Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC6129

Datum uitspraak2007-05-22
Datum gepubliceerd2008-03-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersAVNR 11260-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

591a Sv: De strafzaak was juridisch noch feitelijk complex. Het hof is van oordeel dat de kosten van rechtsbijstand bovenmatig geacht moeten worden. Dat geldt in het bijzonder voor de tijd besteed aan telefoongesprekken, correspondentie, besprekingen met verzoeker en bestudering van het dossier.


Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM Pkn: 21-000092-05 Avnr: 011260-06 Het hof heeft gezien het op 15 november 2006 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van: [Naam verzoeker], geboren te [plaats] op [datum], wonende te [woonplaats], domicilie kiezende te [adres] ten kantore van zijn raadsman, hierna te noemen verzoeker, ingediend door mr. [naam raadsvrouw A], advocaat te [plaatsnaam], strekkende tot toekenning van een vergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering in de kosten van de raadsvrouw, vermeerderd met de kosten voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift. Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 16 april 2007 de advocaat-generaal en verzoeker, bijgestaan door mr. [naam raadman B], advocaat te [plaatsnaam]. Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder de conclusie van de advocaat-generaal en de brief met bijlagen van 17 april 2007 van mr. [naam raadsvrouw A] voornoemd waarbij zij - met instemming van de advocaat-generaal - nog enige gegevens van feitelijke aard (declaraties) aan het hof heeft toegezonden. OVERWEGINGEN 1. Bij in kracht van gewijsde gegaan arrest van het hof van 22 september 2006 is verzoeker vrijgesproken van het hem telastegelegde. De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. 2. Het verzoekschrift is tijdig ingediend en in zoverre ontvankelijk. 3. De advocaat-generaal heeft in raadkamer geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek met dien verstande dat ten aanzien van de kosten van de raadsvrouw de gedeclareerde reistijd conform het beleid van het hof voor de helft dan wel voor het halve uurtarief in aanmerking dient te worden genomen. 4. Mr. [naam raadsman B] heeft gepersisteerd bij het verzoek. 5. Ingevolge artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding worden toegekend in de kosten van een raadsman. Op grond van artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. 6. Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van de kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering stelt het hof voorop dat de declaratie van de raadsvrouw niet meer is dan een uitgangspunt, dat door het hof wordt betrokken in zijn oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de rechtsbijstand en zo ja tot welk bedrag. Deze maatstaf voor het beoordelen van het verzoek brengt met zich mee dat het hof geenszins is gebonden aan de door de raadsvrouw gedeclareerde tijd of het door haar gehanteerde uurtarief. 7. Tegen verzoeker is in 2003 een strafrechtelijk onderzoek ingesteld ter zake van - kort samengevat - ontucht. Verzoeker is voor dat feit vervolgd. De rechter-commissaris heeft op 24 mei 2004 vier getuigen gehoord. De meervoudige strafkamer van de rechtbank Zutphen heeft de zaak ter terechtzitting van 15 december 2004 behandeld. De rechtbank heeft verzoeker bij vonnis van 29 december 2004 veroordeeld ter zake van: ontucht plegen met een aan zijn zorg en opleiding toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd. Tegen dit vonnis heeft verzoeker hoger beroep ingesteld. Dat hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van dit hof van 14 februari 2006. Het hof heeft op 28 februari 2006 een tussenarrest gewezen en bepaald dat ter terechtzitting een getuige zal worden gehoord. Het hof heeft de zaak daarna behandeld ter terechtzitting van 8 september 2006 en de getuige gehoord. Vervolgens heeft het hof verzoeker bij arrest van 22 september 2006 vrijgesproken. 8. Verzoeker is in eerste aanleg en in hoger beroep bijgestaan door mr. [naam raadsvrouw A] voornoemd. Zij heeft voor de door haar verleende rechtsbijstand in totaal aan verzoeker gedeclareerd € 37.097,--. Verzoeker vraagt vergoeding van deze kosten van rechtsbijstand. 9. Ter onderbouwing van het verzoek heeft verzoeker bij het verzoekschrift overgelegd een tussentijdse declaratie van 21 september 2006 ad € 37.097,--. Volgens die declaratie heeft verzoeker daarvan reeds € 31.079,23 betaald en moet hij nog € 6.017,77 voldoen. Voorafgaande aan de zitting is door het hof gevraagd om eerdere tussentijdse declaraties, om de einddeclaratie en om een specificatie per declaratie. Daarop is zijdens de raadsvrouw wederom de eerder overgelegde tussentijdse declaratie van 21 september 2006 met urenspecificatie per fax toegezonden. Zijdens de raadsvrouw is vervolgens desgevraagd aan de griffie van het hof meegedeeld dat die fax alle declaraties en specificaties bevat die zijn opgemaakt in de zaak, en dat de tussentijdse declaratie van 21 september 2006 een einddeclaratie betreft. Ter zitting heeft verzoeker desgevraagd verklaard dat hij ook eerder tussentijdse declaraties had ontvangen, hetgeen door mr. [naam raadsman B] is bevestigd. Daarop heeft het hof mr. [naam raadsman B] - met instemming van de advocaat-generaal - in de gelegenheid gesteld alsnog de ontbrekende declaraties aan het hof over te leggen. Per brief van 17 april 2007 heeft mr. [naam raadsvrouw A] aan het hof toegezonden negen tussentijdse declaraties van respectievelijk 10 juni 2003, 12 december 2003, 22 april 2004, 23 juli 2004, 31 december 2004, 15 april 2005, 25 augustus 2005, 30 december 2005 en 14 september 2006, totaal tot een bedrag van € 31.079,23, en een einddeclaratie van 6 november 2006 van € 2.451,40, samen een bedrag van € 33.530,63. Ter toelichting heeft mr. [naam raadsvrouw A] daaraan toegevoegd dat zij met verzoeker heeft afgesproken dat haar uurtarief € 220,--, exclusief BTW, zou bedragen, maar dat verzoeker toestemming had om voorlopige € 200,-- per uur te betalen mits hij aan het einde van de zaak het totaalbedrag op basis van € 220,-- per uur zou voldoen. 10. Het hof stelt vast dat tot aan de zitting van 16 april 2007 geen correct beeld is gegeven van de gang van zaken met betrekking tot de kosten van rechtsbijstand. Voorts stelt het hof vast dat het totaalbedrag van de tussentijdse declaratie van 21 september 2006, die op het hogere uurtarief is gebaseerd, hoger is dan het totaalbedrag van de negen andere tussentijdse declaraties en de einddeclaratie samen. 11. Het hof heeft ten aanzien van de gevraagde vergoeding ter zake van de kosten voor rechtsbijstand acht geslagen op de aard, de omvang en de complexiteit van de strafzaak. De zaak was juridisch noch feitelijk complex. 12. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de kosten van rechtsbijstand bovenmatig geacht moeten worden. Dat geldt in het bijzonder voor de tijd besteed aan telefoongesprekken, correspondentie, besprekingen met verzoeker en bestudering van het dossier. Daarnaast heeft het hof als beleid dat de reistijd van de rechtsbijstandverlener slechts voor de helft/het halve uurtarief in aanmerking wordt genomen. Het hof ziet geen aanleiding om in dit geval van dat beleid af te wijken. Het hof zal alle omstandigheden in aanmerking genomen op gronden van billijkheid ter zake van de kosten van rechtsbijstand aan verzoeker toekennen € 22.500,=. 13. Gelet op de landelijke aanbeveling inzake verzoekschriften schadevergoeding kan in het onderhavige geval als vergoeding voor kosten verbonden aan de indiening en behandeling van dit verzoekschrift worden toegewezen € 540,= (inclusief BTW). BESCHIKKENDE Het hof: - kent aan verzoeker toe op gronden als hiervoor omschreven een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 23.040,= (zegge: drieentwintigduizend veertig euro) en gelast de tenuitvoerlegging daarvan; - wijst af het meer of anders verzochte; - beveelt de griffier om bovenstaand bedrag over te maken op het bankrekeningnummer [nummer] t.n.v. [naam] o.v.v. [naam verzoeker]. Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mr. E.A.K.G. Ruys, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.M.H. van Ek, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 mei 2007.