Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC5734

Datum uitspraak2008-03-05
Datum gepubliceerd2008-03-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-003412-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 287 Sr: De verdachte wordt vrijgesproken van moord op zijn echtgenote. Als gevolg van de autistische stoornis bestond bij hem geen reële gelegenheid zich rekenschap te geven van wat hij ging doen en van het gevolg daarvan. Het hof komt op grond hiervan tot de conclusie dat de verdachte niet heeft gehandeld met voorbedachte raad. Doodslag is wettig en overtuigend bewezen. Anders dan de rechtbank legt het hof naast een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, de maatregel TBS, met bevel tot verpleging op.


Uitspraak

Parketnummer: 20-003412-07 Uitspraak : 5 maart 2008 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 september 2007 in de strafzaak met parketnummer 01-855225-06 tegen: VERDACHTE, geboren te Boxmeer op [datum] 1957, wonende te [woonplaats], thans verblijvende in P.I. Vught - Nieuw Vosseveld 2 IBA/BZA te Vught. Hoger beroep De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het hof de behandeling van de zaak zal aanhouden om nadere gedragskundige rapportage te laten opmaken. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte ter zake van moord zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar en TBS met dwangverpleging en ingeval het hof geen TBS met dwangverpleging zou opleggen, een gevangenisstraf van 15 jaar Vonnis waarvan beroep Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 23 november 2006 te Wilbertoord, gemeente Mill en Sint Hubert, in elk geval in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade (zijn echtgenote) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer](meermalen) met een mes, in elk geval met een scherp voorwerp, in haar hals/nek en/of polsen en/of borst, in elk geval in haar lichaam, gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden. Bewezenverklaring en bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zijn echtgenote met voorbedachten rade om het leven heeft gebracht en dat derhalve ‘moord’ bewezen kan worden verklaard. De verdediging heeft betoogd dat van voorbedachten rade geen sprake is en dat derhalve van ‘moord’ dient te worden vrijgesproken. De verdediging acht ‘doodslag’ wel bewezen. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Het hof stelt het volgende vast . i. De verdachte heeft op 23 november 2006 in Wilbertoord in de echtelijk woning zijn echtgenote [slachtoffer] van het leven beroofd (verdachte ter terechtzitting in hoger beroep). ii. De verdachte en het slachtoffer hebben in de ochtend van die dag onenigheid. Verdachte en het slachtoffer komen de trap afgerend ([getuige 1], p. 58, [getuige 2], p. 46). De verdachte sleurt het slachtoffer vanuit de kamer de gang in ([getuige 1], p. 58) Als de verdachte en het slachtoffer zich beneden in de hal van de woning bevinden, grijpt de verdachte het slachtoffer bij de keel en zet een verwurging in en hij slaat het hoofd van het slachtoffer tegen de trap of de muur ([getuige 1], p. 55 en 59-62, [getuige 2], p. 55 en 97/98 en 107, verdachte p. 208 en 217/218 en ter terechtzitting in hoger beroep). iii. De kinderen zien deze handelingen en zij schreeuwen tegen hun vader dat hij moet ophouden en [getuige 1] slaat zijn vader op de rug ([getuige 1], p. 62-64, verdachte 208-209). De kinderen bellen 112, [getuige 1] zegt dat zijn vader zijn moeder aan het “killen” is. Vervolgens pakt [getuige 1] in de keuken een broodmes en loopt met het mes naar de verdachte. [getuige 1] doet niets met het mes en legt het weer terug in de keuken ([getuige 1], p.67 en 73-75, [getuige 2], p. 90 en 99). iv. Op enig moment staakt de verdachte de verwurging, loopt naar de keuken en pakt daar het mes dat door [getuige 1] daar is achtergelaten. De verdachte loopt terug naar het slachtoffer dat nog in de gang ligt. De kinderen vluchten, nadat zij zien dat de verdachte met een mes in de hand naar het slachtoffer loopt, het huis uit ([getuige 1], p. 64-66 en 68-69, [getuige 2], p. 95 en 112 en 114). v. De verdachte snijdt het slachtoffer een aantal keren in de keel en de zijkant van de hals. Dit levert bloedende wonden op. De verdachte laat het eerste mes vallen en gaat naar de keuken om een tweede mes te halen. Naar eigen zeggen omdat hij een scherper mes nodig heeft.(verdachte, p. 209 en 218 en 237). De verdachte loopt terug naar het slachtoffer en snijdt het slachtoffer met het tweede mes in de keel (verdachte 209 en 238). Vervolgens houdt hij op met deze handelingen, hij loopt weg van het slachtoffer en belt met zijn broer en met zijn schoonmoeder met de mededeling dat er iets verschrikkelijks is gebeurd en dat [slachtoffer] dood is (verdachte, p. 210 en 219, [getuige 3], p. 31, [getuige 4], p. 136). vi. Het slachtoffer is tengevolge van het handelen van de verdachte overleden (obductierapport, d.d. 1 maart 2007, p. 10). Overigens is niet vast te stellen of het slachtoffer is overleden ten gevolge van het snijden met het eerste mes of met het tweede mes. Voorbedachte raad Om te kunnen aannemen dat een verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad is voldoende dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Het is dus niet nodig dat de verdachte zich daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Het gaat er om dat de verdachte de reële gelegenheid heeft gehad tot nadenken over en zich rekenschap geven van de voorgenomen daad. De verdachte die het besluit heeft genomen, daarna ruimte voor bezinning heeft en zijn eerder genomen besluit niet wil heroverdenken, sluit zich evenzeer af voor contramotieven (die hem van zijn voorgenomen daad kunnen afhouden) als degene die zich wel bezint doch de contramotieven afwijst. Voor bewijs van voorbedachte raad is al voldoende als er een gelegenheid tot bezinning is geweest die niet is verstoord door een hevige gemoedsbeweging die eerder eventueel de impuls voor die beslissing was. In het onderhavige geval zijn er geen aanwijzingen dat de verdachte, toen hij zijn echtgenote op de trap achterna rende, haar de hal in sleurde en begon te wurgen, deze handeling tevoren had voorgenomen. Alles wijst erop dat hij in een impuls heeft gehandeld als gevolg van een ruzie die hij onmiddellijk daaraan voorafgaand had met het slachtoffer. De verwurgingshandelingen hebben enige tijd geduurd. Gedurende die tijd hebben de twee kinderen naast of achter de verdachte gestaan, hebben zij tegen hun vader geschreeuwd dat hij moet ophouden, heeft het zoontje [getuige 1] verdachte op zijn rug geslagen, hebben de kinderen het alarmnummer 112 gebeld (om 07:55 uur) en heeft [getuige 1] een mes gepakt en met dit mes in de hand zijn vader duidelijk proberen te maken dat deze moest ophouden met mama de keel dicht te knijpen. Vervolgens is de verdachte in de keuken een mes gaan pakken. Niet gebleken is dat hij tevoren al het plan had opgevat om het slachtoffer de keel door te snijden. Met dit mes (een broodmes) is hij teruggelopen naar de hal en heeft hij in de keel van zijn vrouw gesneden. Aannemelijk is dat de kinderen dit niet meer hebben gezien, omdat zij, toen de verdachte met het broodmes terugliep naar de hal, zijn weggevlucht. Op enig moment is de verdachte opgehouden met snijden en is hij weer naar de keuken gelopen waar hij een ander mes (een vleesmes) heeft gepakt. Met dat mes is hij teruggelopen naar de hal en heeft hij opnieuw in de keel van het slachtoffer gesneden. Uit het sectierapport maakt het hof op dat het slachtoffer nog leefde na de verwurging. Uit dat rapport blijkt echter niet of het slachtoffer nog leefde toen de verdachte voor de tweede keer een mes had gepakt in de keuken en ook daarmee het slachtoffer in de keel sneed. Evenmin kan het hof precies vaststellen hoeveel tijd het telkens kostte om in de keuken een mes te halen. Vaststaat dat de keuken dicht bij de hal is, zodat het niet meer dan een aantal seconden in beslag hoeft te nemen om naar de keuken en terug te lopen. De verdachte zelf heeft verklaard dat hij naar schatting een halve minuut tot een minuut is weg geweest om het vleesmes te pakken (verklaring verdachte, blz. 219). Na het verrichten van de handelingen die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid, heeft de verdachte nog twee personen gebeld om te zeggen dat [slachtoffer] dood was. Hij is ook nog naar boven geweest. Hieruit volgt dat de handelingen die tot de dood hebben geleid, zeker niet de volle periode in beslag hebben genomen tussen het tijdstip waarop de kinderen het alarmnummer hebben gebeld (07:55 uur; op dit moment was de verdachte bezig de keel van het slachtoffer dicht te knijpen) en het tijdstip waarop de politie ter plaatse arriveerde (08:10 uur). Op grond van de rapportages van de psycholoog drs. A.F.J.M. Zwegers (22 mei 2007 en aanvullend 13 augustus 2007) en de psychiater J.C. Zwemstra (14 mei 2007 en aanvullend 12 augustus 2007) moet worden aangenomen dat bij de verdachte ten tijde van het delict sprake was van een autistische spectrumstoornis (PDD-NOS). Deze had onder meer tot gevolg dat hij niet gevoelig was voor de normale psychologische prikkels die maken dat geweld op enig moment alleen al stopt door de aanwezigheid van de kinderen die hem hiertoe maanden (rapport Zwemstra 14 mei 2007, blz. 13). Ter terechtzitting van het hof hebben de beide deskundigen hieraan het volgende toegevoegd. Bij autisten worden gevoelens en emoties heel anders geïntegreerd dan bij de gemiddelde mens. Voor de niet gestoorde mens is niet goed invoelbaar dat de verdachte niet tijdig stopte met zijn gewelddadige handelingen. De tijdsfactor, die doorgaans tot het bij zinnen komen leidt, werkt bij autisten anders. Dit blijkt ook uit het feit dat de verdachte na het doden van het slachtoffer en in het besef dat de politie er aankomt, zoiets irrelevants doet als zijn brillenkoker boven pakken (Zwemstra). Al heeft het snijden met twee messen enige tijd in beslag genomen, voor de verdachte is in wezen sprake van handelen uit één gemoedsbeweging, die is ontstaan kort voordat de verdachte de verwurging van zijn vrouw inzette (Zwegers). Het bestaan van een psychische stoornis op het moment van handelen sluit in het algemeen voorbedachte rade niet uit. In dit geval is evenwel sprake van een specifieke psychische stoornis, waaruit het hof op grond van de bevindingen van de deskundigen afleidt dat bij de verdachte alle handelingen zijn voortgesproten uit één gemoedsbeweging, die als een impuls moet worden gezien. Hoewel op zichzelf het tijdsverloop – met name: het tweemaal halen van een mes uit de keuken – voldoende was voor bezinning op de handelingen die volgden, namelijk het doorsnijden van de keel van het slachtoffer wat tot de dood heeft geleid, heeft dit voor de verdachte niet zo kunnen werken. Als gevolg van de autistische stoornis bestond bij hem geen reële gelegenheid zich rekenschap te geven van wat hij ging doen en van het gevolg daarvan. Het hof komt op grond hiervan tot de conclusie dat de verdachte niet heeft gehandeld met voorbedachte raad. Op grond van het vorenstaande zal het hof de verdachte vrijspreken van moord. Het hof acht doodslag wel wettig en overtuigend bewezen in dier voege dat: verdachte op 23 november 2006 te Wilbertoord, gemeente Mill en Sint Hubert, zijn echtgenote [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes in haar hals/nek gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Het hof acht het ten laste gelegde feit bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen : A. De verklaring van de getuige [getuige 1] die heeft gezien dat de verdachte het slachtoffer met twee handen bij de keel vast had (p. 59-62) en dat de verdachte even later in de keuken een mes heeft gepakt en daarmee terug is gelopen naar de gang, waar het slachtoffer lag (p. 64-66 en 75-76) en die daarna nog enkele keren gebonk en gekrijs heeft gehoord (p. 69-70 en 72). B. De verklaring van de getuige [getuige 2] die heeft gezien dat de verdachte het slachtoffer met twee handen bij de keel vast had (p. 97-98 en 107) en dat de verdachte even later in de keuken een mes heeft gepakt en met dat mes naar het slachtoffer in de gang is gegaan ( p. 112-113). C. Een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, 2006.11.23.191, 2006-443/VS062, d.d. 1 maart 2007 inhoudende dat bij het slachtoffer de dood is ingetreden door bloedverlies en weefselschade ten gevolge van de inwerking van mechanisch klievend en/of snijdend geweld op de hals, terwijl de bevindingen tevens wijzen de samendrukkende geweldsinwerking op de hals voorafgaand aan het klievend/snijdend geweld op de hals. D. Een proces-verbaal van bevindingen dat bij het (levenloze) slachtoffer twee messen zijn aangetroffen, waaronder een broodmes (p. 22). E. De bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep inhoudende dat hij op 23 november 2006 te Wilbertoord (gemeente Mill en Sint Hubert) zijn echtgenote [slachtoffer] met zijn handen de keel heeft dichtgeknepen en vervolgens met een broodmes en daarna met een vleesmes in haar keel heeft gesneden. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf of maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank heeft verdachte terzake doodslag veroordeeld tot 9 jaar gevangenisstaf met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft terzake moord primair een gevangenisstraf van 8 jaar en TBS met dwangverpleging gevorderd en subsidiair, ingeval het hof geen TBS met dwangverpleging zou opleggen, 15 jaar gevangenisstraf. De raadsvrouwe heeft ervoor gepleit om bij bewezenverklaring van doodslag geen TBS met dwangverpleging op te leggen en heeft gewezen op enkele uitspraken van gerechtshoven waarbij ter zake doodslag een gevangenisstraf van 7 jaar werd opgelegd. Met betrekking tot de maatregel van TBS met dwangverpleging overweegt het hof het volgende. Omtrent de persoon van de verdachte zijn rapporten uitgebracht door de gedragskundigen J.C. Zwemstra, psychiater en A.F.J.M. Zwegers, psycholoog. Het rapport van dr. Zwemstra van 14 mei 2007 houdt onder meer in – zakelijk weergegeven -: Enerzijds is er sprake van een autistisch spectrum stoornis (PDD-NOS, hoofddiagnose), daarnaast van zwakbegaafdheid. Tenslotte was er sprake van een recidive depressieve stoornis. De ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzen c.q. gedragingen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde zodanig dat het ten laste gelegde daaruit verklaard kan worden. Dat gebeurde in zeer forse mate. Onderzochte is verminderd tot zeer verminderd toerekeningsvatbaar. Het rapport van drs. Zwegers van 22 mei 2007 houdt onder meer in – zakelijk weergegeven -: Betrokkene is lijdende aan een ziekelijk stoornis van zijn geestvermogens. Er is sprake van een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anders omschreven, Mogelijk is er tevens sprake van verstandelijke beperkingen, maar het beeld daaromtrent bleek gedurende de onderzoeksperiode niet stabiel. De pervasieve ontwikkelingsstoornis bestond evenzo ten tijde van het ten laste gelegde. De ziekelijke stoornis was van invloed op betrokkenes gedrag ten tijde van ten laste gelegde zodanig dat het ten laste gelegde daaruit gedeeltelijk verklaard zou kunnen worden. Het is aan te nemen dat betrokkene mede door zijn stoornis daartoe bewogen werd, meer dan bij de gemiddelde ander in vergelijkbare omstandigheden het geval zou zijn geweest. Het is te adviseren het ten laste gelegde in verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen. Het hof onderschrijft de conclusies van de gedragskundigen in deze en neemt de conclusies over. Voorwaarde voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dit vereist. Dit volgt uit artikel 37b, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Omtrent het recidivegevaar heeft dr. Zwemstra in het rapport van 14 mei het volgende opgenomen – zakelijk weergegeven -: De recidivekans moet als laag, maar weer niet als uit te sluiten worden ingeschat. In het rapport van 22 mei 2007 van drs. Zwegers is het volgende opgenomen – zakelijk weergegeven -: De kans op recidive vanuit betrokkenes stoornis is gering. In een aanvullend rapport van 13 augustus van drs. Zwegers is het volgende opgenomen – zakelijk weergegeven -: Ook bij een geringe recidivekans kan begeleiding of behandeling soms bijdragen aan delictpreventie. In hun verklaring ter terechtzitting in hoger beroep hebben dr. Zwemstra en drs. Zwegers hun standpunt als volgt toegelicht en genuanceerd - zakelijk weergegeven: Bij de verdachte bestaat een beperkte kans op herhaling van een ernstig geweldsdelict en dan nog uitsluitend onder bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld verlating in een complexe relatie, zoals een partnerrelatie. De kans dat de verdachte na zijn detentie een nieuwe relatie aan zal gaan, is, hoewel gelet op zijn problematiek moeilijk, reëel. Indien aan de verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging wordt opgelegd, is in het kader van het resocialisatietraject een externe toetsing mogelijk. In die zin zal de maatregel van TBS met dwangverpleging het recidiverisico verkleinen. Anders dan hetgeen de deskundigenrapporten van 14 mei 2007 en 22 mei 2007 inhouden, is het hof van oordeel dat er een dermate hoog risico bestaat dat de verdachte een gevaar zal vormen voor de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen, dat de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging geboden is. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de deskundigen de kans op recidive niet uitsluiten, dat de mogelijkheid bestaat dat de verdachte na detentie een nieuwe relatie aangaat en dat hij wellicht vanwege zijn stoornis juist op zoek gaat naar een relatie die hem structuur en voorspelbaarheid kan bieden, en dat de kans op recidive is toegespitst op een nieuwe situatie van verlating en teruggeworpen worden op zichzelf en het eigen onvermogen. Gelet op de zeer ernstige ontsporing van de verdachte in deze zaak, noopt de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen tot behandeling en nazorg. Wat betreft de nazorg denken beide deskundigen aan langdurig verblijf in een beschermde woonvorm gericht op personen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis. Deze behandeling en nazorg wordt in onvoldoende mate geboden door (de mogelijkheid van) een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet. Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf is een (deels) voorwaardelijke veroordeling of TBS met voorwaarden niet mogelijk. Het hof legt daarom TBS met dwangverpleging op. Het hof overweegt nog dat de verdachte wordt veroordeeld wegens een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van het slachtoffer. Uit het vorenstaande blijkt dat het hof zich voldoende geïnformeerd acht over zowel de voorbedachte raad als over de recidivekans. De vordering van de advocaat-generaal om de zaak aan te houden voor nadere rapportage van gedragskundigen, wordt afgewezen omdat het hof nadere rapportage niet noodzakelijk acht. Met betrekking tot de op te leggen straf overweegt het hof het volgende. Het hof komt evenals de rechtbank tot bewezenverklaring van doodslag. Het hof hanteert als uitgangspunt bij het bepalen van de op te leggen straf bij een enkelvoudige doodsslag een gevangenisstraf van tussen de 6 en 10 jaar. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde strafmaximum (voor doodslag is dat strafmaximum 15 jaar gevangenisstraf) en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In deze straf die het hof als uitgangspunt neemt, is al rekening gehouden met de volgende omstandigheden. • Het benemen van iemands leven is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, te weten het recht op leven. • Nabestaanden van het slachtoffer wordt onherstelbaar leed aangedaan. Hun leven zal nooit meer hetzelfde zijn. Op geheel andere wijze wordt ook de familie van verdachte door de gebeurtenissen getroffen. • Ook in de samenleving blijven daden als deze niet zonder gevolgen. De meer directe omgeving (straat, buurt, dorp) wordt opgeschrikt en geschokt door een dergelijke gebeurtenis. En in de samenleving als geheel wakkert het gevoelens van onrust en onveiligheid aan. Als bijzondere omstandigheden in dit geval die strafverhogend werken heeft het hof het volgende in aanmerking genomen. • Verdachte heeft een jonge vrouw (38 jaar), moeder van zijn twee jonge kinderen (9 en 7 jaar), op een zeer gewelddadige en gruwelijke wijze om het leven gebracht. Hij is daarbij vasthoudend geweest in de uitvoering. Hij verwurgt zijn echtgenote eerst en slaat haar met het hoofd tegen de muur en/of trap. Daardoor overlijdt zij niet. Verdachte snijdt dan met een mes dat hij uit de keuken heeft opgehaald zijn vrouw voor en achter de hals door en gaat vervolgens nog een tweede, scherper, mes halen en snijdt daarmee nogmaals in de hals. • De gebeurtenissen vinden plaats in de echtelijke woning in het bijzijn van de jonge kinderen. Die hebben weliswaar niet het snijden met de messen gezien, maar wel de verwurging en ze hebben ook gezien dat hun vader met een mes naar hun weerloos op de grond liggende moeder is toelopen. Ze hebben zich daarbij zeer wel gerealiseerd wat er ging gebeuren. De kinderen hebben in wanhoop de politie gebeld en zijn uit pure angst weggevlucht naar de garage. Deze gebeurtenissen zullen naar verwacht mag worden de kinderen hun leven lang bijblijven en zij zullen daar de gevolgen van blijven ondervinden. Direct gevolg is dat zij van hun moeder zijn beroofd en hun natuurlijke opgroeisituatie verloren is gegaan. Naast hun moeder zijn zij ook hun vader kwijt geraakt. Hun jonge leven is in één klap totaal op zijn kop gezet. Als omstandigheden die strafverminderend werken heeft het hof het volgende in aanmerking genomen. • De gedragsdeskundigen die over verdachte hebben gerapporteerd, concluderen dat verdachte verminderd tot sterk verminderd toerekeningsvatbaar is. Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot de zijne. • Verdachte ondervindt ook zelf grote gevolgen van zijn daad en hij lijkt het leed dat hij heeft aangericht oprecht te betreuren. De omstandigheid dat verdachte nog niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, acht het hof geen strafverminderende omstandigheid. Wel aanwezige geweldsrecidive zou eerder een strafverhogende omstandigheid zijn geweest. De strafverhogende en strafverminderende omstandigheden tegen elkaar afwegend is het hof van oordeel dat in dit geval een gevangenisstraf van 8 jaar passend zou zijn. Nu het hof ook de maatregel van TBS met dwangverpleging zal opleggen, acht het hof daarnaast een gevangenisstraf van 6 jaar aangewezen. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: Doodslag. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren. Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd. Aldus gewezen door mr. J.A. van Zon, voorzitter, mr. J.C.A.M. Claassens en mr. J.J. van der Kaaden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Waals, griffier, en op 5 maart 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.