Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC5747

Datum uitspraak2008-02-26
Datum gepubliceerd2008-03-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07/630200-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

bewijs, CIE-informatie


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnr. : 07.630200-07 Uitspraak: 26 februari 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte] geboren op [geboortejaar] wonende [adres], thans gedetineerd in het [verblijfplaats] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.I. Roos, advocaat te Almere. De officier van justitie, mr. G. van der Zee, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 februari 2007 tot en met 20 september 2007 te gemeente Zwolle en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [naam] en/of [naam] en/of [naam] en/of [naam] in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet. BEWIJS De raadsman heeft betoogd dat de inhoud van de CIE-informatie, zoals deze is weergegeven in het stamproces-verbaal, niet overeenstemt met de inhoud van de CIE-informatie d.d. 14 augustus 2007 zelf, op pagina 161 van het procesdossier, zodat het ervoor gehouden moet worden dat de in de onderhavige zaak ingezette bijzondere opsporingsmethoden zijn gegrond op onjuiste startinformatie. De raadsman vindt dat de door middel van die opsporingsmethoden verkregen gegevens van het bewijs dienen te worden uitgesloten. De rechtbank verwerpt dit verweer gelet op de zich in het BOB-dossier bevindende CIE-informatie d.d. 13 augustus 2007 die als betrouwbaar is aangemerkt en die feitelijk ten grondslag is gelegd aan de betreffende bevelen. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van onrechtmatig verkregen bewijs. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat: hij op tijdstippen in de periode van 01 februari 2007 tot en met 20 september 2007 te Zwolle, meermalen opzettelijk heeft vervoerd en verstrekt aan [naam] en/of [naam] en/of [naam] en/of [naam] cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet. Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. Bij oplegging van na te noemen straf is de rechtbank uitgegaan van een periode van 2 á 3 maanden waarin door de verdachte cocaïne is verstrekt aan de in de tenlastelegging genoemde personen. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij samen met genoemde personen de cocaïne heeft gebruikt, dat hij (soms) geld van hen ontving en dan vervolgens verdovende middelen ophaalde om ze direct te gebruiken. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 21 januari 2008; De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 57, en 91 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 3 van de Opiumwet. BESLISSING Ten aanzien van de tenlastelegging Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van de dag dat de duur van de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis gelijk is aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf. Aldus gewezen door mr. J.H. Bosch, voorzitter, mrs. F. Koster en G.A. Versteeg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra - Meijer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 februari 2008. Mr. G.A. Versteeg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.