Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC3849

Datum uitspraak2008-01-16
Datum gepubliceerd2008-02-07
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers75841 ha za 06-76
Statusgepubliceerd


Indicatie

Dexia-zaak


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector Civiel zaaknummer: 75841 ha za 06-76 datum vonnis: 16 januari 2008 (vdv) Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van: Y, wonende te Oldenzaal (O), eiser, verder te noemen: Y, procureur: mr. E.H. Hoeksma, tegen de naamloze vennootschap DEXIA Bank Nederland N.V., gevestigd te Amsterdam, gedaagde, procureur: mr. J. Vestering, advocaat: mr. H. Post te Helmond. Het procesverloop De bij tussenvonnis van 24 oktober 2007 bevolen comparitie van partijen is op 8 januari 2008 gehouden, nadat op de eerdere bepaalde datum van 28 november 2007 door misverstand niemand zijdens Dexia was verschenen. Het van de comparitie opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken. Na de comparitie hebben partijen vonnis verzocht. De verdere beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing De vordering (kort samengevat) 1. Y is medio 1999 benaderd door Verzekerd Spaarplan Nederland (VSN), een clientenremisier van Dexia, die Y voorhield producten te verkopen, waarmede aan vermogensopbouw kon worden gedaan. 2. Op 19 augustus 1999 sloot Y tegelijkertijd een viertal Capital Effect’s af onder nummers 21403575, 21403576, 21403577 en 21403578 elk met een maandbetaling van € 113,23 (productie 4, 5, 6 en 7 dagvaarding). Op elke overeenkomst betaalde Y een bedrag van f 11.977,44 ineens (gelijk aan de termijnen over de eerst 5 jaar met 20% korting), in totaal over de vier contracten derhalve € 21.740,50. 3. Bij alle vier de contracten bedroeg het aankoopbedrag van de (achterliggende) aandelen: € 10.618,30, de te betalen rente tijdens de looptijd van de overeenkomsten: € 16.557,86, zodat de totaal overeengekomen leasesom per contract bedroeg: € 27.176,16. Tezamen bedroegen de leasesommen van Y € 108.704,64. 4. Verdere voorwaarden (voor zover van belang): 2. Deze lease-overeenkomst wordt aangegaan voor een ononderbroken periode van 240 maanden, te rekenen vanaf de aankoopdag van de waarden. 3. Lessee kan deze lease-overeenkomst na 60 maanden dagelijks met onmiddelijke ingang en zonder annuleringskosten beëindigen, onder betaling of verrekening van de restant-hoofdsom......... ..... 6. Zodra lessee al datgene aan de Bank heeft betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden. 5. In de loop van de maand augustus 2004 heeft Y vanwege het zich aftekenende Dexia-debacle en het feit dat na het verstrijken van de eerste 60 maanden verder de maandbetalingen op de Capital Effect’s moesten worden verricht, na opgave van de restschuld per contract ad € 3.635,72, deze op alle vier de contracten ineens afgelost met betaling van € 14.442,88 (productie 11, 12, 13, 14 en 15 dagvaarding). 6. Bij brief van 10 maart 2005 en nadien nogmaals bij brief van 6 oktober 2005 heeft Y Dexia aansprakelijk gesteld, de vier Capital Effect’s buitengerechtelijk ontbonden en vernietigd en gesommeerd tot terugbetaling van de inleg met toepassing van een door deze rechtbank in enige andere zaken gehanteerde billijkheidsformule (productie 16 en 18 dagvaarding). 7. Het voorgaande baseerde Y onder meer op het niet inachtnemen door Dexia van haar zorgplicht, zomede op de bepalingen van de volgens hem ten deze toepasselijke Wet op het Consumentenkrediet (WCK) respectievelijk het ontbreken van de benodigde vergunning ex artikel 9 dezer wet, zulks in de zin van de aandelenleasejurisprudentie dezer rechtbank (Dexia-Cosar LJN AS 4746 e.v.). 8. Y vordert: I. Voor recht te verklaren dat: a. de vier overeenkomsten Capital Effect ontbonden zijn althans deze te ontbinden; b. de vier overeenkomsten nietig zijn; c. Dexia onrechtmatig jegens Y heeft gehandeld en deswege schadeplichtig is. II. Dexia te veroordelen aan Y te voldoen tegen bewijs van kwijting: € 36.183,38 althans € 29.061,94 althans € 26.845,68. III. Voornoemd bedrag vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dagen dat de onderscheiden deelbetalingen zijn verricht althans de dag dat Dexia in verzuim verkeert tot aan de dag der betaling. IV. Verklaring voor recht dat de restschulden vervallen zijn. V. Dexia te veroordelen in de proceskosten. VI. Het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. 9. Bij repliek vult Y middels vermeerdering van eis de grondslagen van zijn vordering aan met de stelling dat Dexia jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld vanwege het feit dat het optreden van VSN als zodanig is te kwalificeren en Dexia in het verlengde daarvan eveneens, zulks in de zin van een viertal vergelijkbare uitspraken dezer rechtbank van 27 september en 4 oktober 2006 (punt 5 CvR). Het verweer 10. Dexia stelt dat de vier aandelenleaseovereenkomsten Capital Effect zijn afgesloten via de assurantietussenpersoon VSN, die Y een brochure heeft verschaft en ter zake heeft geïnformeerd en geadviseerd. Na getoonde interesse van Y heeft VSN hem een aanvraagformulier verschaft en de Bank heeft dat door Y ondertekend retour ontvangen. Vervolgens heeft de Bank de overeenkomsten aan VSN verstuurd. Dexia stelt daarmede aan haar zorgplicht ten opzichte van Y te hebben voldaan. 11. Voor deze contracten wordt voorzien in aflossing van de aankoopsommen en diende Y uit hoofde van deze overeenkomsten gedurende de looptijd een maandelijks bedrag, bestaande uit rente en aflossing over de aankoopsom van de portefeuille, aan de Bank te voldoen. Volledigheidshalve wijst de Bank erop dat hierbij na het verstrijken van de looptijd van deze overeenkomsten, geen zogenaamde restschuld kan ontstaan. Slechts in het geval deze tussentijds worden beëindigd, hetgeen in casu het geval is geweest, bestaat de mogelijkheid dat Y na dergelijke tussentijdse afloop nog een bedrag verschuldigd is geweest. 12. Waar door voldoening van die restschulden deze niet meer bestaan begrijpt Dexia niet de gevorderde vervallenverklaring daarvan. 13. Dexia doet echter voor alles een beroep op het niet inachtnemen door Y in de dagvaarding van de substantiëringsplicht ex artikel 111 lid 3 Rv. Voorts betwist Dexia de toepasselijkheid ten deze van de Wet Consumenten Krediet, alleen al vanwege het overschrijden van het beschermingsplafond van die wet, en stelt verder dat wettelijke rente in voorkomend geval eerst verschuldigd is vanaf het moment dat er verzuim aan de orde is, verzet zich tegen kostenveroordeling en concludeert tot afwijzing van de vordering van Y. 14. Ten aanzien van het optreden van VSN als effectenbemiddelaar zodanig dat die niet (meer) was vrijgesteld van de vergunningsplicht ex artikel 12 van de vrijstellingsregeling Wet Toezicht effectenverkeer 1995 zulks vanwege de omstandigheid dat VSN niet enkel Y als klant bij de Bank heeft aangebracht, maar zich ook heeft beziggehouden met advisering en/of aanbevelen van specifieke effectentransacties, stelt Dexia dat dit nog niet tot nietigheid van de overeenkomst leidt: niet de overeenkomst zelf is strijdig met een dwingendrechtelijke wetsbepaling, hoogstens het handelen van de tussenpersoon. 15. Het ontbreken van een vergunning op basis van de Wck acht Dexia geheeld vanwege het feit dat Dexia ingaande 1 januari 2006 beschikt over een vergunning ex artikel 10 van de Wet financiële Dienstverlening, die blijkens artikel 102 Wfd de Wck-vergunning vervangt en mitsdien ex artikel 32:58 BW het eerder ontbreken van een vergunning repareert. 16. Naar aanleiding van de door Y nader gestelde grondslag van onrechtmatige daad, stelt Dexia alleen al dat de tekst van de overeenkomsten duidelijk maakt dat het hier niet om een spaarvorm gaat maar over een geldlening, de door Y ingeroepen bepalingen van NR 99 omtrent zorgplicht en schriftelijke informatieverschaffing op (het afsluiten van) deze overeenkomsten niet van toepassing zijn en overigens wel degelijk onderzoek naar diens financiële positie middels de BKR-registratie heeft plaatsgevonden. 17. Betreffende de schade wijst Dexia erop dat Y niet door hem genoten fiscale of andere voordelen als € 6.535,-- aan ontvangen dividenden verdisconteert in zijn vorderingen, zomede het causaal verband tussen de gevorderde schade en het onrechtmatig handelen ontbreekt. De beoordeling 18. De vier door Y aan de vordering ten grondslag gelegde overeenkomsten “Capital Effect” staan tussen partijen vast, evenals het feit dat Y daarop in totaal € 21.740,92 heeft voldaan, die overeenkomsten inmiddels (tussentijds) zijn beëindigd en dat de restschulden van totaal € 14.330,36 aan Dexia zijn betaald c.q. een bedrag van € 6.535,-- door Y aan dividend is ontvangen. Wet op het Consumentenkrediet 19. De rechtbank handhaaft op zich haar in eerdere uitspraken ingenomen standpunt dat de WCK op aandelenleaseovereenkomsten als deze van toepassing is. De rechtbank constateert echter dat de WCK ten deze toepassing mist omdat de in aanmerking te nemen kredietsommen het in 1999 geldende plafond ingevolge artikel 3 dezer wet van € 22.652,-- overtrof, waarbij de rechtbank de vier door Y op hetzelfde moment tezamen gesloten overeenkomsten Capital Effect als één geheel beschouwt. Zorgplicht/onrechtmatige daad/VSN 20. Gezien de bestaande mogelijkheid van vermeerdering van eis ook betreffende de gronden, ziet de rechtbank aanleiding ook de nader bij repliek gestelde onrechtmatige daad als grondslag voor de vordering van Y te bezien. 21. Met betrekking tot de gedragingen van VSN en de aansprakelijkheid van VSN voor de schade van Y overweegt de rechtbank het volgende: a. VSN is een zogenaamde cliëntenremisier en is als zodanig weliswaar aan te merken als een effectenbemiddelaar als bedoeld in artikel 1 sub b Wte, maar is op grond van artikel 12 van het Vrijstellingsbesluit onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van de vergunningplicht. De belangrijkste van die voorwaarden is dat zij haar activiteiten beperkt tot het aanbrengen van klanten bij de in dat artikel genoemde instellingen. b. Dat Dexia een instelling als bedoeld in artikel 12 van het Vrijstellingsbesluit is, staat niet ter discussie. Nagegaan moet derhalve slechts worden of VSN zich beperkt heeft tot het aanbrengen van Y als klanten bij Dexia of dat VSN verdere, voor een cliëntenremisier ontoelaatbare bemoeienis met de zaak gehad heeft. Daarvoor is het nodig om vast te stellen wat er onder aanbrengen wordt verstaan. c. Een wettelijke definitie van het begrip aanbrengen in het kader van de Wte en de daarop gegronde regelgeving bestaat niet. Wel wordt er op haar website (www.afm.nl) een uiteenzetting van het begrip gegeven door de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Daar is, voor zover hier van belang, te lezen: Cliëntenremisiers mogen alleen cliënten aanbrengen bij effecteninstellingen die een vergunning hebben van de AFM. Cliëntenremisiers mogen bijvoorbeeld geen vermogensbeheer verrichten, orders van cliënten doorgeven of geld van cliënten onder zich houden. Daarnaast mogen zij geen cliënten aanbrengen bij andere cliëntenremisiers. Cliëntenremisiers mogen wel cliënten uitleggen wat een aandeel of een obligatie is. Echter zij mogen niet een specifiek aandeel, obligatie, effectenleaseproduct etc. beroeps- of bedrijfsmatig adviseren. d. Uitgaande van deze uitleg -en de rechtbank gaat bij gebrek aan een andere gezaghebbende uitleg van deze uitleg, die zij ook onderschrijft, uit- was het aan VSN toegestaan om Y te informeren mits die informatie beperkt was tot kenmerken van beleggingscategorieën en om hem door te verwijzen naar Dexia, maar niet om Y te adviseren. e. Een andere voorwaarde is dat de cliëntenremisier zich houdt aan enkele specifieke gedragsregels die voortvloeien uit het Bte en dan hoofdzakelijk uit artikel 24 daarvan en uit de NR, in dit geval de NR 99. Dat zijn, voor zover in deze specifieke zaak van belang, dat hij handelt in het belang van de cliënt en de adequate functionering van de effectenmarkten, in het belang van de cliënt kennis neemt van diens financiële positie, ervaring en beleggingsdoelstelling, voor zover dat redelijkerwijs van belang is met het oog op het verrichten van zijn diensten, de cliënt de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor de beoordeling van de door hem aangeboden diensten en de effecten waarop die diensten betrekking hebben en een verbod op het zogenaamde “cold calling” i.e. een verbod om hen die nog geen cliënt zijn, telefonisch of persoonlijk te benaderen anders dan in het geval de betrokkenen daar vooraf schriftelijk dan wel telefonisch mee heeft ingestemd dan wel in het contact slechts wordt aangeboden om schriftelijke of elektronische informatie te verschaffen. f. Op grond van de op dit punt ongenoegzaam weersproken gebleven stellingen van Y moet worden aangenomen dat VSN het cold calling-verbod heeft overtreden en zich niet, althans volstrekt onvoldoende, verdiept heeft in de beleggingsdoelstellingen van Y, zijn financiële positie, beleggingsdoelstelling(en) en beleggingservaring en aldus ook niet in zijn belang gehandeld heeft. g. Met betrekking tot het tot stand komen van het contact met VSN is door Y immers onweersproken gesteld, dat hij door VSN via kennissen is benaderd en hem vervolgens een beleggingsconstructie is gepresenteerd en geadviseerd waarmede het vermogen snel kon worden vergroot. Dat is een ander eerste contact dan op grond van een schriftelijke of elektronische uitnodiging, dan wel een contact naar aanleiding van het verschaffen van schriftelijke of elektronische informatie aan Y. h. Met betrekking tot hetgeen verricht is door VSN om zich een beeld te vormen van Y, diens financiële positie, beleggingsdoelstellingen en beleggingservaring, is door Y, naast hetgeen reeds onder g hierboven is weergegeven, onweersproken gesteld dat hij, Y, aan de medewerkster van VSN naar aanleiding van diens vragen verteld heeft dat hij wilde sparen voor de toekomst en de financiële gevolgen van zijn echtscheiding wilde opvangen. Behoudens de overgelegde brochure zegt hij schriftelijke productinformatie, van VSN niet gekregen te hebben en naar aanleiding van vragen bij het tekenen van de overeenkomst werd verwezen naar de looptijd van 60 maanden, dat hem nooit duidelijk is geweest dat hij een lening is aangegaan, dat daar niet op gewezen is, dat hij dat uit de tekst van de overeenkomst niet heeft kunnen opmaken, dat weliswaar over een maandbedrag, maar niet over leasen, koersdaling en over een restschuld nooit gesproken is, dat ook nooit aan de orde is geweest dat hij alles kon kwijtraken. i. Deze onder h weergegeven stellingen van Y zijn weliswaar, naar uit de overgelegde producties en dan met name de overeenkomsten Capital Effect en de daaraan voorafgaande aanvraagformulieren moet worden afgeleid, niet allemaal juist, maar niettemin kan er de conclusie uit getrokken worden dat Y niet begrepen heeft wat hem is voorgehouden alsmede dat ook de voorlichting tekortgeschoten is. Voorts is onjuist dat er niet over leasen gesproken is, want de door Y ondertekende overeenkomsten zijn lease-overeenkomsten, evenals dat Y niet uit de overeenkomsten had kunnen opmaken dat er sprake van een lening was, want er is immers sprake van rente in die overeenkomsten, dat over een maandbedrag anders dan een spaarbedrag, niet gesproken is, want dat maandbedrag is in de overeenkomst vermeld. Dat de voorlichting tekortgeschoten is, blijkt genoegzaam uit het feit dat door VSN, naar onweersproken gesteld is, in de vooraf mondelinge aan Y verstrekte informatie er kennelijk geen aandacht aan het break-evenrendement geschonken is en de omstandigheid dat Y, die geen/onvoldoende beleggingservaring had, van de hele opzet kennelijk niets begrepen heeft zoals uit de persoonlijke statements die bij de stukken zijn gevoegd blijkt en gezien het opleidingsniveau (LO) en inkomensniveau op minimumloonniveau ook niet verwonderlijk is. Dat er voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst concreet gewezen is op de mogelijkheid van verlies, is gesteld noch gebleken. In ieder geval blijkt daarvan niets uit enig overgelegd stuk van VSN of de door Dexia overgelegde aanvraagformulieren (producties 1 CvA). j. Uit de overgelegde producties, de aanvraagformulieren van 16 augustus 1999 van VSN die voorafgegaan zijn aan de overeenkomsten Capital Effect van 19 augustus 1999, blijkt dat er toen al een keuze is gemaakt voor deze beleggingsconstructie. Op die formulieren, afkomstig van VSN met de naam van haar adviseur Yacintha en de kennelijk per order gezette handtekening van Y, is namelijk vermeld dat Y de daarop genoemde constructie gekozen heeft (Capital Effect: pakket aandelen ABN AMRO, Ahold, Fortis (NL) en ING Groep), met maandbetaling van € 113,45. De rechtbank leidt ook daaruit en uit het feit dat er geen daaraan voorafgaande correspondentie is overgelegd af, dat VSN degene is die geadviseerd heeft over de wijze van beleggen en tot welk bedrag. Dat levert een handelen in strijd met de Vrijstellingsregeling op, immers is meer dan aanbrengen en is als beroeps- of bedrijfsmatig adviseren aan te merken. k. De conclusie tot zover is dat VSN in haar relatie tot Y niet alleen onrechtmatig gehandeld heeft door te handelen in strijd met de voorschriften van de Vrijstellingsregeling en daarmee in strijd met artikel 7 Wte, maar zich ook niet gedragen heeft als een goed opdrachtnemer overeenkomstig de bepalingen van titel 7 :7 BW, immers niet gehandeld heeft als een redelijk handelend bekwaam vakgenoot dient te handelen, hetgeen, naast een contractuele tekortkoming ook weer als onrechtmatig handelen is aan te merken. VSN is daarmee aansprakelijk voor de door Y als gevolg van het onrechtmatig handelen opgekomen schade. 22. Daarmee komt de rechtbank toe aan de aansprakelijkheid van Dexia, zowel voor zover die een gevolg is van haar eigen gedragingen als op grond van het bepaalde in artikel 6:76 BW voor gedragingen van VSN. 23. Dienaangaande wordt het volgende overwogen: a. De rechtbank stelt voorop dat tussenpersonen -en dus ook cliëntenremisiers- een belangrijke instrument voor financiële instellingen zijn om hun producten in de markt te (kunnen) zetten. Dat legt op de instelling die van de diensten van een cliëntenremisier gebruik maakt en hem doorgaans -zoals dat ook in dit geval kennelijk is gebeurd nu op dit punt niets anders is gesteld of gebleken- ook middels de toekenning van provisie betaalt, een grote verantwoordelijkheid met betrekking tot de selectie van de tussenpersoon van wie hij cliënten en opdrachten accepteert. b. Een en ander blijkt ook uit het bepaalde in artikel 41 NR 99 dat de effecteninstelling onder andere gebiedt om zich met betrekking tot de onder i, ii en iii van dat artikel genoemde effecteninstellingen te onthouden van een aantal zaken waaronder het verrichten van effectentransacties voor deze instellingen. VSN zou, indien zij zich aan de voor haar geldende regels had gehouden weliswaar niet tot één van die categorieën behoord hebben, maar nu zij zich niet aan die regels gehouden heeft, behoort zij daar wel toe en is zij met name aan te merken als een effecteninstelling die niet beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid Wte (categorie i). c. De vraag is nu of Dexia voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het aanvaarden van Y als klant, c.q. het contracteren met Y op basis van wat door VSN aan haar omtrent Y en hetgeen de inhoud van de door Y gewenste overeenkomst(en) met hem geweest zou zijn is medegedeeld en die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. De aanvraagformulieren d.d. 16 augustus 1999, waarop Dexia zich beroept, geven geen informatie omtrent de financiële positie van Y, noch omtrent diens beleggingservaring of beleggingsdoelstelling. Op deze van VSN afkomstige aanvraagformulieren, in de tijd voorafgaand aan de overeenkomsten Capital Effect en tevens het eerste schriftelijke contact tussen Y en Dexia, is keuze gemaakt voor Capital Effect met maandbetaling van € 113,45. Daaraan kan alleen verboden advisering door de medewerker van VSN, die beide formulieren heeft ingevuld, ondertekend en beiden van het adviseursnummer (037) voorzien heeft, ten grondslag gelegen hebben. Dexia had dat kunnen en moeten onderkennen en zich van contracteren met Y op basis van die adviezen moeten onthouden. Door dat na te laten en aldus te handelen in strijd met artikel 41 NR 99 is de overeenkomst tussen Y en Dexia nietig, immers ligt aan artikel 41 NR 99 dezelfde gedachte ten grondslag als aan artikel 7 Wte, namelijk een adequate werking van de financiële markten en de positie van de belegger. Daarnaast heeft Dexia ook onrechtmatig jegens Y gehandeld en is hij daardoor ook aansprakelijk voor de door Y als gevolg van het complex van onrechtmatige handelingen geleden schade. d. Los van bovenstaande kan tevens geconcludeerd worden dat Dexia door aldus te handelen -en naar mag worden aangenomen aan VSN provisie te betalen- gebruik heeft gemaakt van de hulp van VSN bij het tot stand brengen van de overeenkomst met Y en daarmee tevens voor de gedragingen van VSN aansprakelijk is. De vordering, voor zover toewijsbaar is derhalve ook tegen Dexia toewijsbaar. 24. Gelet op de conclusies dat de vier overeenkomsten Capital Effect nietig zijn, is het gevolg daarvan dat de rechtsgrond(en) die ten grondslag lag(en) aan de wederzijds verrichte prestaties met terugwerkende kracht daaraan is (zijn) ontvallen. Beide partijen dienen financieel hersteld te worden in de toestand waarin zij zich ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten bevonden. Dat betekent dat de aandelen voor rekening van Dexia blijven, Dexia in beginsel al niets meer te vorderen had van Y en hetgeen door Y aan haar betaald is, in beginsel als onverschuldigd aan hem terug moet betalen. Het onderdeel I van de vordering van Y is derhalve in principe toewijsbaar. 25. Met betrekking tot onderdeel II wordt daarbij overwogen dat het zoals door Y zelf reeds in de dagvaarding onder ogen gezien naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de overeenkomsten met terugwerkende kracht geheel ten nadele van Dexia teniet wordt gedaan omdat aannemelijk is dat de nietigheid van de overeenkomsten niet door hem zou zijn ingeroepen als de waarde van de aandelen gestegen was. De rechtbank vindt daarin aanleiding om op de voet van het bepaalde in artikel 6:278 lid 2 BW te bepalen dat de helft van de som van het door Y aan Dexia betaalde minus bij de afloop gebleven restschulden, zulks vermeerderd met de door Y betaalde restschulden en verminderd met de door Y ontvangen dividenden door Dexia aan hem moet worden terugbetaald. De rechtbank relateert dit speciaal aan deze (vorm van) overeenkomst die niet tot een restschuld behoeft te leiden, maar (alleen tot het moment van tussentijdse beëindiging) niet de verwachte opbrengst heeft gebracht, integendeel tot een restschuld heeft geleid. Toegewezen wordt derhalve (€ 21.740,92 - € 14.330,36) : 2 = € 3.705,28 plus € 14.442,88 minus € 6.535,-- = € 11.613,16. 26. Door Dexia is nog een beroep op eigen schuld van Y gedaan. De rechtbank onderschrijft de stelling van Dexia dat de schade mede aan Y moet worden toegerekend, immers heeft hij zich zonder enige beleggingservaring, zonder voldoende schriftelijke informatie vooraf en zonder voldoende onderzoek naar het aangeboden product te hebben gedaan in een voor hem kennelijk duister avontuur gestort. 27. Toch verbindt de rechtbank daar niet de door Dexia gewenste consequenties aan. Dexia is zo ernstig tekortgeschoten in haar de jegens Y betamende zorg, dat de rechtbank daarin aanleiding vindt om de schade met toepassing van de billijkheidscorrectie van artikel 6:101, eerste lid BW over de partijen te verdelen als onder 25 hierboven overwogen . 28. Hetgeen partijen verder verdeeld houdt, behoeft gelet op bovenstaande geen bespreking. 29. Als ieder gedeeltelijk in het ongelijk gesteld, dient elke partij de eigen kosten van het geding te dragen. RECHTDOENDE In conventie I. Verklaart voor recht dat de vier tussen partijen gesloten overeenkomsten Capital Effect met nummers 21403575, 21403576, 21403577 en 21403578 d.d. 19 augustus 1999 nietig zijn. II. Veroordeelt Dexia om aan Y te betalen een bedrag van € 11.613,16 (elfduizendzeshonderdendertien euro en zestien eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente hierover van 15 november 2005 tot de dag van betaling. III. Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt. IV. Verklaart het onderdeel II van het dictum van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. V. Wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Van der Veer en op 16 januari 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.