Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC4941

Datum uitspraak2008-02-15
Datum gepubliceerd2008-02-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers07/1788
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank stelt op grond van de door verweerder, op verzoek van de rechtbank, nader overgelegde stukken vast dat het wooncomplex waarvan de woning van eiser deel uitmaakt ook gerealiseerd is met een (oude) artikel 19 WRO procedure. Ook in deze procedure zijn door GS bij besluit van 20 februari 1990 ten behoeve van het wooncomplex van eiser hogere grenswaarden vastgesteld. Deze waarden, voor zover van belang, zijn aan de Rivierwegzijde vastgesteld op 60 dB(A) en aan de Fluiterlaanzijde op 61dB(A). Verweerder heeft in zijn verweerschrift en in zijn pleitnota op heldere en begrijpelijke wijze uiteengezet waarom naar zijn mening niet aannemelijk is dat deze grenswaarden zullen worden overschreden ten gevolge van de realisatie van het onderhavige project. De rechtbank kan verweerder hierin volgen, ook zonder dat verweerder daartoe nader onderzoek heeft laten verrichten door een geluidsdeskundige.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector Bestuursrecht Meervoudige kamer Reg.nr.: WRO 07/1788-STRN Uitspraak in het geding tussen [Eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel, verweerder. Aan het geding heeft mede als partij deelgenomen: Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland. 1 Ontstaan en loop van de procedure Bij besluit van 21 november 2006 (hierna: besluit 1) heeft verweerder aan Com Wonen vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) van de bepalingen van het bestemmingsplan “Middelwatering” ten behoeve van de bouw van 256 woningen, waaronder 16 ADL-woningen met een zorgpost en bedrijfsruimte (circa 3.212 m2) – niet zijnde horeca- en dienstverlenende activiteiten – in het gebied begrensd door de Rivierweg, de Fluiterlaan, de Roekstraat en de Merellaan te Capelle aan den IJssel (hierna: project de Hoven fase 1). Bij besluit van 22 november 2006 (hierna: besluit 2) heeft verweerder aan Com Wonen bouwvergunning 1ste fase verleend voor het project de Hoven fase 1. Tegen besluiten 1 en 2 heeft eiser bij brief van 31 december 2006 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 10 april 2007 heeft verweerder met overneming van het advies van de commissie bezwaarschriften van de gemeente Capelle aan den IJssel het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 15 mei 2007 beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 19 juni 2007 een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2007. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J. Eding, R.M. Kandel en M.C. Engelaar. 2 Overwegingen Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, voor zover hier van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien: a. (…); b. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gegeven bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120; c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld; d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk als bedoeld in artikel 45, eerste lid, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend, of e. voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend. Ingevolge artikel 46, derde lid, van de Woningwet, voor zover thans van belang, wordt een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO geacht mede een zodanig verzoek om vrijstelling in te houden. Ingevolge artikel 56a, eerste lid, van de Woningwet wordt een reguliere bouwvergunning op aanvraag in twee fasen verleend. Ingevolge het tweede lid van deze bepaling mag slechts en moet de bouwvergunning eerste fase worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, c, d of e, van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten (hierna: GS) de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door GS, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. GS kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van GS dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing. GS hebben ten aanzien van de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO beleid ontwikkeld. Bij brief van 19 december 2006 hebben GS het herziene beleid ten aanzien van de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO bekendgemaakt. Hierbij is bepaald dat het nieuwe beleid in werking treedt op 1 januari 2007 en behoudens tussentijdse beleidswijzigingen geldig is tot 1 januari 2008. GS hebben voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO twee hoofdcategorieën onderscheiden: • projecten die in overeenstemming zijn met door GS en de VROM-inspectie geaccordeerd ruimtelijk beleid (specifieke verklaring van geen bezwaar) en • projecten opgenomen in een afzonderlijke lijst (bijzondere verklaring van geen bezwaar). De bijzondere verklaring van geen bezwaar wordt op voorhand verleend voor de in de brief van GS van 19 december 2006 limitatief opgesomde situaties. Uitgangspunt daarbij is dat het moet gaan om projecten die passen binnen het huidige provinciale ruimtelijk beleid, zoals dat is neergelegd in de streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. Voor stedelijk gebied – dat de in de streekplannen aangegeven stads- en dorpsgebieden, voor zover gesitueerd binnen de maximale bebouwingscontouren, omvat en waarvan hier sprake is – verlenen GS onder meer een bijzondere verklaring van geen bezwaar voor: 1. Het bouwen van de woonfunctie (woningen, woonzorgcentra, woonwagens et cetera) - inclusief bij die functie behorende bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen (garages, carports, parkeerkelders, zwembaden et cetera) – en het omzetten van bestaande functies naar een woonfunctie. 2. Het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en het omzetten van bestaande functies in functies ten behoeve van voorzieningen van educatieve, medische, recreatieve, sociaal-maatschappelijke aard (scholen, sportvoorzieningen, horeca, gezondheidscentra, kerken, en dergelijke). 3. Het oprichten van winkels, bedrijvigheid en kantoren en daarbij behorende voorzieningen en (…). 4. (…). 5. Het veranderen van bestaande en het realiseren van nieuwe locale weg, water, parkeer- en groenvoorzieningen. 6. (…). Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Middelwatering 1978” rust op de percelen waarop het bouwplan is geprojecteerd de bestemmingen “Meergezinshuizen, Weg, Woonstraat, Plantsoen, Parkeerplaatsen, Kinderspeelplaats, Fietspad, Voetpad, Water en Nutsgebouw”. Niet in geschil is dat het bouwplan (grotendeels) hiermee in strijd is. Op grond van artikel 44 juncto artikel 56a van de Woningwet zou daarom de gevraagde bouwvergunning geweigerd moeten worden. Ten einde realisering van het project niettemin mogelijk te maken, heeft verweerder onder verlening van vrijstelling op de voet van artikel 19, tweede lid, van de WRO de onderhavige bouwvergunning verleend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de verleende vrijstelling en bouwvergunning gehandhaafd. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de vrijstelling niet had kunnen verlenen en verweerder daarom de bouwvergunning had moeten weigeren. Eiser voert daartoe het volgende aan. Verweerder had de (uitgangs)waarden die worden gehanteerd in het rapport “Akoestisch onderzoek wegverkeer” van Lichtveld Buis & Partners BV d.d. 22 december 2005 moeten laten controleren door een daartoe aangewezen deskundige. Verweerder heeft, ondanks dat eiser dit al in zijn bezwaarschrift had aangevoerd, nagelaten om stukken over te leggen waaruit blijkt dat een dergelijke toetsing ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Niet vaststaat dat wordt voldaan aan de uiterste geluidsgrenswaarde van 65 dB(A). Verweerder kan zich niet op het standpunt stellen dat het niet realiseren van 38 van de 442 benodigde parkeerplaatsen acceptabel is. Verwezen wordt naar een publicatie van de gemeente in de Maasstad van 27 maart 2007, waaruit blijkt dat er nu al te weinig parkeerplaatsen in het centrum zijn en dat de gemeente het beleid voert om de bestaande tekorten aan parkeerplaatsen op het heffen. Door nu medewerking te verlenen aan het onderhavige project handelt verweerder in strijd met het eigen parkeerbeleid. Op grond van de Wet geluidhinder dient de buitenruimte van een woning aan de geluidsluwe zone van de woning te worden gesitueerd. GS hebben aan de vaststelling van de hogere geluidsgrenswaarde de voorwaarde verbonden dat de geluidsbelasting in deze buitenruimte ten hoogste 50 dB(A) mag zijn. De geluidsbelasting mag ten hoogste 55 dB(A) zijn, indien de buitenruimte alleen aan de bronzijde kan worden gesitueerd. In het onderhavige geval worden beide normen op één van zijn balkons overschreden en wordt eiser door het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning voor het onderhavige project op onevenredige wijze in zijn belangen geschaad. Het bouwplan is in strijd met het geldende Streekplan RR2020, nu het niet in overeenstemming is met een van de drie hoofddoelstellingen, te weten “het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving”. Dienstverlenende bedrijven geven extra overlast en zorgen niet voor een verbetering van de leefomgeving. Dienstverlenende bedrijven vragen om extra parkeerplaatsen en niet om minder. Verweerder bestrijdt de stelling van eiser dat niet vaststaat dat de nieuwbouw voldoet aan de in de Wet geluidhinder genoemde grenswaarden. In dat verband wijst verweerder er allereerst op dat adviesbureau Wolf Dikken alsmede ingenieursbureau Lichtveld Buis & Partners los van elkaar een vergelijkbaar akoestisch onderzoek hebben verricht en dat beide deskundigen tot dezelfde conclusie zijn gekomen, namelijk dat er sprake is van een overschrijding op bepaalde meetpunten. Verweerder wijst er voorts op dat deze overschrijding voor hem aanleiding is geweest bij GS een verzoek in te dienen tot het vaststellen van hogere grenswaarden en dat GS op 17 oktober 2006 hogere grenswaarden voor het project hebben vastgesteld. Indien, en voor zover de resultaten van de akoestische onderzoeken kunnen worden geëxtrapoleerd naar het gebouw waarin de woning van eiser is gelegen, kan naar de mening van verweerder worden aangenomen dat deze waarden op en aan de woning van eiser lager zullen zijn, daar de woning van eiser verder weg is gelegen van de respectievelijke meetpunten, welke immers op en aan de geplande nieuwbouw zijn gelegen. Verweerder wijst er voorts op dat volgens de geldende parkeernormen binnen het plangebied in totaal 442 parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden. Volgens verweerder is er in het onderhavige geval sprake van een tekort van 38 parkeerplaatsen en is dit tekort alleszins acceptabel vanwege de mogelijkheid van dubbelgebruik van de aanwezige en aan te leggen parkeerplaatsen. Verweerder stelt zich tenslotte op het standpunt dat het bouwplan voldoet aan het Streekplan RR2020 en daarin vermelde doelstellingen, waaronder “het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving”. De rechtbank stelt vast dat vrijstelling is verleend ten behoeve van de bouw van 256 woningen, waaronder 16 ADL-woningen met een zorgpost, en de bouw van ruimtes bestemd voor bedrijfs- en dienstverlenende activiteiten, met uitzondering van horeca- en detailhandelsactiviteiten. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het project niet voldoet aan de in de Wet geluidhinder genoemde grenswaarden. Uit twee los van elkaar verrichte geluidsonderzoeken van het adviesbureau Wolf Dikken onderscheidenlijk het ingenieursbureau Lichtveld Buis & Partners volgt immers dat, voor zover er sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarden, GS kan worden verzocht om voor een aantal woningen hogere grenswaarden vast te stellen. Nu GS deze hogere grenswaarden hebben vastgesteld bij besluit van 17 oktober 2006 en dit besluit onherroepelijk is, faalt het betoog van eiser dat niet wordt voldaan aan de Wet geluidhinder. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder ook niet gehouden om (de resultaten van) de geluidsonderzoeken nogmaals te laten controleren door een derde deskundige. In dit geval had het op de weg van eiser gelegen om zijn stelling, dat toch niet wordt voldaan aan de maximale toelaatbare grenswaarden, te onderbouwen met een deskundig tegenonderzoek. De rechtbank stelt vast dat volgens de ruimtelijke onderbouwing van 21 november 2006, die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, het bouwplan zelf voorziet in een groot aantal parkeerplaatsen. Daarnaast worden er in de directe omgeving van het bouwplan, onder andere aan de Merellaan en Fluiterlaan, parkeerplaatsen aangelegd. Blijkens de ruimtelijke onderbouwing is verweerder bij het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen uitgegaan van de normen zoals die zijn vastgesteld in de gemeentelijke Nota Parkeernormen van oktober 2005. Deze nota bevat verschillende parkeernormen ten aanzien van diverse te ontwikkelen functies. Op grond van deze Nota dienen 442 parkeerplaatsen te worden aangelegd, te weten 378 parkeerplaatsen voor de te ontwikkelen woonfuncties en 64 parkeerplaatsen voor de te ontwikkelen bedrijfsruimten. Aangegeven wordt verder dat er uiteindelijk maar 404 plaatsen worden gerealiseerd, zodat er sprake is van een tekort van 38 parkeerplaatsen. Volgens verweerder is dit berekende tekort acceptabel, omdat er sprake is van dubbelgebruik van de (64) parkeerplaatsen, aangezien de bezoekers van de bedrijven op ander momenten van de dag zullen parkeren dan de bewoners. De bezoekers zullen volgens verweerder voornamelijk overdag van de beschikbare parkeerplaatsen gebruik maken, terwijl de bewoners veelal ’s avonds, ’s nachts en in de vroege ochtend een beroep zullen doen op de aanwezige plaatsen. Verweerder heeft er verder op gewezen dat er sprake is van een redelijk goede ontsluiting per openbaar vervoer. In het bestreden besluit heeft verweerder zich aangesloten bij het advies van de commissie bezwaarschriften. De commissie heeft onder verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing overwogen dat het zogenaamde dubbelgrondgebruik zal gelden voor 64 parkeerplaatsen en dat er derhalve sprake zal zijn van voldoende parkeergelegenheid om te voorzien in het tekort van 38 parkeerplaatsen. De commissie heeft daarnaast overwogen dat er voldoende waarborgen bestaan om aan te nemen dat de geplande bedrijfsruimten zullen worden gebruikt door dienstverlenende bedrijven. Hierbij heeft de commissie gewezen op het feit dat hierover concrete afspraken zijn gemaakt met de toekomstige eigenaar van deze ruimten en uit de ruimtelijke onderbouwing ook volgt dat het dubbelgebruik niet zou kunnen worden verstoord door horeca- en/of detailhandelsactiviteiten. De rechtbank overweegt dat verweerder op verzoek van de rechtbank de parkeernota heeft overgelegd waarin als datum wordt vermeld februari 2006. Uit deze nota volgt dat de Capelse parkeernormen zijn afgeleid van de veel gebruikte normen/aanbevelingen, de ASVV 2004, van het Centrum voor regelgeving en Onderzoek in de Grond- Water- en Wegenbouw en Verkeerstechniek. Uit de nota blijkt voorts, voor zover hier van belang, dat de gehanteerde normen qua gebruiksfunctie niet afwijken van de normen die zijn vermeld in de nota van oktober 2005. Uit de nota blijkt dat voor nieuw te ontwikkelen bouwlocaties die niet passen in het vigerende bestemmingsplan de parkeernormen zullen worden gehanteerd zoals deze vermeld worden in deze parkeernota en dat deze normen als voorwaarden zullen worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan dan wel in de ruimtelijke onderbouwing in het kader van een vrijstelling ex artikel 19 van de WRO. Voorts is in deze nota aangegeven dat bij meerdere functies in een gebied de openbare parkeerplaatsen vaak dubbel worden gebruikt en dat bij dubbel gebruik altijd wordt uitgegaan van de maatgevende periode. De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting zich nader op het standpunt heeft gesteld dat er een tekort is van 33 in plaats van 38 parkeerplaatsen. Uitgaande van dezelfde normen die gehanteerd worden in beide nota’s ziet de rechtbank geen reden om de in de pleitnota toegelichte nadere berekening voor onjuist te houden. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening van de gemeente Capelle aan den IJssel (hierna: bouwverordening) moet, voor zover thans van belang, indien de omvang of de bestemming van het gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort. Ingevolge artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening, voor zover van belang, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid: a. indien het voldoen aan deze bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of b. voor zover op ander wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Woningwet blijven, voor zover de voorschriften van de bouwverordening niet overeenstemmen met de voorschriften van het desbetreffende bestemmingsplan, eerstbedoelde voorschriften buiten toepassing. De rechtbank is van oordeel, gelet op de ruimtelijke onderbouwing alsmede de uitgebreide ter zitting gegeven toelichting, dat verweerder het belang bij aanwezigheid van voldoende parkeerruimte uitdrukkelijk en op genoegzame wijze heeft meegewogen bij het verlenen van de vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO. De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat het tekort door dubbelgebruik kan worden opgelost. Onder deze omstandigheid brengt, in aansluiting op hetgeen de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder met betrekking tot artikel 19, eerste lid, van de WRO heeft overwogen in haar uitspraak van 7 september 2005, nr. 200501313/1 (te vinden via www.rechtspraak.nl), een redelijke toepassing van artikel 9 van de Woningwet, gelet op de aard van de in artikel 19, tweede lid, van de WRO geregelde procedure, met zich dat het bepaalde in artikel 2.5.30 van de bouwverordening moet wijken voor hetgeen met de vrijstelling mogelijk wordt gemaakt. Gelet daarop kan de rechtbank voorbijgaan aan de ter zitting door verweerder ingenomen stelling dat de in artikel 2.5.30 van de bouwverordening opgenomen bepalingen enkel zien op de omvang van de (individuele) parkeerruimte en niet op de hoeveelheid. De rechtbank is voorts van oordeel dat het betoog van eiser dat verweerder heeft miskend dat het onderhavige project in strijd is met het Streekplan RR2020 faalt. Het onderhavige project voorziet in de bouw van woningen en bedrijfruimten die voldoen aan de huidige moderne eisen. De rechtbank kan verweerder verder volgen in zijn standpunt dat de aanwezigheid van dienstverlenende bedrijven het stadscentrum levendig maakt en dat de nieuwbouw van de woningen de leefbaarheid niet aantast, nu deze nagenoeg dezelfde omvang heeft als de inmiddels gesloopte verouderde woningen. Gelet op wat hierboven eerder is overwogen ten aanzien van de parkeerplaatsen, is ook niet aannemelijk dat het project een zodanig invloed heeft op de parkeer- en verkeerssituatie dat niet langer sprake zou zijn van een leefbare situatie. De rechtbank overweegt dat eiser in bezwaar en in beroep heeft aangevoerd dat in de ruimtelijk onderbouwing staat vermeld dat de buitenruimte van een woning conform de Wet geluidhinder aan de geluidsluwe zone van een woning dient te worden gesitueerd en dat GS bij het toekennen van een hogere grenswaarde als voorwaarde stellen dat de geluidsbelasting in deze buitenruimte ten hoogste 50 dB(A) is. Indien de buitenruimte alleen aan de bronzijde kan worden gesitueerd, mag de geluidsbelasting ten hoogste 55 dB(A) zijn. Eiser heeft aangevoerd dat beide waarden op één van zijn balkons zullen worden overschreden en dat hij hierdoor onevenredig in zijn belangen wordt geschaad. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat dit bezwaar van eiser duidt op een verkeerde interpretatie door bezwaarde van regels met betrekking tot de geluidsbelasting. Volgens verweerder is hiervoor niet de geluidsbelasting op het balkon van eiser leidend, maar zijn de bedoelde waarden van toepassing op het nieuw te bouwen complex en niet op de bestaande bebouwing in de nabijheid van deze nieuwbouw. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij zijn heroverweging uit is gegaan van een verkeerde dan wel te beperkte interpretatie van dit bezwaar van eiser en verweerder het door eiser aangedragen belang bij het bestreden besluit ten onrechte niet heeft meegewogen. Het bestreden besluit komt dan ook wegens strijd met artikelen 3:4, 7:11, eerste lid, en 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank stelt op grond van de door verweerder, op verzoek van de rechtbank, nader overgelegde stukken vast dat het wooncomplex waarvan de woning van eiser deel uitmaakt ook gerealiseerd is met een (oude) artikel 19 WRO procedure. Ook in deze procedure zijn door GS bij besluit van 20 februari 1990 ten behoeve van het wooncomplex van eiser hogere grenswaarden vastgesteld. Deze waarden, voor zover van belang, zijn aan de Rivierwegzijde vastgesteld op 60 dB(A) en aan de Fluiterlaanzijde op 61dB(A). Verweerder heeft in zijn verweerschrift en in zijn pleitnota op heldere en begrijpelijke wijze uiteengezet waarom naar zijn mening niet aannemelijk is dat deze grenswaarden zullen worden overschreden ten gevolge van de realisatie van het onderhavige project. De rechtbank kan verweerder hierin volgen, ook zonder dat verweerder daartoe nader onderzoek heeft laten verrichten door een geluidsdeskundige. Eiser heeft zijn stellingen dienaangaande ook niet nader met stukken onderbouwd. Gelet op het feit dat verweerder dit belang alsnog heeft besproken en weerlegd en daarin geen reden kan worden gevonden om te oordelen dat de vrijstelling niet had kunnen worden verleend, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding. 3 Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit vernietigde besluit in stand blijven, bepaalt dat de gemeente Capelle aan den IJssel aan eiser het betaalde griffierecht van € 143,-- vergoedt. Aldus gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, mr. A. Verweij en prof. mr. A.C. Hendriks, leden, en door de voorzitter en mr. A.Th.A.M. Schouw, griffier, ondertekend. De griffier: De voorzitter: Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2008. Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden. Afschrift verzonden op: