Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC5792

Datum uitspraak2008-03-05
Datum gepubliceerd2008-03-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200704824/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Mill en Sint Hubert (hierna: het college) aan [vergunninghouders] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van een rundvee- en schapenhouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 31 mei 2007 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200704824/1. Datum uitspraak: 5 maart 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de vereniging Milieuvereniging Land van Cuijk, gevestigd te Mill, gemeente Mill en Sint Hubert, appellante, en het college van burgemeester en wethouders van Mill en Sint Hubert, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Mill en Sint Hubert (hierna: het college) aan [vergunninghouders] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van een rundvee- en schapenhouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 31 mei 2007 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft de vereniging Milieuvereniging Land van Cuijk (hierna: de Milieuvereniging) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 juli 2007, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2008, waar het college, vertegenwoordigd door W.A.M. Rijkers, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts zijn als partij gehoord [vergunninghouders], van wie [een der vergunninghouders] in persoon. 2. Overwegingen 2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het geding. 2.2. Bij besluit van 4 maart 2005 heeft het college een revisievergunning verleend voor het houden van 50 schapen, 30 stuks vrouwelijk jongvee en 90 witvleeskalveren. De bij het bestreden besluit verleende veranderingsvergunning heeft betrekking op de uitbreiding van het veebestand met 220 witvleeskalveren. 2.3. De Milieuvereniging stelt dat het college de ten noorden van de inrichting gelegen spoordijk, ten onrechte niet als kwetsbaar gebied, als bedoeld in artikel 2 van de Wet ammoniak en veehouderij, zoals dat vóór 1 mei 2007 luidde, (hierna: de Wet ammoniak), heeft aangemerkt. Zij stelt dat het college ten onrechte is uitgegaan van de niet bindende weergave van kwetsbare gebieden die op de kaarten behorend bij het besluit van 10 januari 2006 tot vaststelling van de ecologische hoofdstructuur (hierna: de EHS) is aangegeven. Nu de bij het bestreden besluit verleende vergunning betrekking heeft op een uitbreiding van het aantal dieren en de inrichting binnen een zone van 250 meter rond een kwetsbaar gebied is gelegen is de vergunning in strijd met artikel 6 van de Wet ammoniak verleend, aldus de Milieuvereniging. 2.3.1. Op 1 mei 2007 is de Wet van 17 februari 2007 tot wijziging van de Wet ammoniak en veehouderij (Stb. 2007, 103) (hierna: de wijzigingswet) in werking getreden. Deze wijziging heeft onder meer betrekking op het aanwijzen door Provinciale Staten van zeer kwetsbare gebieden. Ingevolge artikel II van de wijzigingswet worden totdat binnen een provincie de zeer kwetsbare gebieden zijn aangewezen en bekendgemaakt, in de provincie als zeer kwetsbare gebied aangemerkt de gebieden die onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wijzigingswet werden aangemerkt als kwetsbaar gebied. Nu de zeer kwetsbare gebieden in de provincie Noord-Brabant nog niet zijn aangewezen en bekendgemaakt wordt als zeer kwetsbaar gebied aangemerkt een kwetsbaar gebied als bedoeld in artikel 2 van de Wet ammoniak, zoals dat vóór 1 mei 2007 luidde. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet ammoniak, zoals dat vóór 1 mei 2007 luidde, en voor zover hier van belang, worden als kwetsbaar gebied aangemerkt gebieden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur en: a. onmiddellijk voorafgaand aan het vervallen van de Interimwet ammoniak en veehouderij (hierna: de Interimwet) als voor verzuring gevoelig krachtens artikel 1, tweede lid, van de Interimwet waren aangemerkt. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wet ammoniak, zoals dat vóór 1 mei 2007 luidde, wordt een vergunning voor het veranderen van een veehouderij geweigerd, indien de aanvraag betrekking heeft op een uitbreiding van het aantal dieren van een of meer diercategorieën en een tot de veehouderij behorend dierenverblijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in een kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied. 2.3.2. Bij besluit van 10 januari 2006 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant de EHS voor Noord-Brabant vastgesteld. Bij uitspraak van de Afdeling van 13 december 2006, nr. 200602243/1 (M en R 2007/10, nr. 113) zijn de tegen dit besluit ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Daarmee is het besluit van 10 januari 2006 onherroepelijk geworden. Het college is terecht uitgegaan van de EHS zoals deze bij besluit van 10 januari 2006 is vastgesteld. Uit de kaart van de omgeving van de inrichting waarop de EHS is aangegeven blijkt dat de ten noorden van de inrichting gelegen spoordijk niet binnen de EHS is gelegen. Nu alleen gebieden die binnen de EHS zijn gelegen als kwetsbare gebieden kunnen worden aangemerkt heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de inrichting niet binnen een zone van 250 meter rond een kwetsbaar gebied is gelegen, zodat de Wet ammoniak niet aan vergunningverlening in de weg staat. Deze grond faalt. 2.4. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt. Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe. 2.4.1. De Milieuvereniging voert aan dat het vergunde stalsysteem niet is gebaseerd op de beste beschikbare techniek, nu er stalsystemen bestaan met een lagere emissiewaarde. De Afdeling overweegt dat de enkele omstandigheid dat een ander dan het vergunde stalsysteem voorhanden is, zoals een systeem met een chemische of een biologische luchtwasser, niet betekent dat het vergunde stalsysteem niet is gebaseerd op de beste beschikbare technieken. Nu niet aannemelijk is geworden dat het vergunde stalsysteem in dit geval niet zou kunnen worden gekwalificeerd als de in aanmerking komende beste beschikbare technieken, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de gevraagde vergunning om deze reden geweigerd diende te worden. Deze grond faalt. 2.5. Het beroep is ongegrond. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen w.g. Van Leeuwen lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2008 373-517.