Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC5707

Datum uitspraak2008-03-04
Datum gepubliceerd2008-03-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/460594-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte is veroordeeld voor brandstichting in trein. De officier heeft gevorderd een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. En een Werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Straf Meervoudige kamer Parketnummer: 06/460594-07 Uitspraak d.d.: 4 maart 2008 tegenspraak/ dip VONNIS in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [plaats] op [1983], wonende te [adres en woonplaats], thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Ooyerhoekseweg te Zutphen. Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 februari 2008. Ter terechtzitting genomen beslissing Ter terechtzitting heeft de rechtbank een verzoek van de verdediging tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen. De tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij in of omstreeks de nacht van 08 op 09 november 2007 op het spoorwegtraject van Zwolle naar Harderwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een (rijdende) trein, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk meerdere, althans één krant(en), althans (een) brandbare stof(fen), althans (een) voorwerp(en), in voornoemde trein met de vlam van een aansteker aangestoken, althans opzettelijk in aanraking gebracht met (open) vuur, ten gevolge waarvan die trein en/of de zich daarin bevindende goederen (waaronder zitbanken en/of tafels en/of prullenbakken) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, althans brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde trein en/of de zich daarin bevindende goederen (waaronder zitbanken en/of tafels en/of prullenbakken) en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die trein aanwezige passagiers en/of het NS personeel, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was; art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht Taal- en/of schrijffouten Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewijsmiddelen 1. De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de volgende overwegingen ten aanzien van het bewijs, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL26S2/07-002053, op ambtseed opgemaakt door [naam hoofdagent], hoofdagent/rechercheur van politie te Arnhem, en [naam hoofdagent], hoofdagent van politie te Arnhem, gesloten en getekend d.d. 18 december 2007. De bewijsmiddelen zijn te vinden in de volgende stukken: a. Het eindproces-verbaal (p. 6-13); b. Het proces-verbaal van aanhouding (p. 213-214); c. Het proces-verbaal van aangifte van [medewerker N.S.] (p. 220-221); d. Het proces-verbaal van bevindingen treinbrand (p. 14-26); e. Het rapport met betrekking tot gemeen gevaar voor personen en/of goederen op verzoek van het Korps Landelijke Politiediensten dienst Spoorwegpolitie (p. 27-28); f. Het proces-verbaal van onderzoek van GSM-telefoon Samsung SGH-U600 (p. 29-30); g. Een CD-rom met daarop beeldmateriaal dat zich op voormelde GSM-telefoon Samsung bevond (foto’s) ([nummer]); h. Het proces-verbaal van onderzoek van GSM-telefoon Nokia 6300 (p. 87-88); i. Een CD-rom met daarop beeldmateriaal dat zich op voormelde GSM-telefoon Nokia bevond (film) ([nummer]); j. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige A] (p. 222-225); k. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige B] (p. 226-227); l. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige C] (p. 228-229); m. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige D] (p. 233-234); n. Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] (p. 207 en p. 239-263); o. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte (p. 249-259); p. De verklaring van verdachte ter terechtzitting. Beeldmateriaal van voormelde CD-roms is ter zitting afgespeeld. Bespreking bewijsmiddelen 2. Uit de bewijsmiddelen worden de volgende redengevende feiten en omstandigheden afgeleid. 3. Uit het eindproces-verbaal blijkt dat op donderdag 8 november 2007 omstreeks 23.49 uur de reizigerstrein met het nummer 5688 was vertrokken vanaf het station Zwolle met als bestemming station Amersfoort. Op vrijdag 9 november 2007 omstreeks 00.28 uur bleek dat er in deze trein een brand en rookontwikkeling was ontstaan. De trein stopte uiteindelijk bij het station Harderwijk, waar de brandweer de brand heeft geblust. (p. 6) 4. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat de aanhouding van verdachte heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het volgende. Op 9 november 2007, omstreeks 01.30 uur kregen verbalisanten een melding van een brandstichting in een treinstel op het spoorvak Nunspeet-Harderwijk. Door getuigen waren op het station te Nunspeet twee personen gezien die wegliepen bij de plek waar de brand was begonnen. Die twee personen waren gekleed in respectievelijk een zwart en rood bomberjack. Beiden hadden gemillimeterd haar. Collega’s van politieteam Nunspeet vermoedden dat een van de personen verdachte zou kunnen zijn omdat hij en zijn medeverdachte eerder die avond door de politie op het station Nunspeet waren gezien. (p. 205) Verdachte en zijn medeverdachte werden op het huisadres van de medeverdachte aangetroffen. Beiden voldeden aan het signalement. De rode en zwarte bomberjacks werden eveneens aangetroffen. Verdachte werd vervolgens aangehouden. (p. 213) 5. In haar aangifte heeft [medewerker N.S.], werkzaam bij de Nederlandse Spoorwegen, afdeling reizigers, als schadebemiddelaar voor Noordoost Nederland - zakelijk weergegeven - verklaard dat zij vrijdag 9 november 2007 van het Korps landelijke Politiediensten, dienst Spoorwegpolitie, ambtshalve heeft vernomen dat in de nacht van 8 op 9 november 2007 een gedeelte van de bovenverdieping van een dubbeldekstreinstel, nummer 7272, is uitgebrand. Deze brand is vermoedelijk veroorzaakt door het in brand steken van kranten. (p. 220) 6. In het proces-verbaal van bevindingen treinbrand wordt beschreven dat een 2e klas coupé op de bovenverdieping van het derde rijtuig 280 7272 van trein 5688 is verbrand. Door deze brand is deze coupé totaal vernield en onbruikbaar voor reizigersvervoer. De aangrenzende coupé heeft ook schade opgelopen door de ontstane hitte alsmede de ernstige rook- en/of roetschade. De onderliggende coupé heeft waterschade. Voor het blussen van deze brand en het afvoeren van de rook werden diverse ruiten van de bovenste verdieping van dit treinstel ingeslagen. De brand is vermoedelijk ontstaan door tussen een zitbank/armleuning en de wand van de trein kranten en/of papier te plaatsen en deze vervolgens aan te steken. De plaats waar de brand is ontstaan, is te herleiden naar de plaats waar kennelijk de grootste hitte had plaatsgevonden en de grootste brandschade werd aangetroffen. Dit mede gelet op het feit dat op die plaats aan de buitenzijde van de trein de verf is gaan blakeren kennelijk ten gevolge van de hitte. (p. 17) De brand is niet veroorzaakt door technische of electrische mankementen. (p. 17) De trein reed tussen de stations Zwolle en Amersfoort en stopte tussen Zwolle en Harderwijk in Wezep, ’t Harde en Nunspeet, met dien verstande dat na de stop op het station Harderwijk de trein niet meer voor reizigers bestemd was en verplaatst is naar het opstelterrein de Bokkenduinen te Amerfoort. De brand moet zijn ontstaan tussen de stations Zwolle en Harderwijk. Gezien de omvang van de brand zal deze ruim voor aankomst op het station Harderwijk moeten zijn ontstaan. (p. 18) 7. In het rapport met betrekking tot gemeen gevaar voor personen en/of goederen op verzoek van het Korps Landelijke Politiediensten dienst Spoorwegpolitie heeft de manager materieelveiligheid van de Nederlandse Spoorwegen aangegeven welke gevaren er voor personen en goederen zijn geweest. Het verbrande rijtuig zou normaal gesproken nog 15 tot 25 jaar in dienst blijven. De toegepaste materialen waarmee het rijtuig is samengesteld voldoen aan de brandnormen en deze serie rijtuigen heeft een uitstekende veiligheidsreputatie, zeker ook op brandveiligheidsgebied. Dat een rijtuig voldoet aan de normen betekent echter niet dat deze materialen onbrandbaar zijn. Als er voldoende brandstof en tijd is zullen de materialen uiteindelijk toch worden aangetast. De normen zijn in de eerste plaats bedoeld om personen voldoende vluchttijd te bieden. Het risico voor personen dat bij dit soort branden ontstaat, is volgens de normen klein. Er is voornamelijk restrisico, bestaande uit: • De mogelijkheid dat de brand escaleert en dat de trein ontruimd moet worden langs de baan. Reizigers moeten dan van een betrekkelijk grote hoogte uitstappen, de kans op verwonding, zoals kneuzingen en botbreuken is dan aanwezig. Tevens bestaat er dan een risico dat reizigers worden aangereden door treinen die nog op het andere spoor rijden. • Bij eventuele bluspogingen bestaat het risico voor reizigers en treinpersoneel uit verstikking en brandwonden. In een later stadium is er ook risico voor brandweerpersoneel. Dit kan zijn: verstikking/brandwonden. • Het risico dat de brand overslaat naar andere ruimtes, zoals overkapte stations en naast het spoor gelegen gebouwen. De materiële schade aan het rijtuig, geschat op € 750.000, had hoger kunnen uitvallen. De nieuwbouwwaarde is ongeveer € 2 miljoen. 8. Uit het proces-verbaal van onderzoek naar de GSM-telefoon van verdachte blijkt dat met behulp van daartoe bestemde en geschikte hard- en software het in die telefoon aanwezige geheugen en het geheugen van de simkaart is overgenomen. Deze gegevens zijn vastgelegd op een cd. (p. 87-88) Uit het proces-verbaal van onderzoek naar de GSM-telefoon van de medeverdachte blijkt dat met behulp van daartoe bestemde en geschikte hard- en software het in die telefoon aanwezige geheugen en het geheugen van de simkaart is overgenomen. Deze gegevens zijn vastgelegd op een cd. (p. 29-30) 9. Bij de spoorwegpolitie verklaart [[getuige A] - zakelijk weergegeven - dat hij als hoofdconducteur bij de Nederlandse Spoorwegen op donderdag 8 november 2007 dienst deed op het personentreinnummer 5681. De trein vertrok enkele minuten na 23.49 uur van Zwolle naar Utrecht. Tijdens de controle van de vervoersbewijzen trof hij aan reiziger 1 die gekleed was in een donker roodachtig jack met een kaalgeschoren hoofd en reiziger 2, gekleed in een legergroen jack eveneens met een kaalgeschoren hoofd. (p. 222/223) Toen de trein op station Nunspeet arriveerde stond de getuige op het balkon tussen bak drie en vier. Hij is uitgestapt en is op het perron gaan staan. Hij zag dat reiziger 1 en 2 in zijn richting liepen. Hij zag dat ze naast elkaar liepen. De reizigers liepen in zijn richting, terwijl de uitgang aan de andere kant is. De reizigers liepen getuige voorbij en bij het sluiten van de trein zag hij dat zij achter de trein langs keken. Kort na vertrek, ongeveer een minuut, kwamen meerdere treinreizigers naar hem toe en vertelden dat er rook en brand was in een bovencoupé. (p. 223) Met een collega hoofdconducteur, [getuige B], heeft hij met een brandblusser de brand geblust. Toen hij bij de brand kwam zag hij vlammen die onder een zitbank uit kwamen. Er was een hevige rookontwikkeling in de gehele coupé. Hij heeft vervolgens de brand zo goed mogelijk geblust. In de ondercoupé was de rookontwikkeling meer dan hevig. Toen de trein op het station Harderwijk stilstond hebben hij en zijn collega de aanwezige treinreizigers uit de trein gehaald. Hij schat dat er nog ongeveer twintig personen in de trein hebben gezeten. Hij heeft er lichamelijk niets aan overgehouden, maar tot het verhoor heeft hij zeer slecht geslapen vanwege de brand en de hectiek. Hij heeft ook enkele dagen last gehad van zijn ademhaling. De eerste twee dagen na de brand heeft hij geen werkzaamheden als hoofdconducteur kunnen verrichten. (p. 224) 10. Getuige [getuige B] verklaart - zakelijk weergegeven - dat hij als hoofdconducteur bij de Nederlandse Spoorwegen werkzaam was op vrijdag 9 november 2007. Hij stapte omstreeks 23.50 uur op het station Zwolle in de trein. (p. 226) Toen de trein uit Nunspeet vertrok, kwamen enkele treinreizigers naar hem en zijn collega, [getuige A], toe met de mededeling dat er rook en brand was. Bij de derde bak zagen zij rook in het bovenste gedeelte. De brand was zo erg dat hij een sjaal voor zijn mond moest houden. Hij zag vlammen rechts onder een bank vandaan komen. Aan de andere kant van de bak zagen zij dat er veel rook was. (p. 227) 11. [Getuige C] verklaart - zakelijk weergegeven - dat hij op donderdag 8 november 2008 omstreeks 23.52 uur op het perron van station Zwolle wachtte op de trein naar Amersfoort. Twee jongens trokken zijn aandacht omdat zij zeer luidruchtig waren. Hij zag dat één van de jongens tegen een krant aanschopte die op de grond lag. In de trein is hij in het onderste deel van de derde coupé van voren gaan zitten. Bij het wegrijden van de trein hoorde hij een gigantische herrie vanuit het bovenste deel van de coupé. Tijdens de stop in Nunspeet hoorde hij met veel lawaai twee jongens wegrennen. De jongens renden het perron op van hem vandaan. Nadat de jongens waren weggerend, ging de trein net weg. Tegelijkertijd rook hij een brandgeur. De geur werd erg sterk en hij is vervolgens opgestaan en naar het balkon gelopen. Hij zag op de bovenste gedeelte van het treinstel een erge rookontwikkeling. Hij zag ook een gloed. Hij is vervolgens teruggelopen naar zijn plaats en heeft hij een medepassagier gewaarschuwd. Samen zijn zij naar voren gelopen in de trein. (p. 228) 12. [Getuige D] verklaart - zakelijk weergegeven - dat hij donderdag 8 november 2007 omstreeks 23.40 uur à 23.59 uur samen met zijn vrouw op het perron van station Zwolle stond om met de trein van Zwolle richting Utrecht te gaan. Hij zag dat een grote jongen naar hen toe liep, die vervolgens een blikje bier pakte. Er was nog een jongen bij. De kleinere jongen had een brandende krant in zijn handen. De krant had het formaat van een Spits of De Pers. Hij zag die jongens ook in de trein richting Utrecht stappen. Zij zaten een coupé verder dan de getuige. Vanuit de richting waar de jongens zaten, hoorde hij veel lawaai. Voorbij station Nunspeet begon het in de trein te roken. Hij moest een coupé verder gaan zitten. De rook kwam uit de coupé waar de twee jongens zaten. 13. De medeverdachte verklaart - zakelijk weergegeven - dat hij op donderdag 8 november 2007 met [verdachte] naar het station is gegaan. Zij zijn met de trein naar Zwolle gegaan. (p. 240) Tijdens de terugreis hebben zij gewacht op het station Zwolle. Op het station in Zwolle heeft medeverdachte geen krant aangestoken. Op het perron zag hij ongeveer tien kranten liggen. Hij heeft deze kranten gepakt en meegenomen de trein in. Ze zijn samen in de trein gestapt. Medeverdachte heeft de kranten op de bank gegooid. (p. 241) Toen hij terugkwam van toiletbezoek lagen de kranten uit elkaar getrokken onder de bank. [verdachte] heeft dat gedaan volgens medeverdachte. [verdachte] heeft de kranten twee keer aangestoken; medeverdachte heeft het vuur toen steeds gedoofd. Daarna is medeverdachte naar het balkon gelopen en heeft hij niet meer omgekeken. Het is nooit zijn bedoeling geweest om de trein in de fik te steken of te laten steken, waardoor mensen in gevaar zouden raken. (p. 242) Hij heeft wel een aansteker bij de kranten gehouden, maar er kwam geen vlam uit de aansteker. (p. 244) Hij heeft wel kranten uit een houder genomen en meegenomen in de trein. (p. 246) Behalve verdachte en zijn medeverdachte zat er verder niemand in de coupé. (p. 263) 14. Verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - dat hij en zijn vriend [medeverdachte] op donderdagavond 8 november 2007 in een coupé zijn gestapt waar verder niemand zat. (p. 251) Vervolgens zag hij erg veel kranten onder de bank liggen waarop hij zat. Hij kan zich herinneren dat toen zij op het perron in Zwolle stonden te wachten [medeverdachte] een krant in de hand had en een aansteker bij de krant hield. Verdachte zag vervolgens een klein vlammetje en heeft toen deze krant uit zijn (medeverdachtes) hand geslagen. Tijdens de reis hebben zij samen een aansteker bij de kranten gehouden die op de grond lagen. Hij weet niet of er gezegd is dat ze een krant in de fik zouden steken. Het betrof een krant die onder zijn stoel lag. Zij deden de aansteker aan bij dezelfde hoek van de krant. Vervolgens zag hij dat er plotseling een grote vlam in de krant sloeg. Hij probeerde toen de krant direct te doven, hetgeen niet lukte, mede omdat de kranten onder de bank lagen en hij daar moeilijk bij kon. Op het moment dat hij probeerde de krant te doven, hoorde hij dat er omgeroepen werd dat zij bij station Nunspeet waren. Hij zag dat [medeverdachte] wegliep en de trein uit liep. Hij is toen achter [medeverdachte] aangelopen en heeft de trein verlaten. Hij dacht dat de kranten gestikt waren en uit waren. Voor zijn gevoel waren ze uit. Hij heeft niet meer gekeken. (p. 251) Op de vraag hoe hij zich aan het eind van de avond voelde in verband met het gebruik van alcohol in combinatie met verdovende middelen verklaart verdachte dat hij behoorlijk “stronken” was, dat wil zeggen dronken van de alcohol en stoned van de weed. Hij kan niet zeggen dat dit absoluut niet gebeurd was als hij niet gedronken en gerookt had. (p. 252) Verdachte heeft met zijn telefoon in de trein een filmpje gemaakt, waarbij hij de aansteker bij de kranten hield. (p. 254) Verdachte en [medeverdachte] hebben beiden met een aansteker bij de kranten gestaan. Nadat verdachte twee keer de kranten had aangestoken en uitgemaakt, kwam [medeverdachte] naast hem zitten en hebben zij samen een vuurtje bij de kranten gehouden. Zij pakten allebei hun aansteker. Toen het begon te branden heeft hij met man en macht geprobeerd de vlammen te doven. Hij dacht dat de kranten uit waren, omdat deze begonnen te roken. Hij heeft 10 tot 15 seconden geprobeerd de kranten te doven. Hierna is hij de trein uitgelopen. Op het moment dat de kranten begonnen te branden en de trein stilstond, liep [medeverdachte] weg. (p. 255) [medeverdachte] en hij hebben de kranten aangestoken. Aanleiding is volgens hem geweest dat [medeverdachte] op het station Zwolle een krant in brand gestoken had en dat zij elkaar tijdens de reis een beetje liepen op te stoken. (p. 256) [medeverdachte] trok de kranten uit elkaar en legde ze onder de bank. (p. 257) [medeverdachte] en hij hebben twee à drie maal de kranten aangestoken. Zij hebben de kranten steeds gedoofd. De laatste keer dat zij gezamenlijk de kranten aanstaken, was vlak voor aankomst op station Nunspeet. Verdachte stampte op de kranten voor de bank. Hij heeft niet gezien of er ook kranten brandden onder de bank; hij heeft daar niet naar gekeken. (p. 258) [medeverdachte] was degene die de kranten onder de bank stopte. Zij hebben de kranten samen in brand gestoken. Er waren flinke vlammen. [medeverdachte] liep toen weg. (p. 260) Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij en [medeverdachte] de kranten nabij Nunspeet hebben aangestoken. Met man en macht heeft hij het vuur zoveel mogelijk uitgetrapt totdat hij geen vuur meer zag. Wel zag hij rook. Standpunten openbaar ministerie en verdediging 15. De officier heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. 16. De raadsman heeft gepleit overeenkomstig een pleitnota, welke aan het proces-verbaal van de terechtzitting is gehecht, en daarbij onder meer betoogd dat geen sprake is van opzet, alsmede bepleit, onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank van 30 mei 2007 (LJN: BA6038), de zaak af te doen met een werkstraf en een gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk zou moeten zijn aan de duur van de voorlopige hechtenis, alsmede reclasseringstoezicht. Bespreking verweren 17. De raadsman heeft betoogd dat geen sprake is van opzettelijke brandstichting, nu opzet in zuivere danwel voorwaardelijke zin ontbreekt. Het betoog faalt. De rechtbank stelt voorop dat het in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde opzet slechts gericht hoeft te zijn op het brandstichten en niet (ook) op het teweegbrengen van de gevolgen daarvan. De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte in de trein, willens en wetens, met zijn aansteker kranten, die door zijn toedoen danwel door toedoen van zijn medeverdachte uiteengetrokken onder een bank lagen, meermalen heeft aangestoken, terwijl die kranten onder deze omstandigheden daartoe niet bestemd waren, en dat deze kranten vlam hebben gevat. Dit leidt tot opzettelijke brandstichting, in zuivere zin. De omstandigheid dat verdachte - naar zijn zeggen - de vlammende kranten tweemaal heeft gedoofd en nog een derde maal, nadat hij de kranten die keer samen met zijn medeverdachte nogmaals met een aansteker had aangestoken, leidt de rechtbank in dat opzicht niet tot een ander oordeel. De vraag of het vuur gedoofd was, toen verdachte de trein verliet, is namelijk slechts van belang voor de vraag of bewezenverklaard kan worden dat door het aansteken van de kranten de trein (gedeeltelijk) is verbrand danwel brand is ontstaan, zoals tenlastegelegd. Op dit specifieke punt zijn door de verdediging evenwel geen verweren gevoerd. De rechtbank concludeert op grond van de bewijsmiddelen dat de brand door het handelen van verdachte is ontstaan, nu van een andere oorzaak niets is gebleken. 18. Verder heeft de raadsman betoogd dat geen sprake is geweest van levensgevaar. Ook dit betoog faalt. De rechtbank acht daartoe van belang dat zich ten tijde van de brand meerdere passagiers en personeelsleden in de trein bevonden, dat de trein ten tijde van het ontdekken van de brand reed, tussen de stations Nunspeet en Harderwijk, dat de trein vervolgens is stilgezet langs het baanvak alvorens besloten kon worden door te rijden naar station Harderwijk voor het ontruimen van de trein en het (verder) blussen van de brand alsmede dat NS-personeel eerste bluspogingen in de brandende coupé heeft moeten verrichten terwijl sprake was van forse rookontwikkeling. Daarbij komt tevens betekenis toe aan het rapport van de manager materieelveiligheid van de NS, waarin wordt beschreven dat bij ontruiming van de trein langs de baan het risico bestaat dat reizigers worden aangereden door treinen die op het andere spoor rijden, alsmede dat bij bluspogingen (voor het treinpersoneel) het risico bestaat op verstikking en brandwonden. Bovendien, de gevolgen van de brand hadden vele malen ernstiger kunnen zijn indien de bestrijding daarvan, anders dan in het onderhavige geval, geheel had moeten plaatsvinden op een niet of minder goed voor de brandweer toegankelijk deel van het spoortraject. Bewezenverklaring 19. Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat: hij in de nacht van 8 op 9 november 2007 op het spoorwegtraject van Zwolle naar Harderwijk, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in een rijdende trein, immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk meerdere kranten in voornoemde trein met de vlam van een aansteker aangestoken ten gevolge waarvan die trein en de zich daarin bevindende goederen, (waaronder zitbanken en/of tafels en/of prullenbakken) geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde trein en de zich daarin bevindende goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die trein aanwezige passagiers en het NS-personeel te duchten was. Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde 20. Wat meer of anders is ten las¬te gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde 21. Het bewezene levert op het misdrijf: medeplegen van: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Strafbaarheid van de verdachte 22.Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Oplegging van straf en/of maatregel 23. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). 24. Verdachte is eerder met politie en justitie in aanraking gekomen, zij het voor niet-soortgelijke feiten. De reclassering heeft over verdachte een rapport uitgebracht. Uit dat rapport blijkt onder meer dat bij verdachte sprake is van onvoldoende probleembesef, in die zin dat hij situaties opzoekt waarbij hij onvoldoende over de gevolgen nadenkt. Om de kans op recidive te verkleinen is het volgens de reclassering van belang dat verdachte zicht krijgt op zijn drugs- en alcoholgebruik en de invloed van die middelen en dat hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen gedragingen, ook in contact met vrienden en kennissen. Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering ook als dat inhoudt het volgen van een cognitieve vaardigheidstraining of een verwijzing naar een instelling voor verslavingszorg. 25. Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daarnaast een taakstraf als na te melden op zijn plaats. Bedoelde taakstraf zal moeten worden verricht op een projectplaats als opgenomen in de door de Stichting Reclassering Nederland gehanteerde lijst van projectplaatsen. 26. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich, onder invloed van drank en softdrugs, samen met een vriend heeft schuldig gemaakt aan brandstichting in een rijdende trein, waarin zich passagiers en NS-personeel bevonden. Daardoor heeft verdachte hen in een gevaarlijke en stressvolle situatie gebracht. Een van de hoofdconducteurs heeft als gevolg van de brand en zijn pogingen die te blussen ademhalingsproblemen ondervonden; hij heeft een aantal dagen zijn gebruikelijke werkzaamheden niet kunnen verrichten. Afgezien van de overlast die passagiers hebben ondervonden, omdat zij op hun reis door de brand strandden, heeft de brand tot enorme financiële schade geleid. De rechtbank rekent verdachte deze brandstichting zwaar aan. Algemeen bekend is dat met brand ernstige en onvoorspelbare gevolgen gepaard kunnen gaan. Van fors uit de hand gelopen baldadig gedrag, waarbij drank en softdrugs een rol spelen, is in dit geval, mede gelet op de leeftijd van verdachte, eigenlijk geen sprake meer. De rechtbank ziet geen aanleiding de raadsman te volgen in zijn betoog dat voor de straftoemeting aansluiting dient te worden gezocht bij voormelde uitspraak van 30 mei 2007, nu het geen op relevante punten vergelijkbaar geval betreft, vooral voor wat betreft de wijze van brandstichten. 27. De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenis¬straf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal voorts de bijzondere voorwaarde(n) stellen, dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering ook als dat inhoudt het volgen van een cognitieve vaardigheidstraining of een verwijzing naar een instelling voor verslavingszorg. Vordering tot schadevergoeding 28. De benadeelde partij NS Reizigers heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 50.000,= gevoegd in het strafproces ten aanzien van tenlastegelegde. 29. De officier van justitie heeft verzocht deze vordering toe te wijzen en een schadevergoedingsmaatregel op te leggen waarbij de maximale vervangende hechtenis van een jaar wordt opgelegd. De raadsman heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen. 30. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in diens vordering omdat de vordering eenvoudig van aard is. Immers uit de door NS Reizigers overgelegde stukken blijkt een eigen risico van € 50.000,= per gebeurtenis ten aanzien van de Casco verzekering Rollend materieel waarbij (ook) NS Reizigers verzekeringnemer is. De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade tot een bedrag van € 50.000,= (het eigen risico) gelet op het dossier voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Gelet op het bovenstaande komt de vordering de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voor en zal deze vordering worden toegewezen. De verdachte is voor de schade - naar burgerlijk recht – hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Daartoe is van belang dat NS Reizigers in staat mag worden geacht de vordering zelf te (doen) innen. Bovendien is gelet op de financiële positie van verdachte niet te verwachten dat het verschuldigde binnen afzienbare termijn zal zijn voldaan. Veleer is te verwachten dat betaling jaren zal vergen. Tegen deze achtergrond bestaat het risico dat de vervangende hechtenis in feite zal neerkomen op een extra vrijheidsstraf waarbij de inlossing van de schuld voor een aanzienlijke periode zal stagneren. Toepasselijke wettelijke voorschriften Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing De rechtbank beslist als volgt. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden. Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Zutphen, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook wanneer dat inhoudt het volgen van een training cognitieve vaardigheden (COVA) of een verwijzing naar een instelling voor verslavingszorg. Geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen. Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorge¬bracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht. Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten: een werkstraf gedurende 120 (honderdentwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen. Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij NS Reizigers ([postbus en plaats], rekeningnummer [banknummer]), van een bedrag van € 50.000,=, vermeerderd met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Verstaat dat indien en voor zover door de mededader het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde van de verplichting tot betaling zal zijn bevrijd. Aldus gewezen door mrs. Van der Mei, voorzitter, Van Harreveld en Gilhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 maart 2008. RECHTBANK ZUTPHEN Meervoudige kamer voor strafzaken