Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC5044

Datum uitspraak2008-02-25
Datum gepubliceerd2008-02-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers630124-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank spreekt verdachte vrij van het seksueel binnendringen nu verdachte ontkent, aangeefster zich van de eventuele gebeurtenissen die nacht niets kan herinneren en niet is gebleken van DNA (sperma) sporen van verdachte op het lichaam van aangeefster. Wel volgt veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde art. 247 Sr. Hoewel geen fysiek contact tussen verdachte en aangeefster is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een ontuchtige handeling nu hij aangeefster in haar directe nabijheid als onvrijwillig lustobject heeft gebruikt


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector Strafrecht parketnummer: 630124-07 datum uitspraak: 25 februari 2008 op tegenspraak raadsman: mr. R.F.M. Mullaart V O N N I S van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] in 1987, wonende aan [woonplaats verdachte]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 februari 2008. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd: dat 1. hij op of omstreeks 28 februari 2007 in de gemeente Groningen met [aangeefster], van wie hij, verdachte, wist dat zij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn en/of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, hebbende verdachte haar (gedeeltelijk) ontkleed en/of ontbloot en/of zijn vingers in haar vagina en/of anus gebracht en/of zich afgetrokken in haar onmiddellijke nabijheid en/of zijn sperma op haar lichaam doen terechtkomen; art 243 Wetboek van Strafrecht althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij op of omstreeks 28 februari 2007 in de gemeente Groningen met [aangeefster], van wie hij, verdachte, wist dat zij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte haar (gedeeltelijk) ontkleed en/of ontbloot en/of zich afgetrokken in haar onmiddellijke nabijheid en/of zijn sperma op haar lichaam doen terechtkomen; art 247 Wetboek van Strafrecht 2. hij op of omstreeks 28 februari 2007 in de gemeente Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een bh, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt; art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht 3. hij op of omstreeks 28 februari 2007 in de gemeente Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen ondergoed (een of meer zwarte slips), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; art 310 Wetboek van Strafrecht Bewijsvraag Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht het onder 1 primair, het onder 2 en het onder 3 tenlastegelegde bewezen op grond van het navolgende: (feit 1) - de aangifte van [aangeefster] (pag. 45); - de verklaring van verdachte, dat hij erkent dat hij zijn sperma op de voeten van aangeefster heeft doen terechtkomen; - het chatgesprek d.d. 26 februari 2007 tussen [verdachte] (verdachte) en [betrokkene 1] waarin verdachte aangeeft dat hij [aangeefster] “wel even wil rapen in de bips”. - het gesprek tussen [betrokkene 2] en diens moeder, weergegeven op pagina 305 van het dossier, waarin [betrokkene 2] zegt dat [verdachte] heeft gezegd dat hij heeft lopen friemelen, dat hij haar slipje en BH heeft uitgedaan; - de verklaring van [betrokkene 3] d.d. 5 maart 2007 tegenover de politie (pag. 218), dat [verdachte] alle kleren van [aangeefster] uittrok, op haar slipje na; (feit 2) - de aangifte van [aangeefster] (pag. 45 en 60); - de verklaring van [betrokkene 2] dat hij van [betrokkene 4] hoorde dat [verdachte] een rode BH had kapot gemaakt; - de verklaring van verdachte d.d. 12 maart 2007 (pag. 271) dat [betrokkene 4], [betrokkene 2] en verdachte een rode BH hebben overgegooid, dat hij niet uitsluit dat hij die BH heeft kapot gescheurd; (feit 3) - de aangifte van [aangeefster] (pag. 45 en 60); - de verklaring van verdachte dat hij twee dagen later een onderbroek in zijn jaszak heeft aangetroffen, dat hij niet kan uitsluiten dat deze van [aangeefster] is (pag. 281); - dat verdachte deze onderbroek mee zou hebben genomen past in het profiel van verdachte zoals dat blijkt uit het dossier; - het is niet 100% uit te sluiten dat iemand anders de onderbroek in de jaszak van verdachte heeft gedaan, maar de officier van justitie acht dit niet aannemelijk. Standpunt van de verdediging De verdediging stelt zich op grond van de verscheidene verklaringen in het dossier en die van getuige [betrokkene 3] ter terechtzitting op het standpunt dat geen van de tenlastegelegde feiten tot een veroordeling kan leiden. Met betrekking tot het onder 1 subsidiair tenlastegelegde stelt de verdediging dat niet bewezen kan worden dat verdachte ontucht heeft gepleegd met [aangeefster], die onmachtig was, nu er geen sprake is geweest van relevante interactie tussen verdachte en aangeefster. Tenslotte voert de verdediging aan dat er geen DNA-spoor van verdachte is aangetroffen op het lichaam van aangeefster. Beoordeling (feit 1 primair) De rechtbank constateert met betrekking tot het primair en subsidiair tenlastegelegde dat er een aangifte ligt van [aangeefster] waarin zij het vermoeden uitspreekt dat [verdachte] haar heeft gevingerd terwijl zij sliep. Zij weet zich te herinneren dat zij na een etentje bij de vader van een vriendin met een groep bekenden uit is geweest. Als laatste is men in de horecagelegenheid “De Negende Cirkel” geweest. Op enig moment bevindt aangeefster zich in haar woning en herinnert zij zich dat daar aanwezig zijn [betrokkene 3], [betrokkene 2] en [betrokkene 4]. Het volgende moment waarop de herinnering terugkomt is het moment dat haar rijinstructeur telefonisch contact met haar opneemt. Pas na terugkomst van de rijles constateert zij dat er sprake is van een chaos op haar kamer. Zij hoort later van een vriendin dat [verdachte] in die nacht ook op haar kamer is geweest en hoort eveneens dat [verdachte] tegen een vriend zou hebben gezegd dat [verdachte] zijn vingers in haar zou hebben gestopt. Van het feit dat aan verdachte wordt tenlastegelegd kan aangeefster zich niets herinneren. (feit 1 primair) Verdachte heeft steeds tegenover de politie en ook ter zitting verklaard dat de uitspraken die hij tegenover zijn vrienden heeft gedaan met betrekking tot het vingeren van het slachtoffer alleen berusten op grootspraak, en dat hij dit niet daadwerkelijk heeft gedaan, waarmee verdachte het primair tenlastegelegde binnendringen ontkent. De rechtbank constateert dat er geen bewijsmiddelen zijn voor van het seksueel binnendringen van het lichaam van [aangeefster], nu verdachte ontkent, aangeefster hieromtrent niet uit eigen wetenschap heeft kunnen verklaren en evenmin is gebleken van de aanwezigheid van DNA-sporen van verdachte op het lichaam van het slachtoffer. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen is niet wettig bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en dient verdachte hiervan te worden vrijgesproken. (feit 2) In het dossier ligt de verklaring van verdachte dat hij, [betrokkene 4] en [betrokkene 2] een rode BH hebben overgegooid en dat hij niet weet wie de BH kapot heeft gescheurd. Verder is er de verklaring van [betrokkene 4] dat [verdachte] een rode BH van de vloer pakte, er wat mee zat te prutsen en dat hij op een gegeven moment een scheurend geluid hoorde, maar dat hij niet zag wat er gebeurde. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet duidelijk wordt wat er precies met de betreffende BH is gebeurd. Slechts duidelijk is geworden dat verschillende personen, onder wie verdachte, de BH in handen hebben gehad en dat er op enig moment een scheurend geluid wordt gehoord. Er is geen bewijs dat verdachte de BH heeft vernield of beschadigd. Nu het feit niet als medeplegen is tenlastegelegd, dient verdachte bij gebreke van wettig bewijs te worden vrijgesproken. (feit 3) In het dossier ligt de verklaring van verdachte dat hij na twee dagen een zwarte slip in zijn jaszak heeft aangetroffen. Verder is er de verklaring van [betrokkene 4] dat hij een zwarte slip bij [betrokkene 2] in de jaszak heeft gestopt, en dat deze slip er later is uitgevallen. Tenslotte heeft [betrokkene 2] verklaard dat [betrokkene 4] zei dat hij die string had meegenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig bewezen dat verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een slip heeft weggenomen zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit. De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen. (feit 1) - Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. 07-027080 d.d. 28 februari 2007 waarin opgenomen de aangifte van [aangeefster] (dossierpagina 45); - de verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd dat hij zich op 28 februari 2007 te Groningen heeft afgetrokken in de nabijheid van aangeefster [aangeefster] die sliep terwijl hij naar haar blote voet(en) keek waar hij opgewonden door raakte en dat zijn sperma op een handdoek is terecht gekomen; - het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. 07-027080 d.d. 27 maart 2007 (bijlage K, inlegvel 1) waarin wordt gerelateerd dat in de kamer van aangeefster een groene handdoek wordt aangetroffen waarin zich een op sperma gelijkende substantie bevond, en dat deze handdoek met nummer SVO 20 op 15 maart 2006 is gezonden naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te Den Haag; - een geschrift, te weten het rapport van het NFI d.d. 12 september 2007 waarin wordt vermeld dat op de handdoek (TR nummer 20) op twee plaatsen sperma is aangetroffen, dat het een spermacelfractie betreft die afkomstig kan zijn van [verdachte], met een berekende frequentie DNA-profiel kleiner dan één op één miljard. Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. (feit 1 subsidiair) Tenlastegelegd is artikel 247 van het Wetboek van strafrecht, het plegen van ontucht met een bewusteloze of onmachtige. De raadsman heeft aangevoerd dat er geen sprake is van ontucht, nu er geen relevante interactie tussen verdachte en het slachtoffer heeft plaatsgevonden. De strekking van de tenlastegelegde wetsbepaling is het beschermen van jeugdigen en anderszins kwetsbaren tegen seksuele handelingen. De dader moet wetenschap hebben van de toestand van het slachtoffer, voor zover deze bewusteloos, verminderd bewust, onmachtig of wilsonbekwaam was. Deze wetenschap moet specifiek op de in de delictsomschrijving omschreven gesteldheid betrekking hebben. Dat is in casu het geval: verdachte heeft verklaard dat [aangeefster], het slachtoffer, sliep, en dat hij haar zo nu en dan heeft omgedraaid terwijl zij in bed lag, om te voorkomen dat zij in haar eigen overgeefsel zou stikken. Van ontuchtige handelingen is volgens de memorie van toelichting en volgens jurisprudentie van de Hoge Raad sprake bij handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de heersende sociaal-ethische norm. Naar het oordeel van de rechtbank is de omstandigheid dat er geen sprake was van fysiek contact tussen verdachte en het slachtoffer tijdens de ontuchtige handelingen geen beletsel voor de bewezenverklaring. Verdachte heeft verklaard dat hij opgewonden raakte van de enkele aanblik van de voeten van het slachtoffer en dat hij zich in de nabijheid van het slachtoffer heeft afgetrokken. Hij heeft hiermee het slachtoffer, dat in zijn directe nabijheid was, als onvrijwillig lustobject gebruikt om zich te bevredigen. De rechtbank acht hiermee de ontucht door verdachte met het slachtoffer bewezen. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft ontkleed. Verdachte ontkent dit te hebben gedaan, en de overige in de kamer aanwezige personen hebben niet gezien dat verdachte dit heeft gedaan. [betrokkene 3] heeft als getuige ter zitting verklaard dat hij niet heeft gezien dat verdachte het slachtoffer heeft ontkleed, maar dat hij heeft aangenomen dat dat zo zou zijn gebeurd. De rechtbank acht evenmin bewezen dat verdachte zijn sperma heeft doen terechtkomen op het lichaam van het slachtoffer. Verdachte heeft hierover verklaard dat zijn sperma in de handdoek is terechtgekomen. In de handdoek zijn inderdaad spermasporen van verdachte aangetroffen. Op het lichaam van het slachtoffer zijn daarentegen blijkens het NFI-rapport geen spermasporen van verdachte aangetroffen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 28 februari 2007 in de gemeente Groningen met [aangeefster], van wie hij, verdachte, wist dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, hebbende verdachte zich afgetrokken in haar onmiddellijke nabijheid. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het feit Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert het volgende strafbare feit op: Met iemand die in staat van verminderd bewustzijn verkeert ontuchtige handelingen plegen. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Strafbaarheid van verdachte De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Strafoplegging Vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 en 3 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 16 dagen met aftrek van voorarrest, 6 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, en 240 uren werkstraf. Standpunt van de verdediging De verdediging heeft de rechtbank verzocht om, mocht de rechtbank tot een veroordeling komen, een werkstraf op te leggen, en heeft verwezen naar het advies van de reclassering tot oplegging van reclasseringstoezicht. Oordeel van de rechtbank Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, de documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie. Voorts heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte is na een avondje stappen samen met enkele anderen meegegaan naar de woning van het slachtoffer. In de loop van de avond was door iedereen de nodige alcohol genuttigd. Het slachtoffer is in haar bed in slaap gevallen en verdachte is samen met een andere man, die naast het slachtoffer in bed lag en eveneens in slaap was gevallen, in haar kamer gebleven. Zijn andere vrienden waren vertrokken. Verdachte zat bij het bed en heeft zichzelf bevredigd in het bijzijn van deze slapende jonge vrouw, waarbij hij haar als lustobject beschouwde. Verdachte heeft hiermee laakbaar gehandeld. Het slachtoffer heeft ter zitting verklaard dat zij zich schaamt over wat er die nacht met haar is gebeurd. Verdachte is relatief jong en is niet eerder veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat verdachte spijt heeft van wat hij heeft gedaan en dat hij beseft dat dit niet had mogen gebeuren. Verder heeft verdachte tijdens de zitting zijn excuus aangeboden aan het slachtoffer. De strafzaak heeft grote impact gehad op het leven van verdachte. Hij heeft contact gezocht met de psycholoog bij wie hij eerder onder behandeling is geweest teneinde zich weer onder behandeling te stellen. De rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie en zal alleen een werkstraf opleggen en geen voorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht het, gezien de persoon van verdachte, van belang dat hij begeleiding krijgt van de reclassering en zal daarom een deel van de op te leggen straf voorwaardelijk opleggen, teneinde aan de straf de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht op te leggen. Vordering van de benadeelde partij (feit 1) Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [aangeefster], wonende te [woonplaats aangeefster]. De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust. De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen. De verdachte heeft de vordering niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht tot een bedrag van € 500,00. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Schadevergoedingsmaatregel De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding. Toepasselijke wettelijke voorschriften De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het onder 1 primair en het onder 2 en 3 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. - verklaart het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar. - verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar. - verklaart het onder 1 subsidiair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. - veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot: een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 200 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht. Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht. De rechtbank waardeert de dagen die veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht op twee uren werkstraf per dag. Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft. Stelt als bijzondere voorwaarde: de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt. Draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde. Het onvoorwaardelijk deel van de werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland. Beslissing op de vordering van de benadeelde partij (feit 1) Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster], wonende te [woonplaats aangeefster], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 500,00 (zegge vijfhonderd euro). Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 500,00 (zegge vijfhonderd euro) ten behoeve van de benadeelde partij [aangeefster], wonende te [woonplaats aangeefster], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op. Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,00 ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat. Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.L. Stuiver, voorzitter, H.J. Bastin en S. Tempel, in tegenwoordigheid van A. den Held, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 februari 2008.