van € 250,- (zegge: tweehonderdenvijftig euro). Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is. Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], te betalen de som van € 250,- (zegge: tweehonderdenvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen. Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.L.M. van Dijk, voorzitter, mrs. A.D. Reiling en S.E. Sijsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 februari 2008.