Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC5161

Datum uitspraak2008-02-19
Datum gepubliceerd2008-02-26
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers91944 KG RK 08-157
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing wrakingsverzoek. Verzoeker heeft zelf de situatie in het leven geroepen die ten grondslag wordt gelegd aan het verzoek. Volgende wrakingsverzoeken worden niet in behandeling genomen nu het middel van wraking niet wordt gebruikt waar het voor dient maar om een spoedige beslissing in de zaak te frustreren.


Uitspraak

beschikking RECHTBANK ZUTPHEN rekestnummer 91944 KG RK 08-157 Beschikking van 19 februari 2008 (verzonden op 26 februari 2008) van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van: [verzoeker A] en [verzoeker B] wonende te [plaats], verzoekers, gemachtigde: H. Zijlstra strekkende tot wraking van: [gewraakte rechter] rechter in deze rechtbank, verweerder. Verzoekers zullen worden aangeduid met [verzoeker A] en [verzoeker B]. De gemachtigde van [verzoeker A] en [verzoeker B] zal worden aangeduid met Zijlstra. Verweerder zal worden aangeduid met [gewraakte rechter]. 1. Het verloop van de procedure Dit blijkt uit: - het verzoekschrift van 6 februari 2008 van de Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming, bij deze rechtbank bekend onder nummer 91732 JE RK 08-109; - het verzoekschrift van 11 februari 2008 van de Raad voor de Kinderbescherming, bij deze rechtbank bekend onder nummer 91804 JE RK 08-126; - de mondelinge behandeling van deze verzoeken op de zitting van [gewraakte rechter] op 13 februari 2008; - het op 14 februari 2008 ter griffie ontvangen wrakingsverzoek dat Zijlstra namens [verzoeker A] en [verzoeker B] heeft ingediend; - de brief van Zijlstra van 19 februari 2008, ter griffie ontvangen op 19 februari 2008; - het verweerschrift van [gewraakte rechter]; - de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 19 februari 2008; - het proces-verbaal van deze mondelinge behandeling. 2. Het wrakingsverzoek en het verweer. 2.1 [verzoeker A] en [verzoeker B] wraken [gewraakte rechter] op de volgende grond. Nadat [gewraakte rechter] de zitting van 13 februari 2008 gesloten had, heeft [gewraakte rechter] zich niet gehouden aan de toezegging die de heer W. Stornebrink bij brief van 18 december 1997 namens de rechtbank heeft gedaan: "dat de vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming voor, na en tijdens schorsing van de zittingen m.b.t. gezags- en omgangsregelingen de zittingzaal samen met partijen binnenkomt en moet verlaten" en/of bevestigen "dat de in dit gerecht zowel de kinderstrafrechters als de kinderrechters in de familie- en jeugdsector de hand houden aan de regel dat de vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, teneinde elke belangenverstrengeling of voor- of na-overleg over in behandeling zijnde zaken te vermijden, de zittingzaal tegelijk met partijen betreedt en verlaat". [gewraakte rechter] is in weerwil van deze toezegging gedurende 1 minuut en 57 seconden nadat Zijlstra de deur bij het verlaten van de zaal achter zich had laten dichtvallen, met vertegenwoordigers van de Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming en de Raad voor de Kinderbescherming in de zittingzaal achtergebleven. Hierdoor heeft [gewraakte rechter] de schijn tegen, hetgeen de rechtbank in die zin uitlegt dat [gewraakte rechter] hierdoor de schijn heeft gewekt dat hij zich in strijd met artikel 12 van de Wet op de rechterlijke organisatie met partijen heeft onderhouden over de aan hem ter beslissing voorgelegde zaak. 3. De beoordeling 3.1 Zijlstra heeft in zijn faxbrief van 19 februari 2008 – waarvan aangenomen wordt dat hij die brief ook namens [verzoeker A] en [verzoeker B] heeft geschreven – te kennen gegeven geen gebruik te zullen maken van de gelegenheid om door de wrakingskamer te worden gehoord over het wrakingsverzoek. Ook [gewraakte rechter] heeft bij het verweerschrift laten weten af te zien van het recht om gehoord te worden. Ter zitting zijn (dan ook) alleen verschenen mevrouw A. Peggeman namens de Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming en de heer A. Hartman namens de Raad voor de Kinderbescherming. 3.1 Op de voet van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. 3.2 Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. 3.3 In het licht van deze jurisprudentie dient te worden onderzocht of de door Zijlstra aangevoerde grond kan worden gekwalificeerd als een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid. 3.4 Met Zijlstra wordt de regel onderschreven die is vervat in de onder 2.1 vermelde toezegging en die er op neerkomt dat betrokkenen bij een procedure voor, tijdens en na een zitting de zittingszaal gelijktijdig dienen te betreden en te verlaten. Aantekening verdient hierbij echter dat deze regel door álle betrokkenen bij een zitting in acht moet worden genomen, waarbij men de verplichting heeft om het elkaar ook mogelijk te maken deze regel na te leven. Dit vereist van alle betrokkenen een zekere attentheid, die zeker van een professioneel juridisch hulpverlener als Zijlstra verwacht mag worden. 3.5 Uit het wrakingsverzoek kan evenwel worden opgemaakt dat Zijlstra deze attentheid niet in acht heeft genomen en zelf de situatie in het leven heeft geroepen die de basis vormt van het verzoek. Dit volgt uit zijn wrakingsverzoek, waar dit luidt: "Na het sluiten van de zitting hebben cliënten, die conform het protocol werden begeleid door de politie direct de zittingzaal verlaten. Ondergetekende hield de deur nog open voor de anderen echter er kwam niemand meer waarop hij de deur los liet en deze dichtging. Vervolgens heeft het 1 minuut en 57 seconden geduurd dat de deur openging en de SGJ medewerkers en de raadsmedewerker naar buiten kwamen." Zijlstra heeft dus volgens eigen zeggen de zittingszaal verlaten in de wetenschap dat de vertegen¬woordigers van de Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming en van Raad voor de Kinder¬bescherming nog in de zaal waren. In plaats van op hen te wachten heeft hij de deur laten dichtvallen. Vervolgens is hij buiten de zittingzaal de tijd gaan opnemen die deze vertegenwoordigers nodig hadden om de zaal te verlaten, hetgeen overigens een zo kort moment is geweest dat de rechter zich niet gedwongen behoefde te voelen de zaal in nog kortere tijd te ontvluchten. Hierbij heeft niets Zijlstra belet om, zodra hij bemerkte dat de vertegenwoordigers van de Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming en de Raad voor de Kinderbescherming hem niet direct volgden, weer in de zaal terug te keren, hetgeen hij in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen onder 3.4 had moeten doen. Waar men zich nog kan voorstellen dat een met de gewoonten in de gerechtsgebouwen niet vertrouwde leek daarvoor te beschroomd is, geldt dat niet voor een repeat player als de heer Zijlstra. 3.6 Het oordeel luidt dan ook dat geen sprake is geweest van een omstandigheid als hiervoor beschreven onder 3.2. 3.7 De rechtbank stelt vast dat [verzoeker A] en [verzoeker B] reeds eerder in hun zaken wrakingsverzoeken hebben ingediend en dat die verzoeken zijn afgewezen. Daarbij komt dat hun zaken beschermingsmaatregelen betreffen ten behoeve van minderjarigen en daarmee zaken die naar hun aard spoedeisend zijn. Uit het feit dat [verzoeker A] en [verzoeker B], niettemin, thans wederom een – kennelijk ongegrond – wrakingsverzoek hebben ingediend, leidt de rechtbank af dat zij het wrakingmiddel niet aanwenden voor het doel waarvoor het gegeven is, maar om een spoedige beslissing te frustreren. De rechtbank kwalificeert dit als misbuik in de zin van artikel 39 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in bovengenoemde zaken niet in behandeling wordt genomen. 4. De beslissing De rechtbank: 4.1 wijst het verzoek tot wraking van [gewraakte rechter] af; 4.2 bepaalt dat de zaken, bij deze rechtbank bekend onder nummer 91732 JE RK 08-109 en 91804 JE RK 08-126 worden voortgezet in de stand waarin zij zich bevonden op het moment dat het wrakingsverzoek op 14 februari 2008 ter griffie werd ontvangen; 4.3 bepaalt dat verdere wrakingsverzoeken in voormelde zaken niet meer in behandeling zullen worden genomen. Deze beschikking is gegeven door mr. J.B. de Groot, mr. J.A.M. Smulders en mr. W.M. Eijkelestam, allen vice-president, en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2008 in aanwezigheid van mr. H.C. Wichers Hoeth als griffier en bij afwezigheid van mr. J.B. de Groot getekend door mr. J.A.M. Smulders.