Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC5433

Datum uitspraak2008-01-25
Datum gepubliceerd2008-02-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-001185-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewijsuitsluiting na onrechtmatig binnentreden. Artikel 49 van de Wet wapens en munitie. Het hof is van oordeel dat de RCIE-informatie onvoldoende concreet en niet genoegzaam getoetst is om op zichzelf de grondslag te kunnen vormen voor een verdenking als bedoeld in art. 49 WWM. Het hof stelt vast dat – behoudens een adrestoetsing – geen nader onderzoek is verricht, teneinde de betrouwbaarheid van de informatie te toetsen. Voor dergelijk nader onderzoek was evenwel alle aanleiding, gelet op de omstandigheid dat de RCIE zelf had aangegeven geen oordeel over de betrouwbaarheid te kunnen geven. Het hof is van oordeel dat, bij gebreke van een voldoende verdenking, het binnentreden in de woning van verdachte door de politie onrechtmatig was. Nu het in de woning aangetroffen bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en naar het oordeel van het hof door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift en rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden, dient dat materiaal van het bewijs te worden uitgesloten. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat door het onrechtmatig binnentreden het huisrecht van verdachte is geschonden.


Uitspraak

Parketnummer: 20-001185-07 Uitspraak: 25 januari 2008 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 maart 2007, parketnummer 01-830985-06, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 01-025625-04 en 01-837558-05, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1960], wonende te [woonplaats], [adres]. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Omvang van het hoger beroep Het hoger beroep heeft mede betrekking op de beslissing welke de eerste rechter heeft genomen op de vordering van de officier van justitie d.d. 4 december 2006 tot tenuitvoerlegging alsnog van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 31 dagen, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch d.d. 24 maart 2005 onder parketnummer 01-025625-04. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hoger beroep niet gericht tegen de beslissing van de eerste rechter tot afwijzing van de vordering van de officier van justitie d.d. 4 december 2006 tot tenuitvoerlegging alsnog van een voorwaardelijke leerstraf voor de duur van 60 uren, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch d.d. 21 maart 2006 onder parketnummer 01-837558-05. Het hof is echter van oordeel dat artikel 407, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering een dergelijke beperking niet toestaat, zodat beide beslissingen omtrent de tenuitvoerlegging opnieuw in hoger beroep aan de orde zijn. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal bevestigen. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof - anders dan de eerste rechter - niet komt tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij: 1. op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 18 september 2006 tot en met 28 september 2006 te [plaats], gemeente [gemeente] (in een woning gelegen aan de [adres]), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; 2. op of omstreeks 28 september 2006 te [plaats], gemeente [gemeente] (in een woning gelegen aan de [adres]), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 108 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; 3. op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 18 september 2006 tot en met 28 september 2006 te [plaats], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (telkens) heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit (in totaal 1869 kWh), in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, te weten het verbreken van de aan de aansluitkast aangebrachte verzegeling en/of het in voornoemde aansluitkast aanbrengen van een illegale aansluiting. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Vrijspraak Het hof is - anders dan de advocaat-generaal - van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen verklaard dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan. Daartoe overweegt het hof als volgt. Verdachte heeft aangevoerd dat de politie onrechtmatig is binnengetreden in zijn woning, zodat het aangetroffen bewijs onrechtmatig is verkregen en verdachte mitsdien dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er een voldoende verdenking jegens verdachte bestond, zodat het binnentreden in de woning rechtmatig was. Uit het dossier van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling De Kempen, nr. PL2216/06-009524, sluitingsdatum 24 oktober 2006, blijken de volgende feiten en omstandigheden. Bij de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid (RCIE) van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost is in de periode augustus-september 2006 via een informant de volgende informatie binnengekomen: "[verdachte], die woont op de [adres] te [plaats], is in het bezit van een vuistvuurwapen. Hij bewaart dit wapen in zijn woning." De plaatsvervangend chef van de RCIE bij voornoemde regiopolitie heeft aangegeven dat de hem bekende achtergrond van de informant, bezien in samenhang met de door die informant aangedragen gegevens, tot de conclusie leidt dat een oordeel over de betrouwbaarheid van de informatie niet kan worden gegeven. Vervolgens heeft een adresonderzoek plaatsgevonden, waaruit is gebleken dat verdachte woonachtig is op het adres [adres] te [plaats], waarna voornoemde RCIE-informatie ter beschikking is gesteld van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost ter operationele afhandeling. Op grond van deze informatie werd door een hulpofficier van justitie ingevolge artikel 49 van de Wet wapens en munitie een machtiging afgegeven om zonder toestemming van de bewoner binnen te treden in de woning van verdachte. Het doel van het binnentreden was doorzoeking ter inbeslagneming van een vuurwapen dat vermoedelijk in de woning aanwezig zou zijn. Vervolgens is krachtens die machtiging binnengetreden in de woning van verdachte. Verdachte was tijdens het binnentreden niet aanwezig. De politie heeft geen vuurwapen aangetroffen, maar wel een hennepkwekerij, ten behoeve waarvan illegaal stroom werd afgenomen. Ter zake van de aanwezigheid van deze kwekerij en de diefstal van stroom is proces-verbaal tegen verdachte opgemaakt, hetgeen heeft geleid tot de onderhavige strafzaak. Het hof is van oordeel dat de hiervoor weergegeven RCIE-informatie onvoldoende concreet en niet genoegzaam getoetst is om op zichzelf de grondslag te kunnen vormen voor een verdenking als bedoeld in artikel 49 van de Wet wapens en munitie. Het hof stelt vast dat - behoudens een adrestoetsing - geen nader onderzoek is verricht, teneinde de betrouwbaarheid van de informatie te toetsen. Voor dergelijk nader onderzoek was evenwel alle aanleiding, gelet op de omstandigheid dat de RCIE zelf had aangegeven geen oordeel over de betrouwbaarheid te kunnen geven. In zoverre verschilt de onderhavige zaak van de ter terechtzitting van het hof genoemde zaak die aanleiding gaf tot het arrest van de Hoge Raad van 22 januari 2008 (LJN BC1375), aangezien in de laatstbedoelde zaak de informatie concreter was en voorts door de politie nader onderzoek, bestaande uit meer dan slechts een adrestoetsing, was verricht naar de betrouwbaarheid van de melding, alvorens werd overgegaan tot toepassing van dwangmiddelen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat, bij gebreke van een voldoende verdenking, het binnentreden in de woning van verdachte door de politie onrechtmatig was. Bij de beslissing welk gevolg aan het onrechtmatig binnentreden moet worden verbonden heeft het hof op de voet van artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering rekening gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Nu het in de woning aangetroffen bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en naar het oordeel van het hof door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift en rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden, dient dat materiaal van het bewijs te worden uitgesloten. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat door het onrechtmatig binnentreden het huisrecht van verdachte is geschonden. Omdat al het overige bewijsmateriaal, waaronder de bekennende verklaringen van verdachte, een rechtstreeks resultaat is van dat onrechtmatig binnentreden, dient ook dat materiaal van het bewijs te worden uitgesloten. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Het hof overweegt nog dat een andere benadering tot gevolg zou hebben dat een enkele onvoldoende concrete en niet genoegzaam getoetste melding zou kunnen leiden tot toepassing van verstrekkende strafvorderlijke bevoegdheden, waarmee inbreuk wordt gemaakt op fundamentele rechten van burgers, zoals in de voorliggende zaak het door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op eerbiediging van het privéleven. Vorderingen tot tenuitvoerlegging Gelet op de algehele vrijspraak zal het hof beide hiervoor genoemde vorderingen tot tenuitvoerlegging afwijzen. BESLISSING Het hof: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet in zoverre opnieuw recht; verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij; wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement 's-Hertogenbosch van 4 december 2006, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 maart 2005 onder parketnummer 01-025625-04 aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 31 dagen; wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement 's-Hertogenbosch van 4 december 2006, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 maart 2006 onder parketnummer 01-837558-05 aan verdachte opgelegde voorwaardelijke leerstraf voor de duur van 60 uren. Aldus gewezen door mr. F. van Beuge, voorzitter, mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. W.E.C.A. Valkenburg, in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier, en op 25 januari 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.