Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC3868

Datum uitspraak2008-01-24
Datum gepubliceerd2008-02-08
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 07/3461 en 07/3462
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Aanhoudingsplicht sloopvergunning? Monumentenvergunning vereist indien een pand, dat vrijwel grenst aan het rjksmonument, wordt gesloopt?


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummers: SBR 07/3461 en 07/3462 uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 januari 2008 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak inzake Stichting Behoud Cultureel en Archeologisch Erfgoed, Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht en de Stichting Stedenbouwkundig Herstel Stationsgebied Utrecht alle gevestigd te Utrecht, eisers, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder. Inleiding 1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van 28 november 2007, verzonden 8 januari 2008, waarbij verweerder, onder opneming van een aantal voorschriften, de bezwaren van eisers tegen het besluit van 31 augustus 2007 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder aan het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Utrecht (hierna: vergunninghouder) een vergunning verleend voor het slopen van delen van het muziekcentrum op het perceel Vredenburgpassage 77 en het slopen van de Gildentraverse. 1.2 Het verzoek is op 10 januari 2008 ter zitting behandeld, waar namens eisers is verschenen drs. C. van Oosten, werkzaam bij bureau rechtsbescherming. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.T.J. Oosterwegel en R. Rodenburg, beiden werkzaam bij de gemeente Utrecht. Namens vergunninghouder is ing. M. Hogezand ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. J. Gundelach, advocaat te Enschede. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor. Ten aanzien van het beroep (SBR 07/3461): 2.3 Ingevolge artikel 8.1.1, eerste lid, van de Bouwverordening gemeente Utrecht (hierna: de Bouwverordening), voor zover hier van belang, is het verboden bouwwerken te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning). Ingevolge artikel 8.1.1., derde lid, van de Bouwverordening verbinden burgemeester en wethouders slechts voorschriften aan de sloopvergunning over: a. de veiligheid tijdens het slopen; b. de bescherming van de nabijgelegen bouwwerken; c. het scheiden en het op de sloopplaats gescheiden houden van het sloopafval, tenminste inhoudende een scheiding in een fractie asbest, een fractie gevaarlijk afval en een fractie overig afval; d. het voor de aanvang van de sloopwerkzaamheden overleggen van de gegevens als bedoeld in artikel 8.1.2, tweede lid, letter c, voor zover deze gegevens niet reeds zijn overgelegd. Ingevolge artikel 8.1.4, eerste lid, van de Bouwverordening, voor zover hier van belang, beslissen burgemeester en wethouders over een aanvraag om sloopvergunning binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag. Ingevolge artikel 8.1.4, tweede lid, van de Bouwverordening, voor zover hier van belang, houden burgemeester en wethouders, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, de beslissing aan indien een vergunning krachtens artikel 11 van de Monumentenwet 1988 voor het slopen is vereist en omtrent die vergunning nog niet is beslist. De aanhouding eindigt zes weken na bedoelde beslissing. Ingevolge artikel 8.1.6 van de Bouwverordening moet een sloopvergunning worden geweigerd indien: a. de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd; b. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd; c. een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of een gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend; d. een vergunning ingevolge een leefmilieuverordening op grond van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing is vereist en deze niet is verleend; e. een aanlegvergunning op grond van het bestemmingsplan, Bouwverordening of op grond van een voorbereidingsbesluit is vereist en deze niet is verleend; f. een vergunning als bedoeld in artikel 30 of 33 van de Huisvestingswet (Stb. 1992, 548) is vereist en deze niet is verleend. Ingevolge artikel 1 van de Monumentenwet 1988, voor zover hier van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder: b. monumenten: 1. alle vóór tenminste vijfig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde; 2. terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als bedoeld onder 1; c. archeologische monumenten: de monumenten, bedoeld in onder b, onder 2; d. beschermde monumenten: onroerende monumenten welke zijn ingeschreven in de ingevolge deze wet vastgestelde registers. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 is het verboden een beschermd monument te beschadigen of te vernielen. Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning: a. een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen; b. een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. 2.4 De voorzieningenrechter stelt voorop dat eisers ter zitting hebben aangegeven hun beroepsgrond met betrekking tot de onvolledigheid van het onderzoek naar de aanwezigheid van asbest in het muziekcentrum niet langer te handhaven, zodat deze geen bespreking behoeft. 2.5 Gelet op de redengevende omschrijving, de feitelijke situatie ter plaatse en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat, voor zover in deze zaak van belang, het beschermde monument bestaat uit de stenen resten van bepaalde delen van het Kasteel Vredenburg, aangeduid als de Vlaamse Toren en de Oostelijke geschutskelder (hierna: het monument). 2.6 De aanvraag om vergunning van 21 februari 2007 ziet op het slopen van het Muziekcentrum Vredenburg, Vredenburgpassage 77, inclusief de Gildetraverse. Deze aanvraag ziet niet op het afbreken, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van het monument, waarvoor ingevolge het bepaalde in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet een vergunning op grond van die wet is vereist. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting vrezen eisers dat het monument bij de sloopwerkzaamheden zal worden beschadigd. Zij hebben in dat kader aangevoerd dat er op basis van de voorhanden zijnde onderzoeken en gegevens onvoldoende zekerheid bestaat dat het muziekcentrum niet op enige plek constructief met het monument is verbonden en dat bij sloop het mogelijk zal worden beschadigd of verstoord. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter dat de vrees van eisers ziet op het beschadigen van een monument, waarvoor ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet een (absoluut) verbod geldt. Dergelijke handelingen vallen buiten het bereik van een monumentenvergunning en daarvoor kan dan ook geen vergunning op grond van de Monumentenwet worden verleend. Voor zover eisers hebben gesteld dat sprake is van verstoring van een archeologisch monument, volgt de voorzieningenrechter hen hierin niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is, gelet op het bepaalde in artikel 1 van de Monumentenwet, in dit geval geen sprake is van een archeologisch monument, terwijl het begrip “verstoren” blijkens de wetsgeschiedenis (Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19881, nr. 3) aan artikel 11 van de Monumentenwet is toegevoegd voor een situatie die zich vooral bij archeologische monumenten kan voordoen. Gelet op het vorenstaande acht de voorzieningenrechter het standpunt van verweerder dat voor de aangevraagde sloopwerkzaamheden geen monumentenvergunning is vereist en er geen grond is tot het aanhouden van de aanvraag om sloopvergunning op grond van artikel 8.1.4, derde lid, van de Bouwverordening juist. 2.7 Bij bestreden besluit zijn, met toepassing van artikel 8.1.1, derde lid, van de Bouwverordening, aan de vergunning voorschriften verbonden ter bescherming van het monument waarmee is beoogd te verzekeren dat bij de sloop voldoende zorgvuldig te werk zal worden gegaan en waarmee moet worden voorkomen dat de sloopwerkzaamheden leiden tot beschadiging van het monument. De voorzieningenrechter ziet onvoldoende aanleiding om die voorschriften als ontoereikend te bestempelen. Daartoe wordt overwogen dat uit de ter zitting getoonde tekeningen is gebleken dat een klein deel van het muziekcentrum, gelegen in een hoek, vrijwel grenst aan het monument, waarbij het gaat om een oppervlakte van circa twintig à vijfentwintig vierkante meter muur. Ter plaatse zijn vier proefboringen verricht. Bij één boring is tot op een boordiepte van zestig centimeter alleen beton aangetroffen. Uit de andere boringen is gebleken dat er tussen het beton en de kasteelrestanten een zogeheten verloren bekisting of een losse specielaag of zand zit. Gelet op het resultaat van deze boringen en in aanmerking genomen de inhoud van het sloopveiligheidsplan, het in het bestreden besluit opgenomen voorschrift over de wijze van slopen, alsmede gelet op de bij dat besluit verplicht gestelde archeologische begeleiding van de sloop, ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding om het bestreden besluit op dit punt als ontoereikend te bestempelen. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat er gelet op het bepaalde in artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet geen misverstand over kan bestaan dat het beschadigen of vernielen van een monument is verboden. 2.8 Met betrekking tot de mogelijkheid van sloop van de Gildentraverse in de nachtelijke uren, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat op dit punt aan de sloopvergunning een nader of ander voorschrift had moeten worden verbonden. 2.9 Hetgeen door eisers in beroep is aangevoerd kan, gelet op het voorgaande, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Onder deze omstandigheden wordt geen aanleiding gezien om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (SBR 07/3462): 2.10 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Beslissing De voorzieningenrechter, Ten aanzien van het beroep: 3.1 verklaart het beroep ongegrond; Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening: 3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus vastgesteld door mr. S. Wijna en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2008. De griffier: De voorzieningenrechter: mr.drs. H. Maaijen mr. S. Wijna Afschrift verzonden op: Tegen de beslissing op beroep staat, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Let wel Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de voorzieningenrechter gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.