Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC4252

Datum uitspraak2008-02-13
Datum gepubliceerd2008-02-13
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200705391/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 17 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Driebergen-Rijsenburg (thans: het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug; hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ahold Vastgoed B.V. (hierna: Ahold), gevestigd te Zaandam, vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het vergroten van een supermarkt en het herinrichten van een parkeerterrein op het perceel Binnenhof 1 te Driebergen-Rijsenburg.


Uitspraak

200705391/1. Datum uitspraak: 13 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Aldi Culemborg B.V. en Aldi Vastgoed B.V., gevestigd te Culemborg, appellanten, tegen de uitspraak in zaak nr. 2006/3573 van de rechtbank Utrecht van 20 juni 2007 in het geding tussen: de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Aldi Culemborg B.V. en Aldi Vastgoed B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug. 1. Procesverloop Bij besluit van 17 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Driebergen-Rijsenburg (thans: het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug; hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ahold Vastgoed B.V. (hierna: Ahold), gevestigd te Zaandam, vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het vergroten van een supermarkt en het herinrichten van een parkeerterrein op het perceel Binnenhof 1 te Driebergen-Rijsenburg. Bij besluit van 31 juli 2006 heeft het college het daartegen door de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Aldi Culemborg B.V. en Aldi Vastgoed B.V. (hierna in enkelvoud: Aldi) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 20 juni 2007, verzonden op 21 juni 2007, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door Aldi ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft Aldi bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 augustus 2007. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Ahold een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 januari 2008, waar Aldi, vertegenwoordigd door mr. W.H. Karreman, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.H. Renger, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord Ahold, vertegenwoordigd door mr. C.N.J. Kortmann, advocaat te Amsterdam, en [projectmanager] bij Ahold. 2. Overwegingen 2.1. Het bouwplan voorziet in uitbreiding van de door Ahold geëxploiteerde Albert Heijn-vestiging op het perceel Binnenhof 1 in Driebergen-Rijsenburg. Verder voorziet het bouwplan in herinrichting van het op het Binnenhof gelegen parkeerterrein. 2.2. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Kom Driebergen". Om de bouw niettemin mogelijk te maken, heeft het college ten behoeve van het bouwplan met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijk Ordening vrijstelling van dit bestemmingsplan verleend. Aldi komt op tegen de verleende vrijstelling. 2.3. Aldi betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de doorgang tussen het Binnenhof en de Laan van Blommerweert, waarop de uitbreiding van de Albert Heijn-vestiging is voorzien, een openbare weg is, waarvoor het college een onttrekkingsprocedure als bedoeld in artikel 9 van de Wegenwet (hierna: onttrekkingsprocedure) had moeten volgen. Aldi stelt met de overgelegde luchtfoto uit 1993 en de leveringsakte van 10 maart 1983 aannemelijk te hebben gemaakt dat de doorgang gedurende dertig jaar voor een ieder toegankelijk is geweest. Het is volgens Aldi aan het college om tegenbewijs te leveren. 2.3.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder I, van de Wegenwet is een weg openbaar wanneer hij, na het tijdstip van dertig jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest. 2.3.2. Uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2002 in zaak nr. 200104255/1 volgt dat degene die zich beroept op de openbaarheid van een weg, die openbaarheid aannemelijk moet maken. Aldi is daarin niet geslaagd. Uit de enkele - niet nader onderbouwde - stelling dat in 1932 de doorgang al voor een ieder toegankelijk was en de overgelegde luchtfoto uit 1993 volgt, anders dan Aldi betoogt, niet dat de doorgang gedurende dertig jaar openbaar is geweest. Uit de luchtfoto zou slechts kunnen blijken dat de doorgang, toen deze foto werd genomen, vrij toegankelijk was. Met de leveringsakte van 10 maart 1983 heeft Aldi evenmin aannemelijk gemaakt dat de doorgang gedurende dertig jaar openbaar is geweest. In deze overeenkomst is bepaald dat de rechtsvoorganger van Ahold, en later Ahold, eens in de vijf jaar gerechtigd was om de doorgang af te sluiten, opdat voorkomen zou worden dat de toegangsweg door verjaring een openbare weg zou worden. Hieruit, alsmede uit de omstandigheid dat Ahold de toegangen naar haar parkeerterrein op het Binnenhof heeft voorzien van tegels met het opschrift 'eigen terrein', valt veeleer af te leiden dat deze doorgang niet openbaar is. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank op goede gronden overwogen dat Aldi er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de doorgang waarop de uitbreiding van de Albert Heijn-vestiging is voorzien als openbare weg in de zin van de Wegenwet moet worden aangemerkt. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat een onttrekkingsprocedure dient te worden gevolgd. Het betoog faalt. 2.4. Aldi betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit tot het verlenen van vrijstelling onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd alsmede dat de nadelige gevolgen ervan onevenredig zijn in verhouding tot de met dit beleid te dienen doelen. Volgens Aldi is onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat met de uitbreiding van de Albert Heijn-vestiging de doorgang van het Binnenhof naar de Laan van Blommerweert wordt afgesloten, zodat de directe aanlooproute tussen het parkeerterrein op het Binnenhof en de ingang van de door Aldi geëxploiteerde Aldi-markt, die aan die doorgang ligt, wordt geblokkeerd. Dit heeft volgens Aldi een negatieve invloed op de verkeersdoorstroming en verkeersveiligheid op en rond het Binnenhof. De Aldi-markt komt daardoor bovendien geïsoleerd te liggen zodat een rendabele exploitatie onmogelijk wordt. Het belang van Ahold bij afsluiting van de doorgang weegt volgens Aldi dan ook niet op tegen haar belang bij behoud van de bestaande doorgang en de parkeerplaatsen. 2.4.1. In de ruimtelijke onderbouwing van 25 juli 2005 is gesteld dat de verkeersstructuur zal verbeteren doordat het laden en lossen wordt gescheiden van de andere verkeersstromen. Ter zitting is dit aan de hand van de bouwtekening en foto's nader toegelicht. Daarbij is gebleken dat het bevoorradingsverkeer voor de Albert Heijn-vestiging gescheiden zal worden van het bevoorradingsverkeer en het parkeerterrein van de Aldi-markt, doordat, anders dan door Aldi is aangevoerd, beide winkels een eigen toerit krijgen vanaf de Laan van Blommerweert. In de 'nota van beantwoording project "Binnenhof/Traaij" (uitbreiding Albert Heijn)', behorend bij het besluit van 17 november 2005, heeft het college voorts te kennen gegeven dat het plan verkeerskundig is doorgelicht, waarbij niet is gebleken van onveilige aspecten, zodat niet aannemelijk is dat de realisering van het bouwplan zal leiden tot verkeersonveilige situaties. Aldi heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is. Verder is in een notitie van 10 maart 2006 van een beleidsmedewerker verkeer en vervoer bij de gemeente Utrechtse Heuvelrug uiteen gezet dat na realisering van het bouwplan sprake is van een veilige situatie door voldoende brede stoepen. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het college de gevolgen van het bouwplan voor de verkeersdoorstroming en verkeersveiligheid onvoldoende heeft onderzocht en zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan daarvoor geen nadelige gevolgen heeft. 2.4.2. Uit de bouwtekeningen en de daarop ter zitting gegeven toelichting blijkt dat als gevolg van de uitbreiding van de Albert Heijn-vestiging de doorgang van het Binnenhof naar de Laan van Blommerweert zal komen te vervallen en dat de aan die doorgang gelegen ingang van de Aldi-markt als gevolg daarvan niet meer direct bereikbaar zal zijn vanaf het parkeerterrein van Ahold op het Binnenhof. Voor klanten van de Aldi-markt die parkeren op het parkeerterrein op het Binnenhof blijft het echter mogelijk de ingang van de Aldi-markt via de Traaij en de Laan van Blommerweert te bereiken. Ook de eigen parkeerplaatsen bij de ingang van de Aldi-markt blijven bereikbaar. Voor het oordeel dat de Aldi-markt door de afsluiting van de doorgang geïsoleerd komt te liggen bestaat dan ook geen grond. Te minder nu Aldi er in het verleden zelf voor heeft gekozen de ingang van de Aldi-markt te verplaatsen van de zijde van de Traaij naar de zijde van het Binnenhof en niet aannemelijk is gemaakt dat deze verplaatsing niet ongedaan kan worden gemaakt. Daar komt bij dat de Aldi-markt vanaf 1985, toen Aldi de eigendom van het pand heeft verworven, ten behoeve van haar klanten gebruik heeft mogen maken van de doorgang naar het parkeerterrein van Ahold op het Binnenhof. Het college heeft zich in het besluit op bezwaar terecht op het standpunt gesteld dat dit een voordeel is dat Aldi heeft genoten maar geen recht waarop aanspraak kan worden gemaakt. Niet kan dan ook worden staande gehouden dat Aldi door het als gevolg van de realisering van het bouwplan vervallen van de doorgang onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Het betoog faalt derhalve. 2.4.3. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de gevraagde vrijstelling te verlenen. Daaraan kan niet afdoen dat Aldi heeft gesteld dat zij voornemens is een verzoek om planschade in te dienen en dat niet onaannemelijk is dat de planschade voor haar aanzienlijk is. Wat daarvan zij, het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat gestelde planschade in een afzonderlijke procedure aan de orde kan komen. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens w.g. Wilbers-Taselaar lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2008 71-502.