Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC4425

Datum uitspraak2008-01-09
Datum gepubliceerd2008-02-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers22-000113-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beslissing wrakingskamer


Uitspraak

GERECHTSHOF Amsterdam nevenzittingsplaats 's-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken heeft de navolgende beschikking gegeven op het schriftelijke verzoek om wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, van: [verdachte], geboren op [geboortedag] 1965 op [geboorteplaats], GBA adres: [adres]. Het verzoek om wraking 1. Ter zitting van 20 december 2007 van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats 's-Gravenhage, heeft de raadsman mr. P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam, namens de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte], mede namens mr. H. Bakker, advocaat te Amsterdam, namens de verdachte [medeverdachte 2], een verzoek gedaan de voorzitter mr. W.P.C.M. Bruinsma en de leden mrs. L.F. Gerretsen-Visser en D. Jalink van genoemde strafkamer te wraken, nadat de voorzitter had medegedeeld, dat het hof geen aanleiding heeft gezien om terug te komen op de op 8 november 2007 medegedeelde (juridische) beslissing dat het zogenaamde 332 kilo-transport niet zal worden betrokken in het bewijs van de criminele organisatie en voorts, dat het hof nog steeds het voornemen heeft om in deze samenstelling, maar dan als hof te 's-Gravenhage, te zijner tijd de zaak Welp (het 332 kilo-transport) te behandelen, maar dat wordt afgezien van het voornemen om de beide zaken gelijktijdig te behandelen. 2. De voorzitter en de leden van de strafkamer hebben de griffier van de wrakingskamer laten weten dat zij niet berusten in de wraking en niet in de gelegenheid wensen te worden gesteld te worden gehoord, doch dat de voorzitter van de strafkamer daartoe wel beschikbaar is. 3. De wrakingskamer van het hof heeft op 2 januari 2008 het wrakingsverzoek ter openbare terechtzitting behandeld en de verzoeker bij monde van zijn gemachtigde mr. Rombouts en de advocaat-generaal mr. M.T. Renckens gehoord. Van het aldaar verhandelde is proces-verbaal opgemaakt. 4. Door verzoeker zijn blijkens het proces-verbaal van de zitting van de strafkamer van 20 december 2007 de volgende gronden - zakelijk weergegeven - naar voren gebracht: Op de zitting van het hof van 8 november 2007 heeft de verdediging haar bezwaren kenbaar gemaakt tegen de door het hof op die zitting gegeven beslissing dat het door de rechtbank te Rotterdam als afzonderlijk feit berechte transport van 332 kilo cocaïne (de zogenoemde zaak Welp) niet kan worden meegenomen in het bij het hof te Amsterdam thans aanhangige hoger beroep betreffende het tenlastegelegde feit van deelnemen dan wel leiding geven aan een criminele organisatie, welk feit is berecht door de rechtbank Haarlem (de zogenoemde zaak Jaguar). Daarnaast heeft het hof op genoemde zitting van 8 november 2007 aan de verdediging kenbaar gemaakt, dat het voornemens is om in dezelfde samenstelling, maar dan als hof te 's-Gravenhage, het hoger beroep van de zaak Welp te behandelen, zelfs gelijktijdig met het hoger beroep in de zaak Jaguar. Het openbaar ministerie heeft op de zitting van 14 november 2006 het standpunt ingenomen, evenals de verdediging in de zaken [verdachte] en [medeverdachte 1], dat het 332 kilo-feit een integraal onderdeel is van het tenlastegelegde feit van de criminele organisatie. Het hof heeft bij monde van de voorzitter de advocaat-generaal op die zitting meermalen gevraagd of dat standpunt, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 november 1996, NJ 1997/209, gehandhaafd bleef, hetgeen door de advocaat-generaal alstoen is bevestigd. De verdediging heeft ter zitting geprotesteerd tegen deze gang van zaken. Op de zitting van 8 november 2007 is wederom aan de advocaat-generaal gevraagd of het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd bleef, hetgeen ook toen door de advocaat-generaal is bevestigd. Voorts is van belang, dat een van de leden van het hof telefonisch contact heeft gezocht met de voorzitter van de rechtbank te Rotterdam, naar haar zeggen met de vraag wanneer de uitgewerkte vonnissen van de rechtbank in de Welp-zaak beschikbaar zouden zijn. Niet valt in te zien welk belang het hof te Amsterdam bij deze vraagstelling heeft. Bij normale afdoening in Rotterdam zouden de uitgewerkte vonnissen pas na lange tijd beschikbaar zijn, in elk geval niet op de korte termijn als thans het geval is. Bij de aanvang van de behandeling van ter terechtzitting van 20 december 2007 had de verdediging de goede hoop dat het hof zou terugkomen op zijn standpunt dat de 332 kilo-zaak niet in het bewijs van de criminele organisatie kan worden gebruikt. Dat is helaas niet het geval geweest. In de visie van de verdediging is het door het hof ingenomen, in de opvatting van de verdediging onjuiste, standpunt slechts uit te leggen als te zijn gericht op het voor het openbaar ministerie vrij maken van de weg naar een succesvolle vervolging van de verdachte in de zaak Welp (de 332 kilo-zaak). Deze indruk wordt nog versterkt door het door het hof uitgesproken voornemen om ook de zaak Welp in deze samenstelling, maar dan als hof te 's-Gravenhage, te gaan behandelen, en door het telefonische contact met de rechtbank te Rotterdam over deze zaak. De optelsom van de genoemde factoren maakt dat de verdediging niet meer het vertrouwen heeft dat dit hof (Amsterdam) de zaak Jaguar met een onbevooroordeelde blik kan en zal benaderen, maar dat het hof actief is bezig geweest met het bevorderen van het totstandkomen van twee succesvolle vervolgingen van de verdachte door het openbaar ministerie, namelijk in de Jaguar-zaak èn in de Welp-zaak. Tevens is al wel duidelijk wat het hof te 's-Gravenhage te zijner tijd zal beslissen op het nog in het hoger beroep van de Welp-zaak te voeren verweer van niet-ontvankelijkheid. Het beletsel voor het openbaar ministerie om de zaak Welp apart te vervolgen, is door het hof thans weggenomen. 5. Ter zitting van de wrakingskamer heeft mr. Bakker met betrekking tot de behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek de bevoegdheid van dit gerechtshof ter discussie gesteld conform zijn overgelegde en aan het proces-verbaal van de zitting gehechte pleitnota, primair omdat daartoe de wettelijke grondslag ontbreekt en subsidiair omdat genoemd gerechtshof onbevoegd is op grond van artikel 6 EVRM. 6. De advocaat-generaal mr. Renckens heeft dit gemotiveerd betwist conform het proces-verbaal. 7. Mr. Rombouts heeft in aansluiting op het gevoerde ontvankelijkheidsverweer het wrakingsverzoek toegelicht en nader onderbouwd, zoals neergelegd in de overgelegde en aan het proces-verbaal van de zitting gehechte pleitaantekeningen. Naar voren is gebracht zakelijk weergegeven: De gewraakte raadsheren zijn actief bezig om zowel in de Jaguar-zaak, als in de Welp-zaak een veroordeling van de verdachte [verdachte] mogelijk te maken. Door de handelwijze als neergelegd in het proces-verbaal van 20 december 2007, is bij de verdediging de schijn gewekt dat de gewraakte leden van het hof ten aanzien van verzoeker een vooringenomenheid koesteren. Daarmee is artikel 6 EVRM geschonden. Verzoeker heeft door de gang van zaken geen enkel vertrouwen meer in een onpartijdige berechting. 8. De advocaat-generaal heeft hieromtrent naar voren gebracht, conform haar overgelegde en aan het proces-verbaal gehechte schriftelijke standpunt - zakelijk weergegeven -: Naar mijn mening heeft het hof de advocaat-generaal ter zitting van 8 november 2007 terecht naar zijn standpunt ten aanzien van de 332 kilo-zaak gevraagd, omdat sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden, nu de verdachte [verdachte] in juni 2007 door de rechtbank te Rotterdam was veroordeeld ter zake van de 332 kilo-zaak. Voorts ben ik van mening dat het, gelet op de vereiste behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn, niet vreemd is dat door het hof dan wel door het openbaar ministerie contact wordt opgenomen met de rechtbank, teneinde te vernemen wanneer het uitgewerkte vonnis beschikbaar zal zijn. Deze gang van zaken is ook bij pro forma-zittingen gebruikelijk. Om redenen als voornoemd dient het verzoek te worden afgewezen. Beoordeling van het verzoek 9. Allereerst komt de vraag aan de orde of het Gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats 's-Gravenhage bevoegd is het onderhavige wrakingsverzoek te beoordelen. Naar 's hofs oordeel ontleent dit gerechtshof, aan zijn bevoegdheid de thans in hoger beroep aanhangige strafzaak te behandelen, eveneens de bevoegdheid het in die strafzaak gedane wrakingsverzoek te behandelen. 10. De volgende vraag waarvoor het hof zich geplaatst ziet, is of het verzoek voldoet aan de eisen gesteld in artikel 512 e.v. van het Wetboek van Strafvordering. Artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het verzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden (als bedoeld in artikel 512 Sv) aan de verzoeker bekend zijn geworden. In het onderhavige wrakingsincident werd het verzoek mondeling ter terechtzitting van 20 december 2007 gedaan door mr. Rombouts, mede namens mr. Bakker, de gemachtigde van de verzoeker, direct nadat die feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend waren geworden. De verzoeker kan derhalve in zijn verzoek worden ontvangen. 11. Thans komt het hof toe aan de beoordeling van de gronden van het wrakingsverzoek, zoals die uit het proces-verbaal ter zitting van 20 december 2007 blijken en ter zitting van de wrakingskamer van 2 januari 2008 door mr. Rombouts en mr. Bakker zijn aangevuld en toegelicht. De raadslieden hebben aan het wrakingsverzoek, vijf onderdelen ten grondslag gelegd, welke hierna afzonderlijk zullen worden besproken. Het hof zal deze onderdelen, ondanks het feit dat de regiezitting in het hoger beroep van de strafzaak van de verdachte als gevolg van nietige oproepingen pas op 20 december 2007 is aangevangen, ook in de onderhavige zaak in zijn geheel bespreken. Immers, door de raadslieden zijn in alledrie de zaken ([medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte]) dezelfde gronden voor wraking aangevoerd, en bovendien is de onderhavige zaak, nu deze onderdeel uitmaakt van de Jaguar-zaak, verweven met de strafzaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. 12. Ten eerste is door de raadslieden aangevoerd dat het door het hof in de strafzaken van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ter zitting van 8 november 2007 ingenomen, in de opvatting van de verdediging onjuiste, standpunt - om het 332 kilo-transport van het bewijs van de criminele organisatie uit te sluiten - slechts uit te leggen is, als te zijn gericht op het voor het openbaar ministerie vrij maken van de weg naar een succesvolle vervolging van de verdachte in de zaak Welp (de 332 kilo-zaak) en voorts dat het hof zich bij deze beslissing heeft laten leiden door de ontwikkelingen in die Rotterdamse zaak. Naar 's hofs oordeel berust deze gedachte evenwel op een verkeerde lezing van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2007. Immers, hieruit blijkt dat het hof - met de na een gevoerd verweer gegeven, als tussenbeslissing aan te merken beslissing van bewijsuitsluiting van het 332 kilo-transport - de zaak nog niet definitief heeft beslist, en overigens anders dan de verdediging heeft aangevoerd niet de rechtbank, na terugverwijzing, een richtsnoer heeft willen meegeven, maar aan de verdediging slechts een handreiking heeft willen geven naar aanleiding van de bij haar gerezen onduidelijkheid omtrent de vraag op welke onderdelen van verklaringen in het dossier zij zich bij hun verdediging moeten richten. Daartoe heeft het hof op enkele punten enige omlijning van het strafbare feit gegeven, overigens zonder aanduiding per mogelijk bewijsmiddel. Naar 's hofs oordeel is van enige instructie jegens de rechtbank, en in die zin van vooringenomenheid, geenszins gebleken. 13. Voorts is door de raadslieden aangevoerd dat van vooringenomenheid blijkt uit de mededeling van het hof ter zitting van 20 december 2007, dat het hof nog steeds als voornemen heeft om in deze samenstelling, maar dan als hof te 's-Gravenhage, te zijner tijd de zaak Welp (het 332 kilo-transport) te behandelen, maar dat wordt afgezien van het voornemen om beide zaken gelijktijdig te behandelen. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Voorzover het wrakingsverzoek ziet op de mededeling van de behandelende strafkamer van het hof dat het zijn voornemen heeft geuit de Welp-zaak in dezelfde samenstelling te behandelen, maar dan als het hof te 's-Gravenhage, oordeelt de wrakingskamer dat deze mededeling op zichzelf nog niet vooringenomenheid in de onderhavige zaak met zich meebrengt. 14. Tevens is het verzoek om wraking gegrond op het feit dat het hof - blijkens de processen-verbaal van 14 november 2006 respectievelijk 8 november 2007 - de advocaat-generaal tot vier maal toe heeft verzocht zijn standpunt te formuleren ten aanzien van een eventuele bewijsuitsluiting van het 332 kilo-transport. Naar 's hofs oordeel blijkt ook hieruit niet van enige schijn van vooringenomenheid, nu die vraag telkens is ingegeven in het kader van de beoordeling van de vraag of dat transport van het bewijs van het leiding geven dan wel deelnemen aan de criminele organisatie waarop de Jaguar-zaak ziet, dient te worden uitgesloten, en nu ter zitting van 8 november 2007 het vonnis van de rechtbank te Rotterdam ambtshalve bekend was bij het hof en het - in dat kader - derhalve voor de hand lag de advocaat-generaal nogmaals te verzoeken een standpunt te formuleren omtrent het 332 kilo-transport. 15. Voorts is door de raadslieden aangevoerd dat, nadat ter zitting van 8 november 2007 mr. Rombouts zijn bezwaren had geuit tegen het standpunt respectievelijk het voornemen van het hof en had aangegeven dat hij zich wenste te beraden op de vraag of met deze handelwijze niet de schijn van vooringenomenheid werd gewekt, het hof heeft aangegeven het geuite voornemen en het ingenomen standpunt te heroverwegen, waarbij de voorzitter heeft medegedeeld dat hij voornemens was de uitkomst van dat beraad telefonisch aan de verdediging mede te delen. Ten aanzien van dit onderdeel van het wrakingsverzoek, overweegt het hof dat deze lezing van de feiten niet verenigbaar is met hetgeen in het proces-verbaal van de zitting van 8 november 2007 is neergelegd, nu daaruit blijkt dat de voorzitter aan de raadslieden heeft aangekondigd dat hij telefonisch contact zou opnemen met de verdediging en dat dit slechts bedoeld was om een nieuwe zittingsdatum en de aard van die terechtzitting door te geven. 16. Tot slot is door de raadslieden nog betoogd dat eveneens van vooringenomenheid blijkt uit het feit, dat door één van de leden van de genoemde strafkamer telefonisch contact is opgenomen met de rechtbank te Rotterdam, teneinde te vernemen wanneer de uitgewerkte vonnissen in de Welp-zaak beschikbaar zouden zijn. Het hof gaat bij de beoordeling van dit onderdeel van het wrakingsverzoek, uit van de volgende feiten en omstandigheden. Uit het proces-verbaal ter terechtzitting van 14 november 2006 blijkt dat de raadsman mr. Rombouts ter zitting - desgevraagd door de voorzitter - heeft medegedeeld dat de rechtbank te Rotterdam in de 332 kilo-zaak, naar verwachting in februari of maart 2007 vonnis zou wijzen. Daarenboven blijkt uit dit proces-verbaal dat het onderzoek ter terechtzitting is geschorst tot 6 febuari 2007, teneinde de stand van zaken in de bij de rechtbank Rotterdam aanhangige strafzaak tegen de verdachte te bespreken. Bij deze stand van zaken, had het hof er derhalve op dat moment - ter zitting van 14 november 2006 -geen belang bij contact op te nemen met de rechtbank Rotterdam, met betrekking tot de vraag wanneer de vonnissen in genoemde zaak gereed zouden zijn. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 november 2007, dat volgens mededeling van de voorzitter ter voornoemde zitting de rechtbank te Rotterdam in de 332 kilo-zaak vonnis heeft gewezen, waartegen verzoeker onder anderen hoger beroep heeft ingesteld, welk hoger beroep behandeld zal worden door het gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij het voornemen is uitgesproken dat hoger beroep zoveel mogelijk gelijktijdig doch niet gevoegd te behandelen met het hoger beroep in de onderhavige zaak. In dat verband is medegedeeld dat de rechtbank te Rotterdam heeft toegezegd dat het gerechtshof te 's-Gravenhage de uitgewerkte vonnissen van de 332 kilo-zaken op korte termijn zal ontvangen. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 december 2007 blijkt dat de voorzitter heeft medegedeeld dat het hof nog steeds het voornemen heeft te zijner tijd in dezelfde samenstelling de 332 kilo-zaak te behandelen, maar dat wordt afgezien van het voornemen om de beide zaken gelijktijdig te behandelen. Deze mededeling houdt kennelijk verband met de vermelding in het proces-verbaal dat één van de leden (naar het hof begrijpt: de oudste raadsheer) van het hof telefonisch contact heeft gezocht met de voorzitter van de rechtbank te Rotterdam (naar het hof begrijpt: van de strafsector aldaar), naar haar zeggen met de vraag wanneer de uitgewerkte vonnissen van de rechtbank beschikbaar zouden zijn. Deze gang van zaken kan in dat verband bezien niet anders worden begrepen dan uitsluitend om te informeren wanneer het hof te 's-Gravenhage de door de rechtbank te Rotterdam uitgewerkte vonnissen in de 332 kilo-zaken kan verwachten. Naar 's hofs oordeel blijkt hieruit niet van enige vooringenomenheid, nu het enkel om informatie vragen bij de rechtbank te Rotterdam slechts tot doel had de proceseconomie te bewaken en derhalve mede ten voordele van de verdachte strekte. Ten overvloede wordt overwogen dat het hof - met de mededeling van de voorzitter respectievelijk de oudste raadsheer - reeds ter zitting openheid heeft gegeven over het contact met de rechtbank. 17. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet de rechter uit hoofde van zijn aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Bovenstaande feiten en omstandigheden in onderling verband bezien, zoals ook weergegeven in de processen-verbaal van 8 november 2007 en 20 december 2007, kunnen naar 's hofs oordeel niet leiden tot de conclusie dat sprake is van enige vooringenomenheid dan wel de schijn daarvan. Voorts overweegt het hof dat bovengenoemde feiten en omstandigheden evenmin slechts uit te leggen zijn als bedoeld om de weg vrij te maken voor separate vervolging door het openbaar ministerie inzake het 332 kilo-transport. Het verzoek om wraking van de voorzitter en de andere leden van de strafkamer dient dan ook te worden afgewezen. BESLISSING Het hof: Wijst het verzoek tot wraking van mrs. Bruinsma, Gerretsen-Visser en Jalink af. Verstaat dat het onderbroken onderzoek ter terechtzitting van de hoofdzaak op een nader te bepalen datum zal worden hervat. Deze beschikking is gegeven op 9 januari 2008 door mrs. A.L.G.A. Stille, S.K. Welbedacht en J. Kramer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.