Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC3876

Datum uitspraak2008-02-08
Datum gepubliceerd2008-02-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200673306
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bestorming ADO-home door supporters van Ajax. Geen sprake van vrijwillige terugtred: De intentie van de verdachte en al zijn handelingen waren erop gericht het ADO-home te bereiken. Dat verdachte het ADO-home uiteindelijk niet heeft weten te bereiken is geheel te wijten aan omstandigheden onafhankelijk van verdachtes wil. Derhalve is geen sprake van een spontaan wilsbesluit om niet op de bestemming aan te komen.


Uitspraak

Rolnummer: 22-006733-06 Parketnummer: 09-757176-06 Datum uitspraak: 8 februari 2008 TEGENSPRAAK Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van 22 november 2006 in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985, adres: [adres]. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 5 oktober 2007, 14 december 2007 en 25 januari 2008. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep op vordering van respectievelijk de officier van justitie en de advocaat-generaal gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. Procesgang In eerste aanleg is de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde nietig verklaard waar het betreft de zinsnede “misdrijf/misdrijven, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld”, zoals vermeld in de derde alinea. Voorts is de verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair eerste cumulatief/alternatief, 1 primair tweede cumulatief/alternatief, 1 subsidiair en 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde. De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Nietigheid van de dagvaarding Het hof is van oordeel dat de dagvaarding onder 1 subsidiair, waar het betreft het treffen van voorbereidingshandelingen voor het plegen van “misdrijf/misdrijven, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld”, zoals vermeld in de derde alinea, niet voldoet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van het hof is onduidelijk op welk misdrijf/welke misdrijven precies wordt gedoeld in die derde alinea omdat daar geen verdere omschrijving van wordt gegeven. Het hof zal de dagvaarding ten aanzien van de vorengenoemde zinsnede in het onder 1 subsidiair tenlastegelegde derhalve nietig verklaren. Beslissing omtrent een door de raadsman gevoerd verweer De verdediging heeft het verweer gevoerd, zakelijk weergegeven, dat de auto waarin verdachte zich met anderen bevond niet staande had mogen worden gehouden, gelet op hetgeen de politie op dat moment wist, of juist niet wist. De raadsman heeft gesteld dat als gevolg hiervan de staande houding en de daarop volgende aanhouding onrechtmatig zijn geweest, nu er geen redelijk vermoeden van schuld was dat juist de auto waarin verdachte zich bevond te maken zou kunnen hebben met het voorval bij en in het ADO-home. De informatie die ter kennis is gekomen van de politie moet derhalve voor het bewijs worden uitgesloten en de verdachte dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsman. Het hof overweegt als volgt. Uit het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte d.d. 11 februari 2006 met nummer PL1533/2006/7259-11 is het volgende naar voren gekomen. Op vrijdag 10 februari 2006, omstreeks 23.30 uur, wordt door de meldkamer van de politie Haaglanden aan opsporingsambtenaren doorgegeven dat er ongeregeldheden hebben plaatsgevonden tussen voetbalsupporters van voetbalclub AJAX en ADO Den Haag, waarbij mensen gewond zouden zijn geraakt en gebruik zou zijn gemaakt van steekwapens. Opsporingsambtenaren kregen te horen dat een groep verdachten zich mogelijk in voertuigen zou bevinden en dat deze in de richting van de Rijksweg A4 zou rijden. Hierna zijn zij in de richting van de A4 gereden en hebben zij aldaar post gevat. Kort daarna zagen zij dat in de richting van Amsterdam een Rode Volkswagen, voorzien van kenteken [AA-BB-11], kwam gereden en dat er 5 personen in zaten. Blijkens een kenteken bevraging stond het voertuig op naam van iemand uit Zaanstad. Hierop hebben zij de achtervolging ingezet en hebben zij het voertuig een stopteken gegeven. De bestuurder die later bleek te zijn de verdachte [verdachte] is naar zijn rijbewijs gevraagd. Vervolgens zijn de personalia van de verdachte middels de politiesystemen nagetrokken. Daaruit is gebleken dat de verdachte antecedenten had op grond van de Wet wapens en munitie. Daarop hebben de opsporingsambtenaren verdachte en vervolgens zijn bijrijders laten uitstappen teneinde een onderzoek in te stellen in het kader van een bewijsfouillering op grond van de Wet wapens en munitie. De derde opsporingsambtenaar zag dat na het uitstappen van de bijrijder een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de grond in de buurt van de bijrijder lag. Hierop moesten de overige inzittenden uitstappen en zijn zij aangehouden op verdenking van overtreding van de Wet wapens en munitie. Nadat de verdachten waren weggevoerd, zag de derde opsporingsambtenaar een baksteen in het voertuig liggen. Van de bevoegdheid tot staande houden ingevolge artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering mag gebruik worden gemaakt om de opsporingsambtenaar in de gelegenheid te stellen de verdachte naar diens personalia te vragen. Waar de bevoegdheid slechts ten aanzien van een verdachte mag worden gebruikt, zal de opsporingsambtenaar van tevoren uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit moeten hebben geput (artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering). De uitleg van dit artikel wordt beheerst door een afweging van de rechtsbescherming tegen het belang van de wetshandhaving. Uit hiervoor vermeld proces-verbaal is gebleken, dat, korte tijd nadat de opsporingsambtenaren een melding hadden gehad met betrekking tot ongeregeldheden tussen AJAX- en ADO-supporters en de mededeling dat een groep van verdachten in de richting van de Rijksweg A4 zou rijden, zij op de rijksweg A4 omstreeks 23.30 uur een auto met daarin vijf inzittenden zagen, rijdend in de richting van Amsterdam. Bij navraag blijkt het kenteken van die auto op naam van iemand uit Zaanstad te staan. De eis van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering dat het vermoeden van schuld aan een strafbaar feit “redelijk” is, laat aan de opsporingsambtenaren een zekere beoordelingsvrijheid. Het gevolg hiervan is dat het hof een dergelijke beoordeling slechts marginaal kan toetsen. Het hof is van oordeel dat de opsporings-ambtenaren onder de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien redelijkerwijs konden menen dat er een reële kans was dat deze auto personen zou herbergen die aan de ongeregeldheden hadden deelgenomen. Op grond van het vorenstaande was er naar het oordeel van het hof dan ook voldoende grond om tot staande houding van deze auto over te gaan. Het hof heeft bij dit oordeel van belang geacht dat de opsporingsambtenaren na de melding reden hadden om aan te nemen dat de aard van de vermoedelijk begane strafbare feiten ernstig was. Vervolgens is uit onderzoek gebleken dat de verdachte al eerder met politie en justitie in aanraking is geweest ter zake de Wet wapens en munitie en heeft de verdachte toestemming gegeven tot doorzoeking van zijn auto, bij welke doorzoeking een vuurwapen is aangetroffen. Op dat moment hadden de opsporingsambtenaren voldoende gronden om tot aanhouding van de verdachte over te gaan. Het hof verwerpt gelet op het vorenoverwogene het verweer van de raadsman. Vrijspraak Overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair eerste cumulatief/alternatief, 1 primair tweede cumulatief/alternatief, 2 primair en 2 subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: (zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt) Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht. Nadere bewijsoverweging Namens de verdachte heeft de raadsman ter terechtzitting van het hof van 14 december 2007 betoogd dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte’s opzet gericht was op zware mishandeling en dat hij daarom dient te worden vrijgesproken van de hem onder 1 subsidiair tenlastegelegde voorbereidingshandeling. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat sprake is van vrijwillige terugtred, omdat verdachte het ADO-stadion niet heeft willen vinden. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Uit het onderzoek in de auto die de verdachte bestuurde - een Volkswagen Golf met kenteken [AA-BB-11] - blijkt dat in die auto onder meer de volgende voorwerpen dan wel wapens zijn aangetroffen: een lege jerrycan met resten benzine, vier tentstokken, vier paraplu’s, een zakmes, een knipmes, een routebeschrijving van Amsterdam Arena naar Den Haag Moerweg, een op een pepperspray gelijkend wapen, een schaar, een fakkel, twee gummiknuppels, een boksbeugel, een ploertendoder, een houten knuppel, een alarmpistool en een baksteen (proces-verbaal van de politie Haaglanden d.d. 14 februari 2006, met nummer PL1533/2006/7259-150, pagina 240 e.v.). De verdachte heeft verklaard dat hij, toen hij op 10 februari 2006 om omstreeks 20.30 uur in het AJAX-home aankwam, hoorde dat er een aantal personen naar ADO Den Haag wilden gaan met het doel verhaal te halen, omdat ADO-supporters het AJAX-home twee keer eerder in de fik hadden gestoken. Het was de bedoeling om te gaan vechten met de ADO-supporters (proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 16 februari 2006). Daartoe werd een verzamelplek op ongeveer twee minuten van het ADO-stadion afgesproken. Vervolgens is een groep van ongeveer 100 mannen naar Den Haag gereden. Verdachte is zelf met vier anderen, waaronder de medeverdachten [A], [B] en [C], in zijn auto in de richting van Den Haag gereden (proces-verbaal van de politie Haaglanden d.d. 12 februari 2006, met nummer PL1533/2006/7259-86, pagina 292 e.v.). De verdachte wist dat er in zijn auto een baksteen, een houten knuppel en twee paraplu’s lagen. Voorts heeft de verdachte verklaard zelf een gummiknuppel in zijn auto te hebben gelegd met het idee dat zij naar ADO gingen en dat hij vier tentstokken had meegenomen om te gebruiken tegen mensen die hem iets wilden aan doen. Verdachte wist bovendien dat de medeverdachte [A] een gummiknuppel bij zich had (proces-verbaal van de politie Haaglanden d.d. 14 februari 2006, met nummer PL1533/2006/7259-137, pagina 294 e.v.). Door de medeverdachte [A] is verklaard dat hij in het AJAX-home mannen heeft zien lopen met stokken en trapleuningen en dat iemand in de auto van [verdachte] een busje pepperspray bij zich had (proces-verbaal van de politie Haaglanden, met nummer PL1533/2006/7259-145, pagina 276 e.v.). Voorts heeft [A] verklaard dat hij een mes bij zich had en dat hij van thuis een gummiknuppel had meegenomen om zich te verdedigen (proces-verbaal van de politie Haaglanden, met nummer PL1533/2006/7259-105, pagina 270 e.v.). [A] wist dat in de auto van [verdachte] een mes, fakkels en een baksteen lagen (zie proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 16 februari 2006). Tot slot heeft [A] verklaard dat iedereen in de auto op de weg tussen de Arena en Den Haag, zijn telefoon had uitgezet en dat dit zo was afgesproken om te voorkomen dat zij door de politie zouden worden getraceerd (proces-verbaal van de politie Haaglanden, met nummer PL1533/2006/7259-339, pagina 468 e.v.). Uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (zie Kamerstukken II 1990/1991, 22 268, nr. 3, pagina 15 e.v.) blijkt dat voorwaardelijk opzet - het handelen, desbewust aanvaardend de aanmerkelijke kans op delictsvoltooiing – voldoende is om de strafrechtelijke aansprakelijkheid in te doen treden voor de onvolkomen delictsvorm. De rechter zal het voorbereidingsopzet in tal van gevallen kunnen afleiden uit de strekking van de uiterlijk kenbare opstellingen van de verdachte, gelet op de omstandigheden waaronder deze plaatsvinden. De dader moet weten op welk feit zijn preparatoire handeling is gericht. Naar ’s hofs oordeel blijkt uit bovengenoemde verklaringen van de verdachte dat hij in het AJAX-home hoorde dat er een aantal personen naar Den Haag wilde om te gaan rellen. Zij zijn toen met een man of honderd naar Den Haag gereden (proces-verbaal van de politie Haaglanden d.d. 12 februari 2006, met nummer PL1533/2006/7259-86, pagina 292). De verdachte ging naar Den Haag met het doel om met een grote groep te gaan vechten met de ADO-supporters. Hij had hiertoe wapens (een houten knuppel, twee paraplu’s, een gummiknuppel en vier ijzeren tentstokken) meegenomen en hij wist dat medeverdachte [A] eveneens een gummiknuppel had meegebracht. Voorts is gebleken dat de verdachte en zijn medeverdachten onderweg in de auto naar Den Haag hun mobiele telefoons hebben uitgezet, teneinde te voorkomen dat zij door de politie zouden worden getraceerd, waaruit blijkt dat zij zich bewust waren van hun strafbare voornemens. De verdachte heeft welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat in elk geval de door hem meegebrachte wapens zouden worden gebruikt om mee te vechten en dat - gelet op de aard van deze wapens, die daartoe in ieder geval in hun gezamenlijkheid beoordeeld kennelijk bestemd waren - aan de in het ADO-home aanwezige supporters zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Ook overigens is naar ’s hofs oordeel voldaan aan de vereisten van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht, zodat het verweer van de raadsman op dit punt wordt verworpen. Ten aanzien van het beroep op vrijwillige terugtred overweegt het hof het volgende. Uit het samenstel van de hierboven genoemde feiten blijkt dat de intentie van de verdachte en al zijn handelingen, erop gericht waren het ADO-home te bereiken. Immers, verdachte ging naar Den Haag om te vechten met ADO-supporters en heeft daartoe voorwerpen dan wel wapens meegenomen. Dat verdachte het ADO-home uiteindelijk niet heeft weten te bereiken is, anders dan de raadsman stelt, geheel te wijten aan omstandigheden onafhankelijk van verdachte’s wil, aangezien hij onderweg naar het ADO-stadion de weg is kwijtgeraakt. Toen hij een politieauto met zwaailichten zag, dacht de verdachte “dat zit niet goed” en is hij in overleg met de anderen weggereden (proces-verbaal van verhoor d.d. 12 februari 2006, pagina 293). Nu naar ’s hofs oordeel geen sprake is van een spontaan wilsbesluit om niet op de bestemming aan te komen, wordt het beroep op vrijwillige terugtred verworpen. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Medeplegen van voorbereiding van zware mishandeling. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Strafmotivering De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het onder 1 primair eerste cumulatief/alternatief, 1 primair tweede cumulatief/alternatief, 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte zal worden opgelegd de bijzondere voorwaarde dat hij gedurende de proeftijd bij alle officiële wedstrijden van AJAX niet binnen een straal van twee kilometer van het speelveld of het stadion mag komen gedurende een periode van twee uur vóór de wedstrijd tot twee uur na de wedstrijd. Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan voorbereiding van zware mishandeling. Zij hebben daartoe onder meer een routebeschrijving naar ADO Den Haag, gummiknuppels, tentstokken, messen en een alarmpistool voorhanden gehad. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij – indien hij het ADO-stadion had bereikt - met deze wapens een grote bijdrage had kunnen leveren aan het aldaar toegepaste geweld en zodoende zwaar lichamelijk letsel had kunnen veroorzaken. Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 december 2007, heeft de verdachte vier maal een transactie opgelegd gekregen voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen. Voorts heeft het hof in aanmerking genomen een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 18 mei 2006. Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur, een passende en geboden reactie vormen. Voorts heeft het hof de na te noemen bijzondere voorwaarde opgelegd. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 46 (oud), 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde waar het betreft de zinsnede “misdrijf/misdrijven, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld”, zoals vermeld in de derde alinea. Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair eerste cumulatief/alternatief, 1 primair tweede cumulatief/alternatief, 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde. Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdenveertig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 120 (honderdentwintig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Veroordeelt verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden. Beveelt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd bij alle officiële wedstrijden van AJAX niet binnen een straal van twee kilometer van het speelveld of het stadion mag komen gedurende een periode van twee uur vóór de wedstrijd tot twee uur na de wedstrijd. Dit arrest is gewezen door mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, mr. J.M. Reinking en mr. R.C.A. Duindam, in bijzijn van de griffiers mr. C.E. Koppelaars en mr. C.J.A. Sabatier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 februari 2008.