Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC6279

Datum uitspraak2008-03-04
Datum gepubliceerd2008-03-12
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/37688
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking verblijfsvergunning regulier met terugwerkende kracht / verstrekken onjuiste gegevens
Tussen partijen is niet in geschil dat de relatie tussen en zijn ex-partner is verbroken per 7 juni 2004. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser bij het indienen van zijn aanvraag om verlenging van de aan hem verleende verblijfsvergunning voor verblijf bij partner op 6 oktober 2005 niet meer aan de voorwaarden voor verlenging van de vergunning voldeed, alsook onjuiste gegevens heeft verstrekt. Dat eiser op het moment van verbreking van zijn relatie informatie heeft ingewonnen bij de gemeente over de door hem te nemen stappen in verband met zijn verblijfsrecht en op deze onjuiste informatie is afgegaan, doet hier niet aan af. De rechtbank is van oordeel dat eiser verantwoordelijk is voor het verstrekken van (gewijzigde) informatie aan de IND en niet aan de gemeente. Eiser had bovendien ten tijde van de verlengingsaanvraag op het formulier kunnen aangeven dat de relatie was verbroken. Eiser heeft dit nagelaten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden de vergunning heeft kunnen intrekken. Beroep ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG Zittinghoudende te Utrecht Sector bestuursrecht zaaknummers: AWB 07/37688 BEPTDN (beroepszaak) uitspraak van de meervoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken d.d. 4 maart 2008 inzake [eiser], geboren op [geboortedatum] 1971, van Marokkaanse nationaliteit, eiser, gemachtigde: mr. J.A.W. Enoch, advocaat te Utrecht, tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. gemachtigde: mr. M.M. Favier, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag. Inleiding 1.1 Bij besluit van 7 september 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen zijn besluit van 25 mei 2007 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf bij partner [partner]” ingetrokken per 7 juni 2007 (rechtbank begrijpt 7 juni 2004). Eiser heeft tegen het besluit van 7 september 2007 beroep bij deze rechtbank ingesteld. 1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 22 januari 2008, waar eiser in persoon is verschenen. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht. Overwegingen Ten aanzien van het beroep 2.1 In geschil is of verweerder op juiste gronden de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf bij partner [partner]” heeft kunnen intrekken. 2.2 Verweerder heeft in het bestreden besluit, voor zover hier van belang en samengevat, het volgende overwogen. Niet in geschil is dat de relatie tussen eiser en zijn ex-partner [partner] is verbroken per 7 juni 2004. Ten tijde van de door eiser op 6 oktober 2005 ingediende aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning voldeed eiser niet meer aan de voorwaarden voor verlening van de gevraagde vergunning. Eiser heeft aldus onjuiste gegevens verstrekt. Op grond van artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken. 2.3 Eiser heeft tegen dit besluit aangevoerd dat de vergunning niet ingetrokken had moeten worden. De onjuiste informatievoorziening vanuit de gemeente moet worden gezien als een bijzondere omstandigheid op grond waarvan het in de rede ligt dat verblijfsbeëindiging achterwege dient te blijven. De verkeerde keuze die eiser heeft gemaakt naar aanleiding van hetgeen hem door de gemeenteambtenaar is medegedeeld heeft zodanige gevolgen, dat dit onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Er is een andere verblijfsgrond waardoor eiser in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning. Eiser is voornemens een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel “arbeid in loondienst” in te dienen. 2.4 Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid. 2.5 Ingevolge artikel 19 van de Vw kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b. 2.6 Ingevolge artikel 3.84 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet , niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder c, van de Wet afgewezen om reden dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid, indien er sedert de verlening, verlenging of wijziging van de verblijfsvergunning een periode van twaalf jaren is verstreken. De rechtbank overweegt als volgt. 2.7 Uit de gedingstukken is gebleken dat eiser met ingang van 23 februari 2001 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf bij partner [partner]” . Bij brief van 29 augustus 2005 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst eiser bericht dat de geldigheidsduur van zijn vergunning op 14 december 2005 afliep en eiser ervan op de hoogte gesteld dat hij een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning kon indienen. Op 6 oktober 2005 heeft eiser een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van zijn vergunning ingediend. Bij beslissing van 25 mei 2007 is de aan eiser verleende verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken tot 7 juni 2004. 2.8 Eiser heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat, nu verweerder niet binnen de daartoe gestelde termijn een verweerschrift heeft ingediend, verweerder kennelijk niet voldoende belang hecht aan de onderhavige kwestie. Het beroep dient reeds op die grond gegrond te worden verklaard. 2.9 De rechtbank overweegt hieromtrent dat het bestreden besluit ten grondslag ligt aan het geschil en niet het verweerschrift. Het verweerschrift bevat een schriftelijke reactie van verweerder op de door eiser ingediende beroepsgronden. Dat verweerder niet binnen de hem gestelde termijn van vier weken een verweerschrift heeft ingediend, welke een termijn van orde is, is geen reden om reeds hierom het beroep gegrond te verklaren. 2.10 Tussen partijen is niet in geschil dat de relatie tussen eiser en zijn ex-partner [partner] is verbroken per 7 juni 2004. 2.11 De rechtbank stelt vast dat eiser bij zijn aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperking “verblijf bij partner [partner]” op 6 oktober 2005 heeft verklaard dat sinds de afgifte van de verblijfsvergunning er geen sprake is van gewijzigde feiten of omstandigheden die gevolgen hebben voor het verblijfsrecht. 2.12 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser bij het indienen van zijn aanvraag om verlenging van de aan hem verleende verblijfsvergunning voor verblijf bij partner [partner] op 6 oktober 2005 niet meer aan de voorwaarden voor verlenging van de vergunning voldeed, alsook onjuiste gegevens heeft verstrekt. 2.13 In dit kader heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat hij op het moment van verbreking van zijn relatie informatie heeft ingewonnen bij de gemeente over de door hem te nemen stappen in verband met zijn verblijfsrecht. Volgens eiser is hem toen door een gemeente-ambtenaar medegedeeld dat hij zou dienen af te wachten en geen stappen zou behoeven te nemen in verband met zijn verblijfsvergunning. Indien eiser destijds had geweten dat hij een nieuwe aanvraag op een andere verblijfsgrond had moeten indienen om (wederom) voor verblijf in aanmerking te komen, zou hij geen verlenging van de bestaande vergunning hebben aangevraagd, maar destijds al een nieuwe aanvraag hebben ingediend. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser verantwoordelijk is voor het verstrekken van (gewijzigde) informatie aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst en niet aan de gemeente. Eiser had bovendien ten tijde van de verlengingsaanvraag op het formulier kunnen aangeven dat de relatie was verbroken. Eiser heeft dit nagelaten. De rechtbank acht hierbij mede van belang dat eiser, ondanks zijn toezegging in bezwaar, geen enkel stuk of begin van bewijs heeft overgelegd waaruit de mededeling van de betreffende gemeente-ambtenaar blijkt, zodat het beroep van eiser op bijzondere omstandigheden op grond waarvan het in de rede ligt dat de intrekking van de verblijfsvergunning achterwege dient te blijven, faalt. 2.14 Ingevolge paragraaf B1/5.3.3 van de Vc wordt, indien wordt vastgesteld dat er bij de verlening, verlenging of wijziging van de verblijfsvergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt of relevante gegevens zijn achtergehouden en er nog geen periode van twaalf jaren of langer is verstreken, de ten onrechte verleende verblijfsvergunning ingetrokken of de geldigheidsduur ervan niet verlengd. Voorwaarde is uiteraard dat het verstrekken van de onjuiste gegevens of het achterhouden van de juiste gegevens er (mede) toe heeft geleid dat de verblijfsvergunning ten onrechte is verleend, verlengd of gewijzigd. Niet van belang is of het verstrekken van onjuiste gegevens dan wel het achterhouden van gegevens opzettelijk is gebeurd. Het gaat er om dat de onjuiste situatie wordt gecorrigeerd. Bepalend is immers of de verblijfsvergunning bij bekendheid met de juiste gegevens zou zijn verleend, verlengd of gewijzigd. Indien verweerder ten tijde van de verlengingsaanvraag bekend was geweest met verbreking van de relatie zou de vergunning niet zijn verlengd. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder op goede gronden de vergunning heeft kunnen intrekken. 2.15 In beroep heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat er een andere grond is waarop eiser in aanmerking kan komen voor een vergunning. Voorzover eiser voornemens is een daartoe strekkende aanvraag in te dienen, is de rechtbank van oordeel dat dit niet kan worden betrokken bij het onderhavige geschil. 2.16 Ten aanzien van eisers beroep op artikel 4:84 van de Awb is de rechtbank van oordeel dat in casu niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan een beslissing overeenkomstig bedoelde beleidsregels in dit geval zou leiden tot nadelige of voordelige gevolgen voor een of meer belanghebbenden die onevenredig zouden zijn in verhouding tot de met de door de beleidsregels te dienen doelen. 2.17 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht eisers verblijfsvergunning heeft ingetrokken per 7 juni 2004. 2.18 Aangezien ook overigens geen aanleiding bestaat om te oordelen dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, wordt het beroep ongegrond verklaard. 2.19 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H. Gorter, voorzitter, en mrs. C.M. Dijksterhuis en A. Woltjer, leden van de meervoudige kamer en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2008. De griffier: mr. M.M. van Luijk-Salomons De voorzitter: mr. H. Gorter afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Let wel: Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.