Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC5043

Datum uitspraak2008-02-25
Datum gepubliceerd2008-02-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers630118-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

DNA sporen wijzen naar het oordeel van de rechtbank niet op een seksueel binnendringen door verdachte van het slachtoffer. Anders dan de officier van justitie waardeert de rechtbank de verklaring van verdachte niet als bekentenis. Aangeefster kan zichzelf niets herinneren van de eventuele gebeurtenissen die nacht. Nu er overigens ook geen bewijs voorhanden is volgt vrijspraak.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector Strafrecht parketnummer: 630118-07 datum uitspraak: 25 februari 2008 op tegenspraak raadsvrouw: mr. M.R.M. Schaap V O N N I S van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] in 1964, wonende aan [adres verdachte]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 februari 2008. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd: dat 1. hij op of omstreeks 28 februari 2007 in de gemeente Groningen met [aangeefster], van wie hij, verdachte, wist dat zij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn en/of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam hebbende verdachte haar ontblote borst(en) betast en/of gekust en/of zijn penis en/of vingers in haar vagina en/of anus gebracht; art 243 Wetboek van Strafrecht 2. hij op of omstreeks 28 februari 2007 in de gemeente Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een zwarte slip, althans ondergoed, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; art 310 Wetboek van Strafrecht Bewijsvraag Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht het onder 1 tenlastegelegde bewezen op grond van het navolgende: - de aangifte van [aangeefster]; - de zedenkit, afgenomen bij het slachtoffer op 28 februari 2007; - verdachte heeft op 12 maart 2007 (pag. 238) een bekennende verklaring afgelegd; - verdachte is op een professionele manier ondervraagd, namelijk in de vraag/antwoord stijl, en zijn verklaring is ook op die manier in de processen-verbaal weergegeven; - het woord ‘beeld’ waar verdachte ter terechtzitting over spreekt komt niet in de hiervoor genoemde verklaring terug; - verdachte gaat in deze verklaring expliciet in op de ligging en bewegingen van het slachtoffer; - op de borsten en binnenkant benen van het slachtoffer zijn DNA-sporen van verdachte aangetroffen; - verdachte is wakker geworden terwijl zijn broek open was, in die zin dat zijn riem en knoop van de broek los waren en de gulp open, en dat zijn broek onder zijn billen zat. De officier van justitie acht het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen, nu verdachte niet door de politie is gehoord omtrent dit feit en aangezien de verklaring van verdachte ter zitting, dat de in zijn woning aangetroffen slip van zijn dochter was, een alternatief biedt voor de bewezenverklaring, zodat vrijspraak dient te volgen. Standpunt van de verdediging De verdediging heeft aangevoerd dat er op basis van de bewijsmiddelen in het dossier geen wettig en overtuigend bewijs is voor het onder 1 tenlastegelegde op grond van het navolgende: - aangeefster kan zich niets herinneren; er is geen sprake van eigen waarneming; - verdachte kan zich niets herinneren en ontkent. Hij ziet beelden voor zich maar kan deze niet plaatsen. Het dossier bevat een soort bekennende verklaring van verdachte, afgelegd op 12 maart 2007. Hier verklaart hij vaginale seks met aangeefster te hebben gehad. Verdachte zegt hierover dat het een weergave is van hetgeen hij voor ogen heeft, van beelden die hij heeft. Indien dit zo geweest zou zijn dan hadden er sporen van hem in de schede moeten zijn aangetroffen. Hier is geen sprake van. Sterker nog, er worden slechts sporen van aangeefster aangetroffen. Evenmin worden er spermasporen in de anus aangetroffen. - er bestaan andere scenario’s voor de aanwezigheid van de zwakke DNA-kenmerken van verdachte in de anus van aangeefster. - forensisch materiaal geeft geen uitsluitsel en er wordt geen bewijswaarde aan toegekend over het binnendringen in het lichaam; - er zijn geen getuigen noch is er ander bewijs dat uitsluitsel kan geven over dit feit. Met betrekking tot feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat in het dossier geen bewijs is dat verdachte een slip zou hebben meegenomen uit de woning van aangeefster. Verdachte ontkent het feit. De in beslag genomen zwarte slip behoorde toe aan de dochter van verdachte. Beoordeling De rechtbank constateert dat in het dossier een aangifte ligt van [aangeefster] waarin zij het vermoeden uitspreekt dat er seksueel contact is geweest tussen haar en een onbekende. Zij weet zich te herinneren dat zij na een etentje bij verdachte met een groep bekenden uit is geweest. Als laatste is men in de horecagelegenheid “De Negende Cirkel” geweest. Op enig moment bevindt aangeefster zich in haar woning en herinnert zij zich dat daar – naast verdachte – aanwezig waren [betrokkene 2] en [betrokkene 4]. Het volgende moment waarop de herinnering terugkomt is het moment dat haar rijinstructeur telefonisch contact met haar opneemt. Pas na terugkomst van de rijles constateert zij dat er sprake is van een chaos op haar kamer en realiseert zij zich dat het vocht dat zij ’s ochtends heeft gevoeld vermoedelijk geen urine van zichzelf maar sperma is geweest. Van het feit dat aan verdachte wordt tenlastegelegd kan aangeefster zich niets herinneren. Verdachte heeft tijdens de verhoren door de politie verklaard dat hij zich niets kan herinneren van hetgeen die nacht is gebeurd. In de verklaring van 7 maart 2007 (dossierpag. 235) zegt verdachte dat hij beelden ziet waarin hij seks heeft met [aangeefster]. De officier van justitie baseert zijn oordeel dat het feit is bewezen met name op de verklaring van verdachte d.d. 12 maart 2007, omdat dat – zo voert de officier van justitie aan – een zorgvuldig afgenomen en weergegeven verklaring is, in de vraag/antwoord stijl, waarin verdachte bekent dat hij seksueel is binnengedrongen in de vagina van aangeefster. De rechtbank is echter van oordeel dat de door de officier van justitie aangehaalde verklaring niets anders is dan een vervolg op de verklaring van 7 maart 2007, waarin de verdachte (dossierpag. 235) spreekt over beelden die hij heeft van de nacht van 28 februari 2007, maar waarin hij niet uit eigen wetenschap verklaart over de gebeurtenissen die zouden hebben plaatsgehad in die nacht. Immers de politie houdt verdachte op 12 maart 2007 voor (dossierpag. 240) dat ze met hem teruggaan naar de laatste verklaring die hij op woensdag (7 maart 2007) tegenover de politie heeft afgelegd, waarin hij verklaart dat hij [aangeefster] heeft geneukt. De rechtbank constateert echter dat verdachte op 7 maart 2007 slechts verklaart dat hij beelden zag waarin hij [aangeefster] heeft geneukt. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een bekentenis, noch op 7 maart 2007 noch op 12 maart 2007. De officier van justitie heeft verder aangevoerd dat op de benen van het slachtoffer DNA-sporen van verdachte zijn aangetroffen. In het rapport van het NFI wordt inderdaad vermeld dat er in de bemonstering van de binnenkant van de benen (fractie met overige cellen/niet zijnde spermacelfractie) in een mengprofiel zwak aanwezige DNA-kenmerken van verdachte [verdachte] zijn aangetroffen. Voor zover hieraan – gezien het feit dat het slechts om zwak aanwezige DNA-kenmerken gaat – al enige bewijskracht mag worden toegekend, acht de rechtbank de aanwezigheid van dit spoor op de binnenkant van het been geen bewijs voor het binnendringen van het lichaam. De officier van justitie heeft onder 1 aan verdachte tenlastegelegd artikel 243 van het Wetboek van strafrecht, namelijk dat verdachte handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [aangeefster], van wie hij wist dat zij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn en/of lichamelijke onmacht verkeerde. De rechtbank heeft, zoals hierboven overwogen, geen enkel bewijsmiddel aangetroffen voor dit seksueel binnendringen en acht daarom niet wettig bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dit feit. Met betrekking tot het onder 2 tenlastelegde, de diefstal van een zwarte slip, overweegt de rechtbank dat er geen specifieke aangifte is van dit feit. Aangeefster heeft alleen verklaard dat er ondergoed ontbrak. Verdachte ontkent het feit en heeft ter zitting verklaard (over dit feit is hij blijkens het dossier nimmer door de politie ondervraagd) dat de bij hem aangetroffen slip aan zijn dochter toebehoort. De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat dit feit niet wettig is bewezen en dat daarom vrijspraak dient te volgen. Vordering van de benadeelde partij Feit 1 Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [aangeefster], wonende te [woonplaats aangeefster]. De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust. Verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is. Dit houdt in dat de vordering niet in dit strafgeding wordt afgedaan, maar slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Beslissing op de vordering van de benadeelde partij Verklaart de benadeelde partij [aangeefster], wonende te [woonplaats aangeefster], in de vordering niet-ontvankelijk. Bepaalt dat de benadeelde partij en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen. Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.L. Stuiver, voorzitter, H.J. Bastin en S. Tempel, in tegenwoordigheid van A. den Held, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 februari 2008.