Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC6148

Datum uitspraak2008-02-28
Datum gepubliceerd2008-03-10
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers526451
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Ontslag wegens faillissement. In opzeggingsbrief doorbetaling loon over de opzegtermijn toegezegd door curatoren. Na opzegging en voor verstrijken opzegtermijn is eiser elders in dienst getreden. Volgens curatoren kan werknemer geen aanspraak meer maken op loondoorbetaling tijdens opzegtermijn vanwege niet beschikbaar zijn om arbeid te verrichten. Eiser niet ontvankelijk in zijn vordering. Vordering is een boedelschuld in het faillissement van DAF. Vordering had tegen beide curatoren ingesteld moeten worden. Bovendien is de vordering verjaard.


Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH Sector kanton, locatie Eindhoven Zaaknummer : 526451 Rolnummer : 07/7540 Uitspraak : 28 februari 2008 Coll. : MvW In de zaak van[eiser]] wonende te Helmond, eiser, hierna ook te noemen "[eiser]", gemachtigde: mr. A.W. Stork, advocaat en procureur te Maarssenbroek, t e g e n : mr. A.A.M. Deterink, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Van Doorne's Bedrijfswagenfabriek DAF B.V., kantoorhoudende te Eindhoven, gedaagde, hierna ook te noemen "de curator", gemachtigde: mr. M.J.G.A. van Gelder, advocaat en procureur te Eindhoven, heeft de kantonrechter te Eindhoven het navolgende vonnis gewezen. Het verloop van de procedure Dat blijkt uit de volgende processtukken: ­ de dagvaarding; ­ de conclusie van antwoord, tevens inhoudende exceptie van onbevoegdheid; ­ de conclusie van antwoord in het incident (exceptie van onbevoegdheid); ­ het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector Civiel Recht, in het incident d.d. 26 september 2007; ­ de conclusie van repliek, tevens wijziging van eis; ­ de conclusie van dupliek; ­ de ter gelegenheid van het op 6 februari 2008 gehouden pleidooi door de gemachtigden overgelegde pleitnota's en de daarbij behorende stukken; ­ het faxbericht van mr. M.J.G.A. van Gelder d.d. 8 februari 2008 waarbij, na gehouden beraad, vonnis wordt gevraagd. De uitspraak van het vonnis is bij vervroeging bepaald op heden. De tussen partijen vaststaande feiten 1. Van Doorne's Bedrijfswagenfabriek DAF B.V. (hierna ook te noemen "Daf I") te Eindhoven is op 26 februari 1993 bij uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de curator alsmede mr. F. Meeter, kantoorhoudende te Rotterdam, als curatoren. 2. [eiser] was tijdens het faillissement van Daf I bij haar als werknemer in loondienst. 3. Bij brief van 26 februari 1993 hebben de beide hiervóór genoemde curatoren de arbeidsovereenkomst met [eiser] opgezegd volgens de navolgende tekst: "In verband met het faillissement zien wij ons helaas genoodzaakt u ontslag aan te zeggen met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn. Uw ontslag gaat in per 10-04-1993. Over deze opzegtermijn behoudt u uiteraard uw aanspraak op betaling van uw salaris. De bedrijfsvereniging zal vooruitbetaling van uw salarisaanspraken zorgdragen, zulks conform het bepaalde in de artikelen 61 e.v. van de Werkloosheidswet. " Bij brief van 22 april 1993 deelt [eiser] de curatoren onder meer het navolgende mede: "Reeds op 18 maart wees ik u schriftelijk op uw financiële verplichtingen voortvloeiend uit het opgezegde dienstverband. In dezelfde brief van 18 maart heb ik u eraan herinnerd, dat ik steeds ter beschikking was voor het verrichten van de bedongen arbeid. Op 29 maart heb ik u nog schriftelijk herinnerd aan uw betalingsverplichting. Ingevolge artikel 40, lid 2 FW, en in lijn met de bewering in uw ontslagaanzegging "over de opzegtermijn behoudt u uiteraard uw aanspraak op betaling van uw salaris", vorder ik de volledige som van de mij toekomende eindafrekening. " En even verder: "Ingevolge artikel 40 FW lid 4, beschouw ik mijn vordering als boedelschuld van gefailleerde. " 4. Bij brief van 13 augustus 1993 heeft eiser zijn boedelvordering beperkt tot een bedrag van ƒ 18.354,-- (€ 8.328,68). 5. Bij brief van 24 november 1993 delen de curatoren [eiser] onder meer het navolgende mede: "Indien u na ontslag doch gedurende de voor u geldende opzegtermijn elders in dienst bent getreden, brengt dat met zich dat u voor die periode niet beschikbaar bent geweest om voor de inmiddels gefailleerde DAF werkzaamheden te verrichten, zodat u dientengevolge geen (loon)vordering met betrekking tot bedoelde periode toekomt ". 6. Tegelijkertijd met de hiervóór genoemde opzeggingsbrief d.d. 26 februari 1993 hebben de curatoren [eiser] de mogelijkheid geboden in loondienst te treden bij de na een doorstart tot stand gekomen DAF Trucks N.V. (hierna ook te noemen "Daf II"), waarop [eiser] is ingegaan. 7. Bij brief van 24 maart 1995 hebben de curatoren aan de toenmalige gemachtigde van [eiser] onder meer het navolgende geschreven: "Mr. Deterink en ik hebben besloten aanspraak op loonbetaling gedurende de opzegtermijn van werknemers, die aansluitend aan het gegeven ontslag in dienst zijn getreden van DAF Trucks N.V., niet te erkennen ". 8. Bij brief van 7 mei 2007 schrijven de curatoren aan [eiser] dat zijn vordering, die als boedelschuld moet worden aangemerkt, niet is onderworpen aan de verlengde verjaringstermijn in de zin van artikel 3:320 BW. 9. De rechter-commissaris in het faillissement van Daf I heeft zich bij brief van 15 mei 2007 uitgelaten over het debat tussen [eiser] en de curatoren over de vraag of zijn vordering over de opzegtermijn al dan niet was verjaard. In deze aan [eiser] gerichte brief schrijft deze rechter onder meer als volgt: "Hoe dan ook doet de curator terecht een beroep op verjaring van uw vordering. Uit uw brief van 4 april 2007 aan de curator begrijp ik dat er na 24 maart 1995 geen correspondentie meer is gevoerd, waaruit ik afleid dat de verjaring niet is gestuit. In dat licht bezien heeft een rechtsvordering tegen de curator al om die reden naar mijn mening geen kans van slagen. " 10. In zijn brief van 18 mei 2007 aan voormelde rechter-commissaris stelt [eiser] zijn vordering opnieuw aan de orde, waarop deze rechter bij brief van 8 juni 2007 aan hem antwoordt niet tot een andere visie te zijn gekomen dan reeds in de brief van 15 mei 2007 uiteen is gezet. 11. Het uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel voor Oost-Brabant d.d. 6 augustus 2007 wijst uit dat mr. A.A.M. Deterink en mr. F. Meeter ook op die datum nog als curatoren van Daf I in functie zijn. De beoordeling van het geschil Na wijziging van eis vordert [eiser] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: 1) gedaagde te veroordelen om als preferente boedelschuld op de uitdelingslijst van het faillissement van DAF (F93/74) op te nemen het salaris over de opzegtermijn van eiser; 2) gedaagde te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging van 50 % en de wettelijke interest over het onder 1) genoemde salaris, vanaf de dag waarop de wettelijke opzegtermijn is verstreken tot de dag der volledige voldoening; 3) voor recht te verklaren dat gedaagde onrechtmatig handelt door de te weigeren om het salaris over de opzegtermijn van eiser als boedelschuld te erkennen; 4) voor recht te verklaren dat eiser recht heeft op betaling van zijn loon over de opzegtermijn conform artikel 40 Fw; 5) gedaagde te veroordelen in de proceskosten en het geding voor verwijzing. Onder verwijzing naar de brief van de curatoren van 22 april 1993 die hiervóór verkort is aangehaald, stelt [eiser] dat hij recht heeft op betaling van zijn loon over de opzegtermijn die de curatoren in acht hebben genomen om zijn arbeidsovereenkomst met Daf I te beëindigen. Hij gaat ervan uit dat zijn vordering een boedelschuld is die de curatoren ten onrechte weigeren te voldoen, althans te behandelen op de wijze die door hem is gevorderd. Gedaagde voert als verweer aan dat eiser niet ontvankelijk is in zijn vordering omdat hij alleen de gedaagde en niet beide curatoren in het faillissement van Daf I heeft gedagvaard. Verder wijst gedaagde erop dat eiser geen vordering toekomt omdat hij zich gedurende de opzegtermijn niet beschikbaar heeft gehouden voor de bedongen arbeid. Wanneer dat verweer niet mocht opgaan, heeft eiser op billijkheidsgronden geen aanspraak op het loon zoals door hem gevorderd, nu hij behoorde tot de uitverkorenen die terstond na het faillissement van Daf I in loondienst konden treden bij Daf II. Tenslotte is de curator van oordeel dat de vordering van [eiser], zo die mocht bestaan, is verjaard. De kantonrechter overweegt dat hij is gebonden aan de verwijzing tot verdere behandeling, die is gerealiseerd door het vonnis van de Civiele Sector van de rechtbank te 's-Hertogenbosch d.d. 26 september 2007. Daarom worden daaraan geen verdere overwegingen gewijd. De kantonrechter overweegt dat het beroep op niet-ontvankelijkheid van eiser terecht is gedaan. Het gaat in dit geding om de loonvordering over de opzegtermijn. Dit is een niet-verifieerbare rechtsvordering in de zin van artikel 25 F, die tegen de curator ingesteld moet worden. Ten onrechte heeft eiser niet beide curatoren in het faillissement van Daf I gedagvaard. Wanneer meer curatoren zijn benoemd, zijn zij gezamenlijk bevoegd om handelingen te verrichten. Zij kunnen alleen gezamenlijk de boedel binden. Dat maakt artikel 70 van de Faillissementswet duidelijk. Ook de door gedaagde aangehaalde rechtspraak leidt tot deze slotsom. Ook wanneer hierover anders zou moeten worden gedacht, leidt de vordering van eiser niet tot het door hem gewenste resultaat. Zo hij al recht zou hebben op doorbetaling van zijn loon over de opzegtermijn, is zijn vordering verjaard. Beide partijen zijn het er met de kantonrechter over eens dat het karakter van de vordering van eiser een boedelschuld is in het faillissement van Daf I. De boedelvordering geeft een onmiddellijke aanspraak van de rechthebbende op de boedel en behoeft niet ter verificatie te worden aangemeld. Na de brief van 13 augustus 1993, waarbij eiser zijn boedelvordering beperkte tot ƒ 18.354,--, is meer dan de geldende verjaringstermijn van vijf jaar verstreken waardoor het verjaringsberoep van gedaagde terecht is gedaan. De verlengde verjaringstermijn ingevolge artikel 36 van de Faillissementswet waarop eiser zich kennelijk beroept, gaat niet op omdat deze termijn alleen betrekking heeft op vorderingen bedoeld in artikel 26 van diezelfde wet. Dat zijn ter verificatie aan te melden vorderingen. Zoals hiervóór reeds is overwogen is daarvan in dit geval geen sprake. Nu de vorderingen van eiser reeds op de hiervóór overwogen gronden moeten stranden, behoeven geen verdere overwegingen meer te worden gewijd aan de overige geschilpunten. Eiser wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten verwezen, waaronder worden begrepen de in het verwijzingsvonnis van 26 september 2007 opgenomen posten. De beslissing De kantonrechter: verklaart eiser niet ontvankelijk in zijn eisen; veroordeelt eiser in de op gedaagde gevallen proceskosten die tot aan de dag der uitspraak zijn begroot op € 251,-- terzake van vast recht en € 900,-- terzake van gemachtigdensalaris. Aldus gewezen door mr. D. van Emden, kantonrechter, en bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 28 februari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier. Zaaknummer: 526451 blad 4 vonnis