Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC4442

Datum uitspraak2008-02-15
Datum gepubliceerd2008-02-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/801865-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tussen verdachte en het minderjarige slachtoffer was sprake van een wederzijdse affectieve relatie. Verdachte wordt veroordeeld wegens het plegen van ontuchtige handelingen met het minderjarige slachtoffer tot een werkstraf voor de duur van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. (Promis)


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Straf Meervoudige kamer Parketnummer: 06/801865-07 Uitspraak d.d.: 15 februari 2008 Tegenspraak / dnip VONNIS in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [plaats] op [1972], wonende te [adres en plaats]. Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 februari 2008. De tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 juli 2002 tot en met 1 september 2005, althans in de periode van 1 januari 2004 tot en met 1 juni 2005, te [plaats], gemeente Nunspeet en/of (elders) in het arrondissement Zutphen, (telkens) met [slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (telkens) - zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht of geduwd en/of - zijn penis in de anus van die [slachtoffer] gebracht of geduwd en/of - een of meer vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of op en neer gaande beweging(en) met die vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gemaakt en/of - de borsten van die [slachtoffer] betast en/of gestreeld en/of gelikt en/of - zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of - de vagina van die [slachtoffer] gelikt; art 245 lid 1 Wetboek van Strafrecht Taal- en/of schrijffouten Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewijsmiddelen 1. De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de – navolgende – overwegingen ten aanzien van het bewijs, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0650/07-204661, gesloten en getekend op 19 juli 2007. De bewijsmiddelen zijn te vinden in de volgende stukken: a. Het stamproces-verbaal (p. 6-15); b. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (p. 24-36); c. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam] (p.71-77); d. De processen-verbaal van verhoor van verdachte op 16 juli 2007 omstreeks 10.48 uur en 13.52 uur en op 17 juli 2007 omstreeks 10.33 uur (p. 91-94, 95-97 en 98-101); e. De verklaring van verdachte ter terechtzitting. 2. Uit de bewijsmiddelen worden de volgende redengevende feiten en omstandigheden afgeleid: 3. In haar aangifte van 29 november 2006 verklaart [slachtoffer] dat zij een relatie heeft gehad met verdachte en dat zij 12 jaar was, toen verdachte haar ontmaagdde (p.25, 5e alinea). Over deze eerste keer verklaart aangeefster dat zij bij verdachte thuis was, dat verdachte met zijn hand onder haar rok ging en haar vervolgens vingerde. Hij ging met zijn middelvinger in haar vagina en ging dan heen en weer met zijn vinger. Vervolgens heeft verdachte zijn penis in de vagina van aangeefster gebracht en hebben verdachte en aangeefster seks met elkaar gehad, aldus aangeefster (p.26-27). Aangeefster verklaart dat zij gedurende de relatie met verdachte, die in augustus 2005 is uitgegaan (p.33, 4e alinea), veelvuldig seksueel contact met hem heeft gehad. Ze verklaart hierover dat zij eerst gingen zoenen, verdachte haar vervolgens ging vingeren en dat zij verdachte vervolgens ging pijpen en dat ze tot slot seks hadden met elkaar. Met betrekking tot dit laatste geeft zij aan dat dit meestal vaginaal was en soms anaal (p.29, 3e alinea). Verdachte betastte en likte voorts haar borsten (p.27, 3e alinea). Het seksuele contact vond meestal plaats bij verdachte thuis in [plaats], maar ook in een nabijgelegen bos (p.28, 3e en 4e alinea). Aangeefster verklaart voorts dat zij na de beëindiging van hun relatie in augustus 2005 voor het laatst seksueel contact met verdachte had (p.33, 6e alinea). 4. Verdachte heeft bij de politie erkend dat hij een relatie met aangeefster heeft gehad en dat hij gedurende deze relatie frequent seksueel contact met haar heeft gehad bij hem thuis of in het bos (p.96-97). Hij verklaart hieromtrent dat hij met zijn penis in de vagina van aangeefster is geweest, dat hij haar borsten heeft betast, dat aangeefster hem gepijpt heeft (p.92, 3e alinea) en dat hij met een vinger in haar vagina is geweest en haar heeft gevingerd (p.96). Verdachte ontkent dat hij met aangeefster anale seks heeft gehad (p.100, 2e alinea). Ter terechtzitting heeft verdachte zijn bij de politie afgelegde verklaringen bevestigd en heeft hij verklaard, dat hij alle op de tenlastelegging genoemde feitelijke handelingen heeft begaan, met uitzondering van de handeling, dat hij zijn penis in de anus van aangeefster heeft gebracht en/of geduwd. 5. Getuige [naam] heeft tijdens haar verhoor bij de politie op 27 juni 2005 op verschillende momenten verklaard, dat aangeefster toen al bijna twee jaar geleden begon te vertellen over wat zij, aangeefster, met verdachte deed en dat zij van aangeefster had vernomen dat aangeefster en verdachte ook anale seks met elkaar hadden (p.72, 5e alinea en p.76, 3e alinea). Standpunten openbaar ministerie en verdediging 6. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met uitzondering van de genoemde handeling van verdachte dat hij zijn penis in de anus van het slachtoffer heeft gebracht of geduwd. Verdachte ontkent deze handeling te hebben verricht en er is slechts de aangifte van [slachtoffer], waarin zij hierover verklaart. Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard, dat verdachte de ontuchtige handelingen heeft gepleegd in de periode van 3 juli 2002 tot en met 1 september 2005. 7. Door en namens verdachte is het standpunt van de officier van justitie onderschreven, met dien verstande dat de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden in de periode van 22 juli 2004 tot en met juni 2005. Verdachte ontkent dat aangeefster ten tijde van hun eerste seksuele contact 12 jaar oud was. Bespreking standpunten 8. Ter discussie staat in welke periode aangeefster en verdachte een seksuele relatie hebben gehad. 9. In haar aangifte verklaart [slachtoffer] dat zij 12 jaar was, toen verdachte haar ontmaagdde (p.25). Zij koppelt deze leeftijd aan de herinnering dat het een week of een paar dagen voor haar dertiende verjaardag gebeurde (p.26, 1e alinea) en voorts aan de herinnering dat verdachte toen tegen haar heeft gezegd: “Dan ben je net voor je dertiende ontmaagd”. Zij verklaart dat verdachte wist wanneer zij jarig was en hoe oud zij was (p.26, 2e alinea). 10. In tegenstelling tot aangeefster heeft verdachte meermalen verklaard, dat zij 13 jaar was en nog 14 jaar moest worden, toen hij haar ontmaagdde (p.92, 5e alinea en p.93, 1e alinea en p.95). Verdachte heeft op een ander moment echter ook verklaard dat aangeefster op dat moment 14 jaar oud was (p.96) en dat het eerste seksuele contact tussen hem en aangeefster plaatsvond op 22 juli 2004 (p.91, p.92, 5e alinea en p.93, 1e alinea). Verdachte is dus niet geheel consistent in zijn verklaringen. Verdachte heeft tevens verklaard, dat hij weet dat aangeefster op 3 juli jarig is (p.92, 5e alinea). De datum van 22 juli 2004 koppelt verdachte slechts aan de herinnering dat hij op die dag het gevoel had, dat hij verliefd was geworden op aangeefster (p.92, 5e alinea). Verdachte heeft deze datum ter terechtzitting gehandhaafd. 11. Tegenover de verklaringen van verdachte, staat de verklaring van aangeefster, waarin zij aangeeft dat zij ten tijde van het eerste seksuele contact tussen haar en verdachte 12 jaar oud was en waaraan zij de specifieke gebeurtenis koppelt, dat zij bijna haar dertiende verjaardag zou vieren. De verklaring van aangeefster vindt verankering in de door [naam] op 27 juni 2005 afgelegde verklaring bij de politie. Zij verklaarde toen dat aangeefster al bijna twee jaar geleden begon te vertellen over wat zij met verdachte deed (p.72, 5e alinea). Vorenstaande vindt tevens ondersteuning in het ambtelijk verslag van wijkagent [naam], waaruit blijkt dat de wijkagent al begin januari 2004 werd benaderd door de moeder van het slachtoffer, die het vermoeden uitsprak dat haar dochter een seksuele relatie had met verdachte. Medio januari 2004 heeft verdachte in een gesprek met de wijkagent aangegeven, dat hij verliefd was op aangeefster en dat hij beloofde de relatie met haar te zullen verbreken (p.48-49). De door verdachte tegenover de wijkagent afgelegde verklaring strookt niet met hetgeen hij later tegenover de politie en ter terechtzitting heeft verklaard, namelijk dat hij eerst op 22 juli 2004 verliefd op aangeefster is geworden. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster geloofwaardig. Daar tegenover staat slechts de niet-consistente verklaring van verdachte. Gelet hierop gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van verdachte dat hij pas op 22 juli 2004 het eerste seksuele contact met aangeefster heeft gehad. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte omstreeks juni 2003 het eerste seksuele contact met aangeefster heeft gehad. Aangeefster heeft immers verklaard dat zij bijna, namelijk op 3 juli 2003, haar dertiende verjaardag zou vieren en zij heeft verklaard dat het een week of een paar dagen voor deze verjaardag was. 12. Met betrekking tot de einddatum van de (seksuele) relatie, volgt de rechtbank aangeefster eveneens in haar verklaring, te weten dat de relatie in augustus 2005 is verbroken en dat zij en verdachte toen nog seks met elkaar hebben gehad (p.33, 4e alinea). In tegenstelling tot de verklaring van verdachte dat de relatie in juni 2005 zou zijn beëindigd, wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door eerdergenoemd ambtelijk verslag, waarin is vermeld dat verdachte in juli 2005 nog steeds contact bleek te hebben met aangeefster (p.48, 2e alinea). Het verweer van verdachte dat de ontuchtige handelingen in juni 2005 zouden zijn beëindigd, wordt dan ook verworpen. 13. Anders dan de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte anaal contact met aangeefster heeft gehad. Aangeefster heeft in haar aangifte hierover verklaard (p.29, 5e alinea en p.31), welke verklaring wordt ondersteund door eerdergenoemde getuige [naam]. Zij verklaart immers op verschillende momenten dat zij van aangeefster heeft vernomen dat verdachte het ook anaal bij aangeefster deed (p.72, 5e alinea en p.76, 3e alinea). Het desbetreffende verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen. 14. Resumerend komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat hij omstreeks de periode van 1 juni 2003 tot en met 1 september 2005 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met aangeefster, zoals feitelijk omschreven in de tenlastelegging en zoals hieronder bewezen is verklaard. Bewezenverklaring Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat: hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2003 tot en met 1 september 2005, te [plaats], gemeente Nunspeet en/of elders in het arrondissement Zutphen, telkens met [slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte telkens - zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of - zijn penis in de anus van die [slachtoffer] gebracht en/of - een vinger in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en op en neer gaande bewegingen met die vinger in de vagina van die [slachtoffer] gemaakt en/of - de borsten van die [slachtoffer] betast en gestreeld en gelikt en/of - zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of - de vagina van die [slachtoffer] gelikt. Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde Wat meer of anders is ten las¬te gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op het misdrijf: Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd. Strafbaarheid van verdachte Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Oplegging van straf en/of maatregel 15. De officier van justitie heeft ter terechtzitting mondeling gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 150 (honderdvijftig) uur, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht een vervangende hechtenis voor de duur 75 (vijfen-zeventig) dagen wordt toegepast alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden, met een proeftijd van twee jaren. Aan deze voorwaardelijke straf dient de bijzondere voorwaarde te worden gekoppeld, dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van de Reclassering, ook indien dit inhoudt dat hij contact zal (blijven) onderhouden met “De Waag” te Utrecht. In afwijking van hetgeen de officier van justitie mondeling heeft gevorderd, staat op de schriftelijke vordering vermeld dat zij naast voornoemde werkstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden vordert, met daaraan gekoppeld voornoemde bijzondere voorwaarde. 16. Door de raadsman is oplegging van een geheel voorwaardelijke straf bepleit. Hij heeft daarbij allereerst – kort samengevat – aangevoerd dat de seksuele handelingen vrijwillig hebben plaatsgevonden gevonden binnen een tussen verdachte en het slachtoffer bestaande, als zodanig door hen beiden ervaren, affectieve relatie. Voorts heeft de raadsman naar voren gebracht dat rekening dient te worden gehouden met het feit dat het slachtoffer ten opzichte van haar leeftijdsgenoten in verregaande mate voorliep op het gebied van seksualiteit en dat er bij haar sprake is van een bredere problematiek, zoals blijkt uit het psychologische onderzoek. Verdachte heeft oprecht spijt van zijn handelen en acht zichzelf verantwoordelijk, zo is door de verdediging betoogd. Hij heeft zich dan ook onder behandeling gesteld bij het centrum voor ambulante forensische psychiatrie “De Waag” te Utrecht. Hiermee dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden alsmede met het reclasseringsrapport van 28 november 2007, waarin is vermeld dat de kans op recidive klein is. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd, dat in aanmerking dient te worden genomen dat verdachte een eigen bedrijf heeft, hetgeen de nodige financiële verplichtingen met zich brengt en waarin hij onmisbaar is. 17. Bij de bepaling van de op te leggen straf, heeft de rechtbank gelet op de aard en er ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder dit is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander ter terechtzitting naar voren is gekomen. 18. Verdachte heeft ruim twee jaar een relatie met het minderjarige slachtoffer gehad en tijdens deze relatie heeft hij frequent op volwassen wijze seks met haar gehad, waarbij hij tevens het lichaam van het slachtoffer is binnengedrongen. Het slachtoffer was ten tijde van het eerste seksuele contact slechts 12 jaar oud. Door zijn handelwijze heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Dat tussen verdachte en het slachtoffer sprake was van een wederzijdse affectieve relatie, doet daar niet aan af. Immers, artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht strekt tot bescherming van de seksuele ontwikkeling van jonge mensen. Zij moeten tegen een ongewenste beïnvloeding van hun wil worden beschermd. Dergelijke strafbare feiten dienen dan ook in beginsel met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te worden bestraft. 19. Anderzijds heeft de rechtbank ermee rekening gehouden, dat in het dossier geen aanknopingspunten zijn te vinden voor dwang op en/of moedwillige en doelgerichte beïnvloeding van het slachtoffer door verdachte. Verdachte heeft voorts ervan blijk gegeven dat hij inzicht heeft in het laakbare van zijn handelen. Hij heeft hiervoor verantwoordelijkheid genomen door zelf contact op te nemen met behandelinstelling “De Waag” te Utrecht en daar een behandeling te starten. Deze behandeling kost hem wekelijks een dag. Ook heeft verdachte bereidheid getoond om aan het slachtoffer een schadevergoeding te betalen. 20. De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld terzake soortgelijke feiten. Ook heeft de rechtbank gelet op het rapport van de Reclassering Nederland van 28 november 2007. In dit rapport is onder meer vermeld, dat het recidivegevaar laag wordt ingeschat, er in voldoende mate sprake is van probleembesef en schuldgevoel en er geen sprake is van een specifiek pedofiele parafylie. De rechtbank heeft tevens meegewogen dat verdachte een eigen bedrijf heeft en daarnaast als kalverenenter werkzaam is. Deze werkzaamheden in combinatie met zijn behandeling bij “De Waag” nemen veel tijd in beslag. 21. Alles tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet is geïndiceerd en dat verdachte door de oplegging van een langere werkstraf dan door de officier van justitie is geëist, voldoende wordt bestraft. Deze taakstraf zal moeten worden verricht op een projectplaats als opgenomen in de door de Stichting Reclassering Nederland gehanteerde lijst van projectplaatsen. De rechtbank acht daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht het van belang dat verdachte zijn behandeling bij “De Waag” voltooit en zal om die reden aan de voorwaardelijk op te leggen straf de bijzondere voorwaarde verbinden, dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt dat hij de reeds gestarte behandeling zal volgen en voltooien. Vordering tot schadevergoeding 22. De benadeelde partij [slachtoffer], wonende te: [adres en plaats] (bankrekeningnummer: [nummer]), heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van tot op heden geleden schade ten bedrage van € 2.000,00 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het ten laste gelegde. 23. De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld, dat de vordering tot een bedrag van € 1.750,00 dient te worden toegewezen, nu verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven, dat hij bereid is dat bedrag aan het slachtoffer te betalen. Zij heeft ten aanzien van het overige deel van de vordering gevorderd deze niet-ontvankelijk te verklaren. 24. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het rechtstreekse verband tussen de immateriële (psychische) schade en het strafbare handelen niet aannemelijk is gemaakt. De beoordeling van de immateriële schade vereist daarom nader onderzoek, hetgeen niet in het strafproces dient te gebeuren. De raadsman stelt zich dan ook primair op het standpunt dat de vordering niet zodanig eenvoudig van aard is, dat deze kan worden afgedaan in het strafproces en verzoekt de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair is door de raadsman bepleit de vordering tot een bedrag van € 500,00 toe te wijzen en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. Hij heeft daarbij verzocht af te zien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, nu aannemelijk is dat verdachte uit eigen beweging de vordering zal voldoen. 25. Naar het oordeel van de rechtbank is het een feit van algemene bekendheid dat de psychische en/of lichamelijk gevolgen van gebeurtenissen als in deze zaak aan de orde, voor het slachtoffer ernstig en langdurig kunnen zijn. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen, schade heeft geleden. Bij de begroting is gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting, inhoudend dat hij bereid is een bedrag € 1.750,- te betalen. De door de benadeelde partij tot op heden geleden schade wordt begroot op € 1.750,-. Verdachte is daarvoor naar burgerlijk recht aansprakelijk. De vordering is tot dit bedrag eenvoudig van aard en zal daarom tot dit bedrag worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu de vordering voor dat overige is betwist door verdachte en niet zodanig eenvoudig van aard is, dat deze kan worden afgedaan in het strafproces. Schadevergoedingsmaatregel Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemd slachtoffers. Toepasselijke wettelijke voorschriften Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing De rechtbank beslist als volgt. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden. Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Zutphen, ook indien dit inhoudt het volgen en voltooien van de ambulante behandeling bij “De Waag” te Utrecht dan wel een soortgelijke instelling. Geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen. Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten: een werkstraf gedurende 200 (tweehonderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 100 (honderd) dagen. Beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht. Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer], [adres en plaats] (bankrekeningnummer: [nummer]), van een bedrag van € 1.750,-, vermeerderd met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], voornoemd, een bedrag te betalen van € 1.750,-, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 35 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt. Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering. Aldus gewezen door mr. Hemrica, voorzitter, mrs. Davids en Hödl, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Meerdink, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 februari 2008.