Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC5522

Datum uitspraak2008-02-21
Datum gepubliceerd2008-03-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.607348-07;07.600080-08;
Statusgepubliceerd


Indicatie

oplichting; verduistering; strafmaatmotivering


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnummers : 07.607348-07; 07.600080-08; Uitspraakdatum : 21 februari 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte] [geboortedatum] [woonplaats] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2008. De verdachte is niet in persoon verschenen en is ter terechtzitting verdedigd door mr. S.G.B.M. Schönhage, advocaat te Almere, die heeft verklaard daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd. De officier van justitie, mr. M. Iedema, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het tenlastegelegde tot: • een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde dat hij gedurende de proeftijd geen contact zal hebben met [slachtoffer]; • toewijzing van de vordering van de [bena[sla[slachtoffer] voor een bedrag van € 18.000,-, hoofdelijk; • oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgen tenlasteleggingen) BEWIJS Voor zover bij de officier van justitie de bedoeling heeft voorgelegen het met parketnummer 07.607348-07 onder 1 ten laste gelegde cumulatief ten laste te leggen, zal de rechtbank de verdachte van het tweede ten laste gelegde vrijspreken, aangezien de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte met parketnummer 07.607348-07 onder 3 ten laste is gelegd, zodat de verdachte ook hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte met parketnummer 07.607348-07 onder 1 eerste cumulatief, onder 2 en 4 en met parketnummer 07.600080-08 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte afschriften van de tenlasteleggingen) Van het met parketnummer 07.607348-07 onder 1 eerste cumulatief, onder 2 en 4 en met parketnummer 07.600080-08 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. Nadere bewijsoverwegingen Verdachte heeft alle hem ten laste gelegde feiten ontkend. Namens hem is ter terechtzitting van 7 februari 2008 gesteld dat hij niets met de door zijn partner [medev[medeverdachte] gepleegde delicten jegens het slachtoffer [slachtoffer] te maken heeft, dat hij slechts twee keer bij het slachtoffer binnen is geweest en dat de geldbedragen en goederen die van het slachtoffer afkomstig zijn door het slachtoffer werden geschonken. Ten aanzien van de bedreiging is gesteld dat zulks niet in de aard van verdachte ligt. De rechtbank is echter van oordeel, dat verdachte als medepleger van de delicten die jegens [slachtoffer] zijn gepleegd beschouwd moet worden. Zij wijst in dat verband op de volgende feiten en omstandigheden: • De medeverdachte [medeverdachte] heeft bekend de feiten jegens het slachtoffer [slachtoffer] te hebben gepleegd, samen met verdachte, waarbij het verdachte was die de smoezen bedacht waardoor het slachtoffer gedwongen werd zijn geld en goederen af te geven. • Verdachte is blijkens de verklaringen van [medeverdachte] en het slachtoffer meermalen in de woning van het slachtoffer geweest. Goederen die uit die woning zijn verdwenen zijn bij hem aangetroffen. • Verdachte prijkt in ieder geval op negen video-opnamen, terwijl een geldbedrag werd opgenomen van de rekening(en) van het slachtoffer. Medeverdachte [medeverdachte] heeft daarenboven ter terechtzitting van 7 februari 2008 verklaard dat verdachte bij nagenoeg alle pintransacties aanwezig was, vaak op de achtergrond. • Verdachte is, nadat hij uit voorlopige hechtenis was ontslagen, wederom en tot driemaal toe bij het slachtoffer [slachtoffer] geweest en is er in geslaagd een (weliswaar luttel) geldbedrag van het slachtoffer los te praten. • Verdachte wist dat het slachtoffer niet alleen bejaard maar ook dementerend was. Onder die omstandigheid kan niet met droge ogen volgehouden worden dat de geldbedragen en goederen van het slachtoffer aan hem, verdachte, geschonken waren. Ten aanzien van de – eveneens door verdachte ontkende - inbraak bij het restaurant [adres] verwijst de rechtbank naar de voorhanden bewijsmiddelen, waaruit genoegzaam van de betrokkenheid van verdachte blijkt. Wat de bedreiging jegens de wijkagent [verbalisant] betreft wijst de rechtbank op de verklaringen van die [verbalisant] en van diens collega`s. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Parketnummer 07.607348-07 Feit 1: Medeplegen van oplichting, strafbaar gesteld bij artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 2: Medeplegen van verduistering, strafbaar gesteld bij artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 4: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van strafrecht. Parketnummer 07.600080-08; Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang van de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, strafbaar gesteld bij artikel 311, juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. De feiten en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. Ten aanzien van de strafmaat overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft samen met zijn mededader, in een tijdsbestek van ongeveer 10 weken, een 81-jarige man door middel van oplichting en verduistering geld van diens spaar- en bankrekening en waardevolle goederen, waaronder sieraden van zijn overleden echtgenote, afhandig gemaakt. Zij zijn daarmee doorgegaan óók toen hen na ongeveer drie weken duidelijk werd, dat het slachtoffer dementerende was. Zelfs nadat verdachte uit zijn voorlopige hechtenis was ontslagen, is hij jegens het slachtoffer met zijn criminele activiteiten doorgegaan. De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan. De rechtbank heeft zich nog beraden over de oplegging van een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van 21 maanden, omdat verdachte er blijk van heeft gegeven dat de ondergane voorlopige hechtenis hem er niet van heeft weerhouden opnieuw bij het slachtoffer om geld aan te kloppen. Zij zal daar van afzien, maar enkel en alleen om te komen tot een aan een voorwaardelijk deel te koppelen bijzondere voorwaarde als door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank acht het van wezenlijk belang dat verdachte gedurende de proeftijd een contactverbod met het slachtoffer opgelegd zal krijgen. Het bovenstaande impliceert dat de rechtbank de vordering van de officier van justitie zal volgen. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 17 januari 2008. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht. Benadeelde partij Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [sla[slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte met parketnummer 07.607348-07 onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. De hoogte van die schade is, gelet op het voegingsformulier benadeelde partij en de toelichting daar op, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 18.000,-, vermeerderd met de kosten die - tot op heden - worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar. De rechtbank zal voorts terzake van schadevergoeding aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 18.000,- ten behoeve van het slachtoffer [sla[slachtoffer]. BESLISSING Het met parketnummer 07.607348-07 onder 1 tweede cumulatief en onder 3 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het met parketnummer 07.607348-07 onder 1 eerste cumulatief en onder 2 en 4 en met parketnummer 07.600080-08 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het met parketnummer 07.607348-07 onder 1 eerste cumulatief en onder 2 en 4 en met parketnummer 07.600080-08 meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot zeven maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte gedurende de proeftijd geen contact, zowel middellijk als onmiddellijk, zal hebben met [sla[slachtoffer]. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de [bena[sla[slachtoffer] van een bedrag van € 18.000,- (zegge: achttienduizend euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop de thans bewezen verklaarde feiten als hiervoor bedoeld jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 21 september 2007, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 18.000,-, ten behoeve van het slachtoffer [sla[slachtoffer], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 120 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. G. Blomsma en J.P.C. Obbink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2008.